Home

Rechtbank Den Haag, 30-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8107, AWB - 16 _ 10107

Rechtbank Den Haag, 30-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8107, AWB - 16 _ 10107

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
30 juni 2017
Datum publicatie
13 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:8107
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 10107
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67n

Inhoudsindicatie

Beroep ongegrond

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 16/10107

(gemachtigde: mr. D.A. Evertsz),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een aanslag in het recht van schenking opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2016 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2017.

Namens eiser is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B], [persoon C] en [persoon D].

Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van [persoon A] met het zaaknummer SGR 16/10083. Al hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaak van eiser.

Overwegingen

1. Eiser beschikte over een tegoed op een rekening bij een buitenlandse bank dat bij de fiscus niet bekend was. Per brief aan verweerder van 20 november 2013 heeft eiser kenbaar gemaakt gebruik te willen maken van de inkeerregeling van artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) om aldus over in het buitenland aangehouden vermogen inkomstenbelasting te voldoen.

2. Bij brief van 25 maart 2014 vraagt verweerder onder meer naar de herkomst van het tegoed op de buitenlandse bankrekening. In reactie daarop deelt eiser mee dat de bankrekening in 1991 is geopend maar hij niet weet welk bedrag toen op de rekening is gestort. Wel is hem bekend dat het toen gestorte geld afkomstig was uit de verkoop van onroerende zaken in Nederland door zijn ouders. Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd over de hoogte van het buitenlandse tegoed.

3. De in 2 aangehaalde briefwisselingen hebben uiteindelijk geleid tot een vaststellingsovereenkomst die op 19 juli 2014 door eiser is ondertekend (de vso) en die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:

“U heeft op 21 november verklaard gerechtigd te zijn (geweest) tot niet eerder aangegeven buitenlandse vermogensbestanddelen. Ingevolge (…) de inkeerregeling (…) van artikel 67n van de [Awr] (…) is, na onderling overleg, besloten in het kader van een compromis een vaststellingsovereenkomst te sluiten als bedoeld in artikel 7:900, lid 1 Burgerlijk Wetboek tussen [partijen].

Onderwerp van deze vaststellingsovereenkomst is de van [eiser] na te vorderen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2012, alsmede de heffingsrente/belastingrente. (…)

Uitgangspunt van deze vaststellingsovereenkomst is het feit, dat [eiser] onjuiste aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft gedaan over de jaren 2001 tot en met 2012. (…).

Uit praktische overwegingen zijn partijen overeengekomen om het totaal van de hiervoor genoemde bedragen, zijnde (…), als enkelvoudige inkomstenbelasting te heffen in één navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2010 ten name van [eiser].

(…)

Deze vaststellingsovereenkomst is gesloten onder de volgende voorwaarden

- (…);

- De fiscale gevolgen (enkelvoudige belasting, heffingsrente en heffingsrente) van deze vaststellingsovereenkomst worden volledig verwerkt in één op te leggen navorderingsaanslag Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 ten name van [eiser].”

4. Per brief van 26 maart 2015 deelt verweerder eiser mee dat hem is gebleken dat de ouders van eiser in 1991 aan hem een schenking hebben gedaan en dat hij daarom voornemens is aan eiser een aanslag schenkbelasting op te leggen. Verweerder deelt verder mee dat hij aan de hand van de beschikbare gegevens de verkrijging ambtshalve heeft berekend op ƒ 535.307 (€ 242.912) en de daarover verschuldigde belasting op ƒ 81.729 (€ 37.087). Conform die mededeling is de onderhavige aanslag opgelegd.

Geschil 5. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd.

Beslissing

Rechtsmiddel