Rechtbank Den Haag, 04-10-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:13071, AWB - 18 _ 640
Rechtbank Den Haag, 04-10-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:13071, AWB - 18 _ 640
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2018
- Datum publicatie
- 16 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:13071
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 640
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Verzoek om teruggaaf ingevolge artikel 31 van de Wet OB 1968 terecht afgewezen. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat partijen over en weer vorderingen hebben prijsgegeven en dat zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. Voor de omzetbelasting wordt de vordering dan geacht te zijn voldaan.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/640
(gemachtigde: drs. B. Jonker),
en
Procesverloop
Eiseres heeft op 11 november 2015 verzocht om teruggaaf van omzetbelasting ten bedrage van € 78.332 (het teruggaafverzoek).
Bij beschikking van 21 juni 2016 heeft verweerder het teruggaafverzoek afgewezen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2017 de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en R.S. Hornes MSc. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.R. van der Wal en mr. J.P. van Zanten.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft bij factuur met factuurnummer [factuurnummer] van 25 augustus 2008 (de factuur) een bedrag van € 490.603,68 (inclusief € 78.332 aan omzetbelasting) aan een derde (de derde) in rekening gebracht.
2. Tussen eiseres en de derde is vervolgens onenigheid ontstaan over (onder meer) de verschuldigdheid van de factuur. In augustus 2015 is in dat kader een concept- vaststellingsovereenkomst opgesteld tussen eiseres, haar moedermaatschappij en de derde.
3. Eiseres heeft bij brief van 11 november 2015 verzocht om teruggaaf van de omzetbelasting vermeld op de factuur omdat de factuur onbetaald is gebleven.
4. Op 18 februari 2016 hebben eiseres, haar moedermaatschappij en de derde een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van een aantal geschillen. Een van die geschillen betreft de verschuldigdheid van de factuur.
5. Partijen zijn in de vaststellingsovereenkomst, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
“Artikel 1
Ter beëindiging van de in de considerans onder C genoemde geschillen komen partijen het volgende overeen:
1) [eiseres] doet afstand van haar vordering tot betaling van (a) het bij factuur van 25 augustus 2008 (met factuurnummer [factuurnummer] ) aan [de derde] in rekening gebrachte bedrag van € 490.603,68 (inclusief BTW) voor “refund by [de derde] to [een andere derde] for disconnection charges”, en (b) de over deze hoofdsom aan [de derde] rekening gebrachte vertragingsrente, en zal de desbetreffende bedragen aan [de derde] crediteren.
2) [eiseres] doet afstand van haar aanspraak op betaling van de eenmalige korting van
€ 550.000,00 zoals bedoeld in paragraaf B.4 van de side letter die deel uitmaakt van de
Raamovereenkomst WETS.
3) [eiseres] doet afstand van haar aanspraak op vergoeding van kosten of schade als gevolg van de vertraging bij de oplevering van twee WETS verbindingen.
4) [de derde] doet afstand van haar vordering tot betaling van de voor het gebruik van de dienst WMP Broadcast Streams op de decentrale koppelingen over de periode van 19 november 2014 tot
10 februari 2015 aan [de moedermaatschappij] in rekening gebrachte vergoedingen alsmede van haar vordering tot betaling van de in verband met de uitgebleven voldoening van deze vergoedingen in rekening gebrachte vertragingsrente, en zal de desbetreffende bedragen aan [de moedermaatschappij] crediteren.
5) [eiseres] laat haar aanspraken ten aanzien van de verschuldigdheid van de in de considerans onder C sub 5) bedoelde vertragingsrente varen en zal ter zake geen enkele vordering meer hebben of instellen en zal het desbetreffende bedrag aan [de derde] crediteren.
6) [de derde] laat haar aanspraken ten aanzien van de verschuldigdheid van de in de considerans onder C sub 6) bedoelde vertragingsrente varen en zal ter zake geen enkele vordering meer hebben of instellen en zal de desbetreffende bedragen aan [de moedermaatschappij] crediteren.
Partijen komen overeen om binnen een maand na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst de onder 1), 4), 5) en 6) vervatte afspraken en regelingen administratief te verwerken.
Artikel 2
Partijen verklaren hierbij dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben ter zake van de in de considerans onder C genoemde geschillen, en verlenen volledige en finale kwijting over en weer voor alle aanspraken ter zake van, in samenhang met of verband houdend met vorenbedoelde geschillen.”
Geschil 6.In geschil is of eiseres recht heeft op een teruggaaf van de omzetbelasting van € 78.332 vermeld op de factuur.
7. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij voert daartoe aan dat zij afstand heeft gedaan van haar vordering en dat de factuur aldus onbetaald is gebleven.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen recht op de teruggaaf bestaat en voert daartoe aan dat uit artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst blijkt dat partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend voor diverse vorderingen, waaronder de hier aan de orde zijnde vordering. De vordering is daarmee voldaan.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) dient een verzoek om teruggaaf te worden gedaan bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Artikel 29 van de Wet bepaalt dat recht op teruggaaf van omzetbelasting bestaat wanneer een vergoeding niet is en niet zal worden betaald. Eiseres heeft in het beroepschrift gesteld en ter zitting desgevraagd bevestigd dat reeds in augustus 2015 voor haar duidelijk was dat de factuur niet meer zou worden betaald en wijst daartoe op de inhoud en de strekking van de concept-vaststellingsovereenkomst.
10. Het enkele feit dat eiseres reeds in augustus 2015 er vanuit ging dat de factuur niet meer zou worden betaald, betekent echter niet dat op dat moment daadwerkelijk vaststond dat de factuur niet zou worden betaald of dat de betaling daarvan niet meer in rechte kon worden gevorderd. Er waren op dat moment immers nog gesprekken gaande over een te sluiten vaststellingsovereenkomst. Daarmee kan evenmin worden gesteld dat eiseres aan de derde kenbaar heeft gemaakt dat zij op dat moment definitief van de vordering af zou zien als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2015 (nr. 13/03683, ECLI:NL:HR:2015:1357). Gelet op de inhoud van de concept-vaststellingsovereenkomst en die van de definitieve vaststellingsovereenkomst was er in augustus nog geen definitieve overeenstemming bereikt over de aard en omvang van de te beslechten geschillen en, in het verlengde daarvan, de voorwaarden waaronder afgezien zou worden van betaling van de factuur. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te oordelen dat het verzoek om teruggaaf wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.
11. Dat de betaling van de factuur niet meer in rechte kon worden gevorderd, stond pas definitief vast op het moment dat de vaststellingsovereenkomst werd gesloten, te weten op 18 februari 2016. Aangezien eiseres en de derde ten tijde van het indienen van het verzoek reeds in gesprek waren over het sluiten van de vaststellingsovereenkomst en ten tijde van de beslissing op het verzoek om teruggaaf die vaststellingsovereenkomst ook daadwerkelijk was gesloten, ziet de rechtbank evenmin aanleiding te oordelen dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden omdat het prematuur is ingediend.
12. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat partijen over en weer vorderingen hebben prijsgegeven en dat daarnaast expliciet is bepaald dat er over en weer niets meer te vorderen is. Voor de omzetbelasting wordt de vordering dan geacht te zijn voldaan. Daarmee is dus niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 29 van de Wet.
13. Eiseres heeft haar stelling dat, in weerwil van de tekst van de vaststellingsovereenkomst, de factuur geen deel uitmaakt van de vaststellingsovereenkomst en dus ook niet van de vorderingen waarop de finale kwijting ziet, niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar de concept-vaststellingsovereenkomst is daarvoor onvoldoende. Daaruit blijkt niet dat, zoals eiseres stelt, het geschil over de factuur al eind augustus 2015 was beëindigd. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat het niet verlenen van teruggaaf tot schending van het neutraliteitsbeginsel leidt. Dat volgens eiseres de derde de op de factuur vermelde omzetbelasting niet in aftrek heeft gebracht, betekent immers niet dat met het niet verlenen van de teruggaaf de concurrentieverhoudingen worden verstoord of dat de handelingen van eiseres anders worden behandeld dan daaraan gelijke handelingen van andere ondernemers.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.