Rechtbank Den Haag, 10-12-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14372, AWB - 18 _ 799
Rechtbank Den Haag, 10-12-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14372, AWB - 18 _ 799
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 10 december 2018
- Datum publicatie
- 1 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:14372
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 799
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het bezwaar is daarom terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/799
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2017 het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Eiser is verschenen, vergezeld van mr. T. Farber en zijn vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Akpinar LLM en mr. D.B. Koeman. Een deel van de behandeling ter zitting is tevens bijgewoond door A.J. Quak en C. Vrijland van de belastingdienst.
Ter zitting zijn tevens de beroepen van eiser behandeld met de zaaknummers SGR 18/778 en SGR 18/1057.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten.
Na de zitting heeft eiser bij brief van 15 oktober 2018 een verzoek ingediend tot wraking van de rechter. De wrakingskamer van de rechtbank Den Haag heeft het verzoek tot wraking bij beslissing van 26 november 2018 afgewezen en heeft bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Overwegingen
Feiten
1. De naheffingsaanslag heeft als dagtekening 24 december 2016 en bedraagt
€ 15.700 aan omzetbelasting. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 640.
2. Op 17 februari 2017 heeft de ontvanger in verband met het onbetaald blijven van de naheffingsaanslag een dwangbevel uitgevaardigd.
3. Bij brief van 27 maart 2017, ontvangen door verweerder op 28 maart 2017, is door [X] van Administratiekantoor [X] ([X]) namens eiser bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. [X] heeft op 12 april 2017 aan verweerder meegedeeld dat hij uitsluitend gemachtigd was het bezwaarschrift in te dienen en dat in het vervolg met eiser zelf moet worden gecommuniceerd.
4. Bij brief van 5 december 2016, door verweerder ontvangen op 9 december 2016, heeft eiser een verplicht toezendadres aan verweerder doorgegeven.
5. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaarschrift tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen.
6. Bij brief van 5 oktober 2018 heeft eiser verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting van onderhavig beroep en van het beroep met zaaknummer SGR 18/778 omdat zijn advocaat, mr. T. Farber, wegens vakantie verhinderd is. Dit verzoek is afgewezen.
7. Mr. T. Farber is ter zitting verschenen en hij heeft zich daar teruggetrokken als gemachtigde van eiser in de zaken met de nummers SGR 18/778 en SGR 18/799 (de omzetbelastingzaken). Als reden hiervoor gaf hij dat hij wegens het ontbreken van stukken onvoldoende de gelegenheid heeft gehad om deze zaken voor te bereiden.
8. Eiser heeft vervolgens verzocht de behandeling van de omzetbelastingzaken aan te houden teneinde hem de gelegenheid te geven een nieuwe advocaat te zoeken. Dit verzoek is afgewezen.
Geschil
9. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en zo nee, of de naheffingsaanslag en de rentebeschikking terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
10. Eiser voert aan dat hij pas na ontvangst van het dwangbevel van het bestaan van de naheffingsaanslag op de hoogte is geraakt. Vervolgens heeft hij binnen zes weken bezwaar gemaakt.
11. Verweerder stelt, onder verwijzing naar de verzendadministratie die hij op
7 maart 2018 aan de rechtbank heeft gezonden, dat de naheffingsaanslag op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het bezwaar is volgens verweerder terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Beoordeling van het geschil
afwijzing verzoek om uitstel en verzoek tot aanhouding
12. Op 3 augustus 2018 heeft de rechtbank partijen op de hoogte gesteld dat de zitting zal worden gehouden op 9 oktober 2018 en daarbij vermeld dat binnen een week kan worden verzocht een andere datum vast te stellen. Bij het vaststellen van de zittingsdatum van 9 oktober 2018 is verder rekening gehouden met de door mr. T. Farber op
2 augustus 2018 opgegeven verhinderdata. De rechtbank heeft het te laat ingediende verzoek om uitstel van 5 oktober 2018 daarom afgewezen.
13. De rechtbank heeft het verzoek van eiser tot aanhouding van de omzetbelastingzaken omdat hij een nieuwe advocaat wil zoeken, afgewezen wegens strijd met de goede procesorde. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Het beroep is ingediend door eiser zelf en de zienswijze (met bijlagen) van verweerder over de ontvankelijkheid van het bezwaar en het verweerschrift met bijlagen zijn daarom op
13 februari 2018 respectievelijk 29 mei 2018 naar het adres van eiser verzonden. De rechtbank acht niet aannemelijk dat, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, eiser die stukken niet heeft ontvangen. Die stelling is namelijk in tegenspraak met de opmerking van eiser in zijn brief van 3 augustus 2018 dat verweerder, nadat uitstel was verleend voor de eerder op 7 juni 2018 geplande zitting, extra stukken heeft ingediend. Verder heeft eiser op
13 september 2018 op de rechtbank inzage gehad in de stukken en in reactie daarop slechts meegedeeld dat door hem op 3 augustus 2018 ingediende stukken in het dossier ontbraken.
Gelet hierop is niet aannemelijk dat eiser redelijkerwijs niet in staat is geweest om tijdig kennis te nemen van de stukken van het geding en deze tijdig aan zijn advocaat te doen toekomen. Eisers advocaat heeft zich bovendien reeds op 2 augustus 2018 als gemachtigde gesteld en heeft aldus ruim voldoende de tijd gehad om zich op de zaak voor te bereiden. In eisers stelling dat hij het niet aankan om meerdere zaken tegelijk te behandelen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de omzetbelastingzaken aan te houden. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat eiser dit ook reeds in zijn uitstelverzoek van
31 juli 2018 voor de zitting van 17 augustus 2018 heeft gesteld en dat de daarbij overgelegde doktersverklaring voor die stelling geen steun biedt.
ontvankelijkheid
14. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na die van de dagtekening van de naheffingsaanslag. Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
15. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Als het bezwaarschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door verweerder is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
16. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. Dan laat verweerder op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
17. Niet in geschil is dat het bezwaar te laat is ingediend. Omdat eiser stelt dat hij de naheffingsaanslag niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan verweerder om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag op het juiste adres is ontvangen of aangeboden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.
18. Ten bewijze dat hij de onderhavige naheffingsaanslag heeft verzonden heeft verweerder een verzendrapport met dagtekening 1 maart 2018 en een uitdraai van eisers adresgegevens uit het geautomatiseerde systeem van de belastingdienst overgelegd. Met het overleggen van deze stukken heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag daadwerkelijk is verzonden naar het adres van eiser zoals hij dat bij de brief van 5 december 2016 aan verweerder had gemeld. Gezien de mededeling van de gemachtigde van 12 april 2017 zoals vermeld bij overweging 3, heeft verweerder van dit adres kunnen en mogen uitgaan. Dit betekent dat de naheffingsaanslag op de juiste wijze bekend is gemaakt. De enkele stelling van eiser dat hij de naheffingsaanslag niet heeft ontvangen, is op zichzelf onvoldoende om niet van die bekendmaking uit te gaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in het bezwaarschrift van 27 maart 2017 niet is gesteld dat de naheffingsaanslag niet zou zijn ontvangen, maar dat als reden voor de termijnoverschrijding is gegeven het “afhaken van de adviseur van belastingplichtige”.
19. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
21. Voor toekenning van een schadevergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: