Rechtbank Den Haag, 10-12-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14374, AWB - 18 _ 778
Rechtbank Den Haag, 10-12-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14374, AWB - 18 _ 778
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 10 december 2018
- Datum publicatie
- 1 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:14374
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 778
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens opnieuw bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, waarop verweerder voor de tweede keer uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Nu verweerder maar één keer uitspraak op een bezwaar inzake een naheffingsaanslag kan doen, had verweerder eisers brief als beroepschrift moeten doorzenden naar de rechtbank. De rechtbank heeft eisers brief daarom behandeld als beroep tegen de uitspraak op bezwaar en het beroep wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/778
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 april 2015 tot en met 30 juni 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
Bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Eiser is verschenen, vergezeld van mr. T. Farber en zijn vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Akpinar LLM en mr. D.B. Koeman. Een deel van de behandeling ter zitting is tevens bijgewoond door A.J. Quak en C. Vrijland van de belastingdienst.
Ter zitting zijn tevens de beroepen van eiser behandeld met de zaaknummers SGR 18/799 en SGR 18/1057.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten.
Na de zitting heeft eiser bij brief van 15 oktober 2018 een verzoek ingediend tot wraking van de rechter. De wrakingskamer van de rechtbank Den Haag heeft het verzoek tot wraking bij beslissing van 26 november 2018 afgewezen en heeft bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Overwegingen
Feiten
1. De naheffingsaanslag heeft als dagtekening 25 juli 2016 en bedraagt € 27.510 aan omzetbelasting. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 666.
2. Bij brief van 29 juli 2016 is door [X] van [BV] BV namens eiser bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij brief van 24 oktober 2016, gericht aan [BV] BV, heeft verweerder meegedeeld dat hij het bezwaar ongegrond zal verklaren. In die brief staat dat de officiële uitspraak op bezwaar waartegen beroep kan worden ingesteld, binnenkort zal worden toegezonden.
3. Bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2016, gericht aan [BV] BV, heeft verweerder de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd. Op 8 december 2016, ontvangen door verweerder op 13 december 2016, heeft [BV] BV deze uitspraak op bezwaar teruggestuurd met de mededeling dat eiser geen klant meer is.
4. Bij brief van 5 december 2016, door verweerder ontvangen op 9 december 2016, heeft eiser een verplicht toezendadres aan verweerder doorgegeven en verzocht alle andere adressen uit het systeem te verwijderen.
5. Bij brief van 9 maart 2017, ontvangen door verweerder op 15 maart 2017, is door [Y] van Administratiekantoor [administratiekantoor] namens eiser opnieuw bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
6. Bij de hier voorliggende uitspraak op bezwaar van 20 december 2017 is het bezwaar van 9 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaarschrift tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen. De bijbehorende beschikking heeft als dagtekening 26 januari 2018.
7. Bij brief van 5 oktober 2018 heeft eiser verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting van onderhavig beroep en van het beroep met zaaknummer SGR 18/799 omdat zijn advocaat, mr. T. Farber, wegens vakantie verhinderd is. Dit verzoek is afgewezen.
8. Mr. T. Farber is ter zitting verschenen en hij heeft zich daar teruggetrokken als gemachtigde van eiser in de zaken met de nummers SGR 18/778 en SGR 18/799 (de omzetbelastingzaken). Als reden hiervoor gaf hij dat hij wegens het ontbreken van stukken onvoldoende de gelegenheid heeft gehad om deze zaken voor te bereiden.
9. Eiser heeft vervolgens verzocht de behandeling van de omzetbelastingzaken aan te houden teneinde hem de gelegenheid te geven een nieuwe advocaat te zoeken. Dit verzoek is afgewezen.
Geschil
10. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Zo dit het geval is, is in geschil of de naheffingsaanslag en de rentebeschikking terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
11. Eiser stelt primair dat hij pas in januari 2018 op de hoogte is gekomen van de brief van verweerder van 24 oktober 2016 en dat hij de daarin aangekondigde uitspraak op zijn bezwaar van 29 juli 2016 nooit heeft ontvangen. Tot 20 december 2017 was volgens eiser geen uitspraak op zijn bezwaar gedaan. Subsidiair luidt het standpunt van eiser dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd.
12. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het niet tijdig indienen van het beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van 9 december 2016. Subsidiair stelt verweerder dat indien het bezwaarschrift van 9 maart 2017 moet worden aangemerkt als een beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van 9 december 2016, dit eveneens niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens termijnoverschrijding. Verder stelt verweerder dat de uitspraak op bezwaar van 20 december 2017 ten onrechte is gedaan omdat met de uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 de bezwaarfase is geëindigd. Volgens verweerder is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
afwijzing verzoek om uitstel en verzoek tot aanhouding
13. Op 3 augustus 2018 heeft de rechtbank partijen op de hoogte gesteld dat de zitting zal worden gehouden op 9 oktober 2018 en daarbij vermeld dat binnen een week kan worden verzocht een andere datum vast te stellen. Bij het vaststellen van de zittingsdatum van 9 oktober 2018 is verder rekening gehouden met de door mr. T. Farber op
2 augustus 2018 opgegeven verhinderdata. De rechtbank heeft het te laat ingediende verzoek om uitstel van 5 oktober 2018 daarom afgewezen.
14. De rechtbank heeft het verzoek van eiser tot aanhouding van de omzetbelastingzaken omdat hij een nieuwe advocaat wil zoeken, afgewezen wegens strijd met de goede procesorde. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Het beroep is ingediend door eiser zelf en de zienswijze (met bijlagen) van verweerder over de ontvankelijkheid van het bezwaar en beroep en het verweerschrift met bijlagen zijn daarom op 13 februari 2018 respectievelijk 29 mei 2018 naar het adres van eiser verzonden. De rechtbank acht niet aannemelijk dat, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, eiser die stukken niet heeft ontvangen. Die stelling is namelijk in tegenspraak met de opmerking van eiser in zijn brief van 3 augustus 2018 dat verweerder, nadat uitstel was verleend voor de eerder op 7 juni 2018 geplande zitting, extra stukken heeft ingediend. Verder heeft eiser op
13 september 2018 op de rechtbank inzage gehad in de stukken en in reactie daarop slechts meegedeeld dat door hem op 3 augustus 2018 ingediende stukken in het dossier ontbraken. Gelet hierop is niet aannemelijk dat eiser redelijkerwijs niet in staat is geweest om tijdig kennis te nemen van de stukken van het geding en deze tijdig aan zijn advocaat te doen toekomen. Eisers advocaat heeft zich bovendien reeds op 2 augustus 2018 als gemachtigde gesteld en heeft aldus ruim voldoende de tijd gehad om zich op de zaak voor te bereiden. In eisers stelling dat hij het niet aankan om meerdere zaken tegelijk te behandelen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de omzetbelastingzaken aan te houden. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat eiser dit ook reeds in zijn uitstelverzoek van
31 juli 2018 voor de zitting van 17 augustus 2018 heeft gesteld en dat de daarbij overgelegde doktersverklaring voor die stelling geen steun biedt.
ontvankelijkheid
15. Verweerder heeft de brief van eiser van 9 maart 2017 aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag en daarop uitspraak gedaan. Het gesloten stelsel van bezwaar en beroep zoals dit geldt in belastingzaken brengt echter mee dat verweerder maar één keer uitspraak op een bezwaar inzake een naheffingsaanslag kan doen. Met de uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 eindigde daarom voor de onderhavige naheffingsaanslag de bezwaarfase. Verweerder had eisers brief van 9 maart 2017 dan ook moeten aanmerken als een beroepschrift en dit stuk op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten doorsturen naar de rechtbank. De rechtbank zal deze brief dan ook behandelen als beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 9 december 2016.
16. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
17. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.
18. Als iemand een beroepschrift te laat indient, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift betrokkene niet kan worden toegerekend. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
19. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat hij de uitspraak op bezwaar van
9 december 2016 niet heeft ontvangen. Vast staat dat de toenmalige gemachtigde van eiser de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk heeft ontvangen. Hij heeft deze immers bij brief van 8 december 2016 retour gezonden aan verweerder. Daaruit kan tevens worden afgeleid dat de naheffingsaanslag is verzonden vóór de dagtekening daarvan. Zowel de retourzending als de brief van eiser van 5 december 2016 over het verplichte toezendadres, heeft verweerder pas ontvangen na verzending van de uitspraak op bezwaar zodat verweerder op dat moment nog niet op de hoogte was van het feit dat de desbetreffende gemachtigde niet langer gemachtigd was. Overigens heeft verweerder dat ook niet zonder meer hoeven begrijpen uit de brief van eiser van 5 december 2016 omdat daarin uitsluitend een adreswijziging wordt doorgegeven. Verweerder heeft de uitspraak op bezwaar dan ook kunnen en mogen verzenden naar de toenmalige gemachtigde. Dat die toenmalige gemachtigde de uitspraak op bezwaar kennelijk niet (in afschrift) naar eiser heeft doorgestuurd, is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser dient te blijven. Hetgeen eiser heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.
20. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
22. Voor toekenning van een schadevergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: