Rechtbank Den Haag, 05-02-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:15759, AWB - 17 _ 2202
Rechtbank Den Haag, 05-02-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:15759, AWB - 17 _ 2202
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 5 februari 2018
- Datum publicatie
- 15 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:15759
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2202
Inhoudsindicatie
Rechtbank Den Haag oordeelt dat er sprake is van een onzakelijke lening en dat er geen afwaardering ten laste van het belastbare inkomen uit werk en woning kan plaatsvinden.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/2202
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PPV) opgelegd (de aanslag). Voorts is bij beschikking € 598 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2017 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2017.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Korthof en J.G.A. de Ruijter.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser was in het jaar 2013 enig aandeelhouder van [B.V.] B.V. (B.V.). Drie personen waren ieder voor 25% gerechtigd de aandelen in B.V. op te vragen (de optiehouders). B.V. hield 100% van de aandelen in de in Italiaanse vennootschap [Italiaanse vennootschap] ([Italiaanse vennootschap]). [Italiaanse vennootschap] heeft gedurende een periode van tien jaar (van 2004 tot 2014) gewerkt aan het verkrijgen van een vergunning voor het oppompen van zuiver bronwater in Italië. [Italiaanse vennootschap] beschikte over een stuk grond, waarop een fabriek voor de botteling van het water zou kunnen worden gebouwd. Tijdens het aanvraagtraject voor de vergunning werd in 2007 beslag gelegd op de grond van [Italiaanse vennootschap] vanwege een financieel geschil met een accountant (de accountant) en dreigde een veiling van de grond. Zonder grond zou [Italiaanse vennootschap] geen vergunning krijgen.
2. Op 11 oktober 2007 heeft eiser in een e-mail het volgende aan de optiehouders geschreven:
“[Optiehouder 1] has informed me that [X] has mentioned that we will have to agree on a deal with [de accountant]shortly because the lawyers will need some time to arrange the paperwork. This basically means that I will have to reach an agreement during our stay in Athens and the only way I think I will be able to do that is to come up with (some and instant) money myself and to give a personal guarantee for the payment of any balance.
This also means that I may have to agree on a larger sum than we would like to do and larger even than normally would be acceptable. I wouldn’t be surprised if it will come down to € 150.000 - € 200.000.
Not agreeing on this would mean proceeding with the auction with a potential and probable dramatic outcome.
This being the case I need to have your confirmation/acknowledgement/approval on this course to take and I need a confirmation/acknowledgement/approval on the remuneration that will be paid to me.
In the years 2004 until and including 2007 I have transferred € 131.776 to [B.V.] and [[Italiaanse vennootschap]] to keep everything alive. Moreover I have personally had to pay the De Waard bills which came to a total of € 192.723. Together with the probable € 175.000 or so which bas to be paid to [de accountant], my total commitment will come to some € 500.000.
Qbviously I will want this amount (more specific the amount that turns out to be owed to me by [[Italiaanse vennootschap]] and/or [B.V.]) to be paid back to me with preference over any other debt or at least over any amount which is owed to [de optiehouders].
Moreover I will want to receive a bonus as a remuneration for my financial involvement during the last 4 years including providing the solution in the [accountant] affaire.
This bonus will be € 300.000.”
3. Eiser heeft op 28 januari 2008 € 120.000 overgemaakt aan B.V. en op 22 april 2009 heeft eiser nog eens € 10.000 overgemaakt aan B.V. Op de bankafschriften staat bij de beide overboekingen als omschrijving ‘lening’. In de jaarrekening van B.V. per
31 december 2013 staat een schuld aan eiser met een nominale waarde van € 134.290. B.V. had eind 2007 een negatief eigen vermogen van € 828.901 en maakte in dat jaar een verlies van € 242.609.
4. Op 2 april 2008 heeft eiser een overeenkomst met de optiehouders gesloten, waarin het volgende staat vermeld:
“have agreed on the following:
1) [eiser] has provided and is still providing funds to keep the [Italiaanse vennootschap]-project alive.
2) Upon the sale of:
a. the assets of [[Italiaanse vennootschap]] or
b. the shares of [[Italiaanse vennootschap]]. or
c. the assets of [B.V.] or
d. the shares of [B.V.].
[eiser]will be entitled to be compensated for the money provided with preference over the other creditors including as creditors the participants in the [Italiaanse vennootschap]-project.
3) The preference will be valid for the bonus of € 300.000 as claimed and agreed upon for the successful termination of the dispute with [de accountant] as described in the attached e-mail.
4) The preference will also be valid for the outstanding loans of [eiser] towards both [[Italiaanse vennootschap]] and [B.V.], currently totalling some € 500.000.”
5. Eiser heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.469. In die aangifte heeft eiser een bedrag van
€ 30.000 in aanmerking genomen als ‘kosten bij resultaat ter beschikking stellen vermogensbestanddelen’. Dit betreft een afboeking op het hiervoor in 3 vermelde - aan B.V. verstrekte - bedrag van € 130.000. Als terbeschikkingstellingsvrijstelling heeft eiser € 3.600 in aanmerking genomen. Verweerder heeft deze aftrek niet geaccepteerd en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 27.869.
Geschil 6. In geschil is of er sprake is van het ter beschikking stellen van vermogen als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet IB 2001 tot een bedrag van € 134.290. Indien hier sprake van is, is in geschil of eiser terecht een bedrag van € 30.000 als afwaardering van de in 3 vermelde vordering in aanmerking heeft genomen.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van een zakelijke lening en dat hierop ten laste van het inkomen in het jaar 2013 een afwaardering kan plaatsvinden. De waarde van de grond in Italië vormde zekerheid voor de aflossing van de lening en er is een “rentevergoeding” van € 300.000 overeengekomen op een lening van € 170.000. De looptijd is afhankelijk gesteld van de verkoop van het land. Inmiddels is er geen zicht meer op realisatie van het project. Dit is de reden dat op de lening dient te worden afgeschreven.
8. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat, nu eiser een vergoeding in de vorm van een winstaandeel heeft bedongen, geen sprake is van het ter beschikking stellen van vermogen maar van een storting van kapitaal die recht geeft op een aandeel in de winst. Er kan daarom geen afwaardering van de lening ten laste van het inkomen plaatsvinden. Subsidiair stelt verweerder dat er sprake is van een onzakelijke lening nu een onafhankelijke derde, zonder nader vastgestelde en juridisch afdwingbare zekerheden, niet bereid zou zijn geweest om onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden een lening te verstrekken.
Beoordeling van het geschil
9. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de stukken van het geding dat aan de onderhavige geldverstrekking van € 130.000 voor B.V. een terugbetalingsverplichting is verbonden. Er is niet gebleken dat ten tijde van de geldverstrekking te voorzien was dat het nimmer tot terugbetaling zou komen. De omstandigheden dat de terugbetalingsverplichting voorwaardelijk is en dat de terugbetaling onzeker is, ontnemen aan de geldverstrekking niet het karakter van een geldverstrekking met een daarbij voor de ontvanger geschapen terugbetalingsverplichting (zie Hoge Raad 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2327). Dit brengt mee dat deze geldverstrekking moet worden beschouwd als een lening. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat bij de bankoverschrijving als omschrijving van de overboekingen ‘lening’ staat vermeld en dat B.V. het bedrag als lening heeft opgenomen in haar jaarrekeningen.
10. Niet in geschil is dat geen sprake is van een zogenoemde schijnlening, een deelnemerschapslening of een bodemloze putlening als bedoeld in rechtsoverweging 3.3.1 van het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BN3442).
Nu sprake is van een vordering van eiser op zijn B.V. en verweerder niet betwist dat er omstandigheden waren die afwaardering van die vordering in het algemeen rechtvaardigen, dient verweerder zijn stelling dat sprake is van een onzakelijke lening aannemelijk te maken (vgl. r.o. 3.2 en 3.3 van Hoge Raad 13 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BP8068).
11. Voor de beantwoording van de vraag of een geldlening tussen gelieerde partijen moet worden aangemerkt als een onzakelijke lening, is van belang of een rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Indien de rente zodanig moet worden aangepast dat de lening in wezen winstdelend zou worden, moet worden verondersteld dat een debiteurenrisico wordt gelopen dat de onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Alsdan moet - behoudens bijzondere omstandigheden - ervan worden uitgegaan dat de belastingplichtige/aandeelhouder dit risico heeft aanvaard, niet als crediteur, maar met de bedoeling het belang van de vennootschap in de hoedanigheid van aandeelhouder te dienen. Een eventueel verlies op de lening vloeit dan voort uit het aandeelhouderschap en kan in zoverre niet in mindering op het inkomen uit werk en woning worden gebracht (vgl. HR 9 mei 2008, nr. 43.849, ECLI:NL:HR:2008:BD1108;
HR 25 november 2011, nr. 08/05323, ECLI:NL:HR:2011:BN3442; HR 25 november 2011, nr. 10/04588, ECLI:NL:HR:2011:BP8952).
12. Er is geen leningsovereenkomst tussen eiser en B.V. gesloten. B.V. heeft geen zekerheid gesteld met betrekking tot de aflossing van de lening. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, als indirect enig aandeelhouder van [Italiaanse vennootschap] gerechtigd was tot de eventuele meerwaarde van de grond van [Italiaanse vennootschap], kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als zekerheid in de hiervoor bedoelde zin. Ten tijde van de verstrekking van de lening rustte er bovendien een (door de accountant gelegd) beslag op de grond. De terugbetaling van de lening en de door eiser bedongen vergoeding zijn afhankelijk gesteld van het slagen van het project van [Italiaanse vennootschap]. Het succes van het project was afhankelijk van de beëindiging van het geschil met de accountant en de uiteindelijke waarde van de grond na het verkrijgen van een vergunning. Voorts had B.V. eind 2007 een negatief eigen vermogen van € 828.901 en was er in dat jaar een verlies gemaakt van € 242.609. Gelet op voornoemde omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het aangaan van de lening geen - niet winstafhankelijke - rente kon worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken aan B.V., onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. De optiehouders, die volgens eiser ook geld hebben geleend aan B.V., kwalificeren naar het oordeel van de rechtbank niet als onafhankelijke derden. De omstandigheid dat eiser met de optiehouders heeft afgesproken dat hun vorderingen zijn achtergesteld bij de vordering van eiser, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 11, in die zin dat tussen hem en B.V. sprake was van een zakelijke relatie die ook bij afwezigheid van een aandeelhoudersrelatie van voldoende gewicht zou zijn geweest om een lening onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden te verstrekken en het daardoor belopen debiteurenrisico te aanvaarden (vgl. r.o. 2.4.3. van Hoge Raad 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2340). Gelet hierop is aannemelijk dat sprake is van een onzakelijke lening en kan een afwaardering op deze lening niet ten laste van eisers belastbare inkomen uit werk en woning komen.
13. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd en gesteld noch gebleken is dat die ten onrechte of op onjuiste wijze is berekend.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.