Home

Rechtbank Den Haag, 10-01-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:171, C-09-517975-HA ZA 16-1060

Rechtbank Den Haag, 10-01-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:171, C-09-517975-HA ZA 16-1060

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
10 januari 2018
Datum publicatie
10 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:171
Zaaknummer
C-09-517975-HA ZA 16-1060

Inhoudsindicatie

Overheidsaansprakelijkheid. Collectieve actie van de Woonbond tegen onder meer de Staat en een woningcorporatie over afgifte en gebruik van de inkomensverklaring ex artikel 7:252a, derde lid, BW, voor inkomensafhankelijke huurverhoging.

Ontvankelijkheid. Taakverdeling burgerlijke rechter/bestuursrechter. Overlegvereiste artikel 3:305a BW.

De zaak tegen de woningcorporatie is gedeeltelijk een aardzaak (huur) en leent zich voor meervoudige behandeling. Verwijzing naar de kantonrechter en terugverwijzing op de voet van art 98 Rv is in deze specifieke omstandigheden van het geval een ‘rondje om de kerk’ dat geen redelijk doel dient en blijft achterwege.

Afgifte en gebruik van de ná 1 april 2016 afgegeven inkomensverklaringen is niet in strijd met de door de Woonbond genoemde privacyregels en dus niet onrechtmatig. In de zaak tegen de woningcorporatie ging het ook om gebruik van vóór 1 april 2016 afgegeven inkomensverklaringen. Het gebruik van deze inkomensverklaringen door deze verhuurder niet onrechtmatig is: niet blijkt dat de woningcorporatie wist of kon niet weten dat de verstrekking van de inkomensverklaringen voor 1 april 2016 in strijd met artikel 67 Awr geschiedde.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C09/517975 / HA ZA 16-1060

Vonnis van 10 januari 2018

in de zaak van

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

NEDERLANDSE WOONBOND,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

procesadvocaat mr. J.H.B. Crucq te Amsterdam,

advocaat mr. A.H. Ekker te Amsterdam,

tegen

1 de publiekrechtelijke rechtspersoon

de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst),

zetelend te Den Haag,

advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek te Den Haag,

2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

AEDES VERENIGING VAN WONINGCORPORATIES,

gevestigd te Den Haag,

advocaten mr. T.J. de Groot en mr. R.M. Goeman,

3. de vereniging

VERENIGING VAN INSTITUTIONELE BELEGGERS IN VASTGOED NEDERLAND,

gevestigd te Voorburg,

advocaat mr. M.B.J. Thijssen te Nijmegen

4. de vereniging

VASTGOED BELANG VERENIGING VAN PARTICULIERE BELEGGERS IN VASTGOED,

gevestigd te Amsterdam,

advocaat mr. M.B.J. Thijssen te Nijmegen,

5. de stichting

WONINGSTICHTING LIEVEN DE KEY,

gevestigd te Amsterdam,

advocaten mr. T.J. de Groot en mr. R.M. Goeman,

gedaagden.

Eiseres zal de Woonbond worden genoemd. Gedaagden zullen respectievelijk als de Staat, Aedes, IVBN, VB en De Key worden aangeduid.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding met producties;

-

de conclusie van antwoord van de Staat met 4 producties;

-

de conclusie van antwoord van Aedes;

-

de conclusie van antwoord van De Key;

-

de conclusie van antwoord van IVBN en VB;

-

het vonnis van 23 februari 2017, waarbij een comparitie van partijen voor de meervoudige kamer is bevolen;

-

de akte wijziging eis tevens verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen van 3 juli 2017;

-

het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige kamer van 3 juli 2017 en de daarin genoemde stukken;

-

de reactie van de Woonbond op het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal.

1.2.

Vervolgens is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De Woonbond is een belangenorganisatie voor huurders die opkomt voor betaalbare huren en goede woningen in leefbare wijken. Zij behartigt de belangen van huurders en woningzoekenden in het algemeen en van haar leden in het bijzonder.

2.2.

Aedes behartigt de belangen van 346 woningcorporaties in Nederland. IVBN behartigt de belangen van 130.000 leden die beleggen in huurwoningen. VB is een branchevereniging voor particuliere beleggers in vastgoed.

2.3.

De Key is een woningcorporatie. Zij verhuurt in Amsterdam sociale huurwoningen, dat wil zeggen huurwoningen in het gereguleerde, niet-geliberaliseerde huursegment.

2.4.

De maximaal toegestane huur voor gereguleerd verhuurde woningen wordt op basis van het woningwaarderingsstelsel bepaald. Ten aanzien van gereguleerd verhuurde woningen geldt voorts dat een eenmaal overeengekomen huurprijs op grond van de wet- en regelgeving jaarlijks met niet meer dan een vastgesteld percentage mag worden verhuurd.

2.5.

Op 16 maart 2013 zijn de Wet huurverhoging op grond van inkomen (Wet van 14 maart 2013 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Uhw), Stb. 2013, 89) en de Wet huurverhoging op grond van een tweede categorie huishoudinkomens (wet van 14 maart 2013 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, Stb. 2013, 90), samen aangeduid als de Wet iah, in werking getreden.

2.6.

De Wet iah heeft tot doel de doorstroming van huishoudens met hogere inkomens te bewerkstelligen en ‘scheefwonen’ (het fenomeen dat huishoudens met een te hoog inkomen van een sociale huurwoning gebruik maken) tegen te gaan. De Wet iah geeft daartoe verhuurders van sociale huurwoningen de mogelijkheid om de huurprijs jaarlijks extra te verhogen ten opzichte van het reguliere basishuurverhogingspercentage. Daarbij worden drie inkomenscategorieën gehanteerd:

-

i) voor huishoudens met een huishoudinkomen tot € 34.085 mag de huur uitsluitend worden verhoogd met het basishuurverhogingspercentage;

-

ii) indien het huishoudinkomen van de huurder(s) van zo’n woning boven de grens van € 34.085 uitkomt, maar niet hoger is dan € 43.602, dan mag de huur met 0,5% extra worden verhoogd en

-

iii) indien het huishoudinkomen van huurders hoger is dan € 43.602, dan mag de huur worden verhoogd met een extra percentage van 2,5%.

2.7.

In de periode van 16 maart 2013 tot 1 april 2016 bepaalde artikel 7:252a, derde lid, BW, dat indien een voorstel tot inkomensafhankelijke huurverhoging werd gedaan, bij zo’n voorstel een door de inspecteur op verzoek van de verhuurder in kwestie afgegeven verklaring wordt gevoegd. Deze verklaring wordt hierna ook aangeduid als ‘de inkomensverklaring’.

2.8.

Een verhuurder kan via het Portaal voor Inkomensafhankelijke Huurverhoging van de Belastingdienst een inkomensverklaring opvragen. Dat kan per adres of voor een aantal adressen tegelijk. De inkomensverklaring bevat geen exacte inkomensgegevens van (ieder van) de bewoner(s). Het bevat een verklaring waarin staat in welke inkomenscategorie het huishoudinkomen van de huurder van het betreffende adres valt. Het gaat daarbij om het gezamenlijke inkomen van het huishouden. Als het huishouden uit meer personen bestaat, wordt geen informatie over de onderlinge inbreng per lid van het huishouden verschaft. Evenmin wordt de hoogte van het inkomen genoemd. De verhuurder ontvangt een bestand met de door hem opgegeven adressen, met daarachter een kolom met de letter J, N, M of O:

-

J is “ja”: huishoudinkomen boven de hoogste grens, inkomensafhankelijke huurverhoging mogelijk;

-

M is “midden”: huishoudinkomen tussen de onderste en bovenste grens, beperkte inkomensafhankelijke huurverhoging mogelijk;

-

N is “nee”: huishoudinkomen onder de onderste grens, geen inkomensafhankelijke huurverhoging mogelijk;

-

O is “onbekend”: er is ten aanzien van dit adres geen huishoudinkomen bekend.

2.9.

De huurder ontvangt een kennisgeving dat de inkomensverklaring aan zijn verhuurder is verstrekt.

2.10.

Naar aanleiding van een door een huurder op de voet van artikel 40 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ingesteld verzet tegen verstrekking van een inkomensverklaring als bedoeld in artikel 7:7:252a lid 3 BW, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRS) op 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:253) – samengevat – overwogen dat het bij de verstrekking van een inkomensverklaring als bedoeld in artikel 7:252a BW gaat om verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 8, aanhef en onder f Wbp en dat er geen wettelijke verplichting op de inspecteur rust om inkomensgegevens van een huurder van een sociale huurwoning te verstrekken aan de verhuurder. De ABRS concludeerde dat verstrekking van de inkomensgegevens heeft plaatsgevonden in strijd met artikel 67 Awr.

2.11.

Hangende de procedure bij de ABRS is het Wetsvoorstel «Gegevensverstrekking Belastingdienst» (Kamerstuk 34 374) ingediend. Dat heeft geleid tot een wijziging van artikel 7:252a, lid 3, BW, die op 1 april 2016 in werking is getreden, dat sindsdien als volgt luidt:

“De inspecteur verstrekt op verzoek van een verhuurder een verklaring omtrent het huishoudinkomen aan de verhuurder.”

3 Het geschil

4 De beoordeling

5 De beslissing