Rechtbank Den Haag, 05-02-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2577, AWB - 17 _ 2608
Rechtbank Den Haag, 05-02-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2577, AWB - 17 _ 2608
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 5 februari 2018
- Datum publicatie
- 6 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:2577
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2608
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft als eigenaar van een onroerende zaak, die verhuurd wordt, een vijftal kennisgevingen van ambtshalve vermindering op de voet van artikel 29 Wet WOZ toegezonden gekregen. Eiseres heeft bezwaarschriften ingediend tegen deze kennisgevingen. Verweerder heeft deze bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard. In geschil is of eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaren.
De rechtbank is van oordeel dat de bezwaarschriften van eiseres hadden moeten worden aangemerkt als zijnde gericht tegen de ambtshalve verminderingen van de WOZ-waarden van de onroerende zaak. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2656) oordeelt de rechtbank dat verweerder eiseres op een onjuiste grond niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaren. De zaken worden terugverwezen naar verweerder.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 17/2608, 17/2611, 17/2613, 17/2617 en 17/2619
(gemachtigde: mr. C.M.E. Verhaegh),
en
Procesverloop
Met dagtekening 19 september 2016 en 16 november 2016 zijn in totaal vijf kennisgevingen op de voet van artikel 29 Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) aan eiseres toegezonden. Deze kennisgevingen hebben betrekking op ambtshalve verminderingen van de waarden die met toepassing van de Wet WOZ door verweerder aan de onroerende zaak gelegen aan [adres] te [plaats] voor de jaren 2012 t/m 2016 waren toegekend.
Verweerder heeft bij vijf afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 8 maart 2017 de bezwaren van eiseres tegen de kennisgevingen niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2017.
Namens eiseres zijn haar gemachtigde en [persoon 1] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2].
De beroepen van eiseres met de zaaknummers SGR 17/2608, SGR 17/2611, SGR 17/2613, SGR 17/2617 en SGR 17/2619 zijn ter zitting gelijktijdig behandeld.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan [adres] te [plaats] (het object). Eiseres heeft het object verhuurd aan een gebruiker.
2. Aan eiseres zijn met dagtekening 29 februari 2012, 28 februari 2013, 28 februari 2014, 17 februari 2015 en 29 maart 2016 beschikkingen gegeven met toepassing van artikel 22 van de Wet WOZ. In die beschikkingen is voor de jaren 2012 t/m 2016 de waarde van het object door verweerder vastgesteld (WOZ-waarde). Eiseres heeft tegen deze beschikkingen geen bezwaarschriften ingediend.
3. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de gebruiker van het object bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-waarde van het object voor het kalenderjaar 2016. Naar aanleiding hiervan is de WOZ-waarde verlaagd. Vervolgens heeft de gebruiker verzocht om ambtshalve vermindering van de WOZ-waarden betreffende de kalenderjaren 2012 tot en met 2015.
4. Naar aanleiding van het vermelde onder 3 zijn met dagtekening 19 september 2016 en 16 november 2016 in totaal een vijftal kennisgevingen van ambtshalve vermindering op de voet van artikel 29 Wet WOZ aan eiseres toegezonden. Hierbij is de WOZ-waarde van de onroerende zaak, op de waardepeildatum 1 januari 2011, verlaagd van € 1.450.000 tot een bedrag van € 1.125.000 (zaaknummer SGR 17/2611). De WOZ-waarde van de onroerende zaak, op de waardepeildatum 1 januari 2012, is verlaagd van € 1.450.000 tot een bedrag van € 1.125.000 (zaaknummer SGR 17/2619). Met waardepeildatum 1 januari 2013 is de WOZ-waarde verlaagd van € 1425.000 tot een bedrag van € 1.125.000 (zaaknummer SGR 17/2617). De WOZ-waarde op de waardepeildatum 1 januari 2014 is verlaagd van € 1.200.000 tot een bedrag van € 945.000 (zaaknummer SGR 17/2608) en de WOZ-waarde op de waardepeildatum 1 januari 2015 is verlaagd van € 1.175.000 tot een bedrag van € 670.000 (zaaknummer SGR 17/2613).
5. Eiseres heeft naar aanleiding van de kennisgevingen bezwaarschriften ingediend tegen de verlaging van de WOZ-waarden van het object.
6. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 maart 2017 de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard.
Geschil 7. In geschil is of de bezwaarschriften van eiseres terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
8. Eiseres neemt het standpunt in dat zij een rechtsingang heeft omdat zij gelet op een lopende onteigeningsprocedure, een belang heeft bij de behandeling van haar bezwaren.
9. Verweerder heeft het standpunt van eiseres gemotiveerd betwist.
Beoordeling van het geschil
10. Eiseres heeft nadat zij de kennisgevingen van ambtshalve vermindering had ontvangen bezwaarschriften ingediend tegen de verlaging van de WOZ-waarden van het object voor de kalenderjaren 2012 tot en met 2016. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze bezwaarschriften van eiseres had moeten aanmerken als zijnde gericht tegen de ambtshalve verminderingen van de WOZ-waarden van het object. Verweerder heeft de bezwaarschriften van eiseres dan ook ten onrechte aangemerkt als gericht tegen een mededeling op basis van artikel 29 van de Wet WOZ.
11. Verweerder heeft de besluiten tot het ambtshalve verlagen van de WOZ-waarden genomen op basis van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ (het Uitvoeringsbesluit). In de toelichting bij artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit wordt vermeld dat de verminderingsbeschikkingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn (Toelichting besluit 16 januari 1997, Stb 1997, 30, p. 3). Deze toelichting dateert echter van voor de wetswijzing van 1 oktober 2015, waarbij onder andere is bepaald dat een WOZ-beschikking in bezwaar of ambtshalve niet alleen kan worden verlaagd maar ook verhoogd (Wet van 28 maart 2013, Stb 2013, 129). In het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2656 is bepaald dat de hiervoor genoemde wetswijziging onmiddellijke werking heeft aangezien niet in een bijzondere bepaling van overgangsrecht is voorzien. Ook volgt uit dit arrest dat indien een partij stelt een belang te hebben bij een vastgestelde WOZ-waarde dit reeds voldoende is om een procesbelang aanwezig te achten. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder eiseres op een onjuiste grond niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaren. Verweerder zal moeten beslissen over de bezwaren van eiseres tegen de verminderingsbeschikkingen.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de zaken terugwijzen naar verweerder omdat in de onderhavige zaken verweerder opnieuw een uitspraak op bezwaar dient te doen.
Proceskosten
13. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Ten aanzien van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand merkt de rechtbank de zaaknummers SGR 17/2608, SGR 17/2611, SGR 17/2613, SGR 17/2617 en SGR 17/2619, die alle gegrond zijn, aan als samenhangend. Deze zaken zijn gelijktijdig door de bestuursrechter behandeld, in deze zaken is door dezelfde persoon rechtsbijstand verleend en de werkzaamheden van deze persoon zijn in elk van de zaken nagenoeg identiek geweest. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank voor genoemde samenhangende zaken op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.876,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 249 alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501. De rechtbank heeft daarbij aan het gewicht van de zaken wegingsfactor 1 toegekend en hanteert factor 1,5 wegens samenhang).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
wijst de zaken terug naar verweerder en draagt verweerder op om met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften van eiseres;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.876,50;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, en mr. R.C.H.M. Lips en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.