Home

Rechtbank Den Haag, 09-04-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:4363, AWB - 17 _ 6123

Rechtbank Den Haag, 09-04-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:4363, AWB - 17 _ 6123

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
9 april 2018
Datum publicatie
3 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:4363
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6123

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag OB. In verband met het faillissement van een groothandelscentrum, waar beweerdelijk goederen van eiseres stonden opgeslagen, heeft eiseres haar voorraad afgewaardeerd. De afwaardering is na een boekenonderzoek niet geaccepteerd. Voorts is aan eiseres een onherroepelijk geworden informatiebeschikking afgegeven. De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft aangetoond dat de goederen waarvan zij heeft gesteld dat die door de curatoren zijn verkocht haar in eigendom toebehoorden. Van de beweerdelijk in consignatie gegeven goederen heeft eiseres de consignatieovereenkomst niet overgelegd en van de overige goederen is gesteld noch gebleken dat dienaangaande consignatieovereenkomsten zijn gesloten. Voorts heeft eiseres geen stukken overgelegd welke tot de conclusie leiden dat de goederen identificeerbaar haar eigendom zijn. Eiseres is in haar bewijslast niet geslaagd. De naheffingsaanslag berust voorts op een redelijke schatting. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/6123

(gemachtigde: O. Misseyer),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoor], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, alsmede bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 juli 2017 de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2018.

Namens eiseres zijn verschenen de eigenaresse [eigenaresse] en haar echtgenoot [echtgenoot], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Zehenpfenning-Stoel en mr. S.X. Jie Foeng Sang.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is opgericht op 30 december 2005. Volgens de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel exploiteert eiseres een groothandel (daaronder begrepen de im- en export) in disposables. Naar aanleiding van de vestiging van het groothandelscentrum [groothandelscentrum] ([groothandelscentrum]) in [plaats] heeft eiseres haar onderneming uitgebreid. De feitelijke bedrijfsactiviteiten bestaan sedertdien uit de import en groothandel in plastic bakjes en containers ten behoeve van voornamelijk Chinese restaurants en de import vanuit China van verschillende producten voor huis- en tuininrichting, zoals meubels, lampen, wastafels en beelden.

2. Op 31 augustus 2015 is verweerder begonnen met een boekenonderzoek bij eiseres naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2013 en van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013. Bij brief van laatstelijk 26 november 2015 is de reikwijdte van het onderzoek aangepast. Deze luidt: ´Het onderzoek beperkt zich tot de vraag of de voorraad, invoer van goederen, intracommunautaire verwervingen en inkopen in Nederland alsmede de verantwoording van de omzet juist en volledig in de financiële administratie zijn verwerkt.´

3. Aangezien tijdens de controle meerdere malen vragen over onder andere voorraad(af)waarderingen niet volledig zijn beantwoord en geconstateerde aansluitingsverschillen niet afdoende zijn verklaard, is op 30 maart 2016 aan eiseres een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) afgegeven. Eiseres heeft de in deze beschikking gestelde vragen niet beantwoord en de gevraagde informatie niet verstrekt en heeft ook overigens tegen deze beschikking geen rechtsmiddel ingesteld.

4. Van het onderzoek is een controlerapport opgemaakt, waarvan een conceptversie op 13 oktober 2016 aan eiseres is toegezonden. Eiseres heeft op het concept niet gereageerd. Vervolgens is met dagtekening 31 oktober 2016 de definitieve versie van het conceptrapport aan eiseres verzonden.

5. Naar aanleiding van de bevindingen bij het boekenonderzoek is met dagtekening 26 november 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 ten bedrage van € 92.988. Verder is bij beschikking € 15.665 heffingsrente in rekening gebracht.

Geschil

6. In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting naar het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd. Van het nageheven bedrag is in geschil een bedrag van € 87.238. Dit bedrag heeft betrekking op de afwaardering van de voorraad.

7. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag in zoverre ten onrechte is opgelegd. Zij heeft daartoe in bezwaar en beroep - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zij haar voorraad met een bedrag van € 367.316 heeft moeten afwaarderen in verband met de omstandigheid dat op haar in eigendom toebehorende goederen, welke zij in het gebouw van [groothandelscentrum] had opgeslagen, op 22 november 2010 in het kader van het faillissement van [groothandelscentrum] door de belastingdienst beslag is gelegd. Na opheffing van het beslag op 3 februari 2012 kon eiseres langere tijd niet bij haar goederen, omdat zij door de nieuwe eigenaar niet tot het gebouw werd toegelaten. Uiteindelijk bleek een gedeelte van de goederen door de curator in het faillissement van [groothandelscentrum] te zijn verkocht. Voorts zijn door de curator in het faillissement van een andere in het [groothandelscentrum]-gebouw gevestigde onderneming goederen verkocht, welke door eiseres aan die onderneming in consignatie waren gegeven. Eiseres heeft over de verkopen door de curatoren geen opbrengsten ontvangen. Wat aan goederen resteerde heeft eiseres verkocht. De koopprijs is verrekend met een schuld die eiseres aan de koper had.

8. Verweerder heeft het standpunt van eiseres aangaande de eigendom van de goederen gemotiveerd bestreden en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

9. De rechtbank stelt voorop dat nu eiseres tegen de informatiebeschikking van 30 maart 2016 geen rechtsmiddel heeft ingediend, deze beschikking onherroepelijk is geworden. In zodanig geval geldt op grond van artikel 25, derde lid, en artikel 27e, eerste lid, van de Awr omkering van de bewijslast, hetgeen betekent dat het beroep van eiseres ongegrond dient te worden verklaard tenzij blijkt dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. De bewijslast in dezen rust op eiseres.

10. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd en heeft overgelegd heeft zij niet aangetoond dat de goederen waarvan zij heeft gesteld dat die door de curatoren zijn verkocht haar in eigendom toebehoorden. Van de beweerdelijk in consignatie gegeven goederen heeft eiseres de consignatieovereenkomst niet overgelegd en van de overige goederen is gesteld noch gebleken dat dienaangaande consignatieovereenkomsten zijn gesloten. Voorts heeft eiseres geen stukken overgelegd welke tot de conclusie leiden dat de goederen identificeerbaar haar eigendom zijn. De in dit verband door eiseres overgelegde foto´s zijn daartoe onvoldoende. Bij gebreke aan stukken betreffende de gestelde verkopen door de curatoren is voorts niet aangetoond dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het daarmee corresponderende deel van de afwaardering als omzet exclusief winstopslag moet worden aangemerkt. Eenzelfde conclusie heeft te gelden voor de goederen welke eiseres heeft gesteld tegen verrekening van een aan de koper bestaande schuld te hebben verkocht. De rechtbank verwijst naar hetgeen verweerder dienaangaande in het verweerschrift onder 6.3 heeft opgemerkt en sluit zich daarbij aan.

11. Eiseres heeft aldus het van haar te verlangen bewijs niet geleverd. De rechtbank dient dan nog wel te beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de opgelegde naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder bij de bepaling van de hoogte van de naheffingsaanslag is uitgegaan van het bedrag van de door eiser verrichte afwaardering. Gesteld noch gebleken is dat de voorts door verweerder gehanteerde winstopslag niet als een realistisch brutowinstpercentage kan worden aangemerkt.

12. Hetgeen eiseres overigens met betrekking tot de handelwijze van de beslaglegger en de curatoren en de daaruit voor haar opgetreden financiële gevolgen heeft aangevoerd, kan aan het voorgaande niet afdoen. Eiseres zal zich in dat verband tot de civiele rechter dienen te wenden.

Heffingsrente

13. Nu de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd, is voorts gezien het bepaalde in artikel 30h van de Awr terecht heffingsrente aan eiseres in rekening gebracht. Gesteld noch gebleken is dat deze rente niet overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VA van de Awr is berekend.

14. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van

mr. M.A.H. Strik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel