Rechtbank Den Haag, 12-04-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:4365, AWB - 17 _ 6126
Rechtbank Den Haag, 12-04-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:4365, AWB - 17 _ 6126
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 april 2018
- Datum publicatie
- 3 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:4365
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:447, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 6126
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslagen LB/PVV 2011-2013. Voor de aan eiser door zijn BV ter beschikking gestelde Lexus is een ´verklaring geen privégebruik auto´ zoals bedoeld in artikel 13bis, twaalfde lid, Wet LB afgegeven. Eiser heeft aangegeven over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 geen rittenregistratie te hebben bijgehouden. Naar aanleiding van het voornemen van verweerder tot het opleggen van een naheffingsaanslag legt eiser alsnog een rittenregistratie over die hij nadien op basis van zijn agenda verbetert en aanvult. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet erin is geslaagd aan te tonen dat de Lexus in elk van de in geschil zijnde jaren voor niet meer dan 500 kilometer privé is gebruikt. Met eiser moet worden ingestemd dat ook anders dan door middel van een rittenregistratie het van hem te verlangen bewijs kan worden geleverd, maar hetgeen eiser in dit verband heeft aangeleverd is daartoe evenwel onvoldoende. De eerste achteraf opgemaakte rittenregistratie voldoet niet aan de daaraan te stellen wettelijke vereisten. De op 20 januari 2015 overgelegde bijgestelde rittenregistratie, waarvan verweerder op goede gronden heeft gesteld dat deze op relevante aspecten verschilt van de eerste rittenregistratie, bevat over het geheel ook te veel onnauwkeurigheden om als overtuigend bewijs te kunnen dienen. Eisers opvatting dat met de achteraf opgestelde rittenregistratie ondanks een paar kleine foutjes toch over het geheel genomen genoegzaam wordt aangetoond dat de Lexus niet privé is gebruikt, volgt de rechtbank niet. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd. De enkele verklaring van eiser dat hij pertinent niet privé met de Lexus heeft gereden als ook de omstandigheid dat hem privé een Audi Q7 ter beschikking staat, maken het voorgaande niet anders. Voorts is terecht een verzuimboete opgelegd. Beroepen ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 17/6126, SGR 17/6128 en SGR 17/6132
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2011, 2012 en 2013 naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen (de naheffingsaanslagen) opgelegd, alsmede bij beschikking voor het jaar 2011 een verzuimboete van € 2.500. Voorts is bij beschikking voor de jaren 2011 en 2012 heffingsrente en voor het jaar 2013 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 juli 2017 de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot € 1.500.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon X] . Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser was gedurende de in geschil zijnde jaren als directeur in loondienst bij [BV] BV te [plaats] (de BV).
2. De BV heeft aan eiser - voor zover hier van belang - een Lexus LS600HL (Lexus) ter beschikking gesteld. Eiser heeft voorts een Audi Q7 als privé-auto ter beschikking.
3. Met dagtekening 19 september 2005 heeft verweerder op verzoek van eiser een ‘verklaring geen privégebruik auto’ zoals bedoeld in de artikel 13bis, twaalfde lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964 (Wet LB) afgegeven.
4. Op 17 april 2014 heeft verweerder eiser een vragenformulier toegezonden en hem verzocht gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij gedurende de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden met de Lexus heeft gereden. Eiser heeft op 16 mei 2014 het ingevulde vragenformulier retour gestuurd. Eiser heeft daarop aangegeven geen rittenregistratie over genoemde periode te hebben bijgehouden. Als bijlage bij het formulier heeft eiser een toelichting gevoegd alsmede afschriften van facturen van een garage- en van een autobandenbedrijf, een grootboekoverzicht van alle autokosten en een overzicht van door derden vastgelegde kilometerstanden.
5. Verweerder heeft eiser bij brief van 10 november 2014 in kennis gesteld van zijn voornemen voor de jaren 2011, 2012 en 2013 naheffingsaanslagen loonbelasting op te leggen, alsmede een vergrijpboete van 40%, aangezien eiser geen rittenregistratie en niet voldoende ander sluitend bewijs heeft overgelegd. Eiser heeft daarop aan verweerder een rittenregistratie toegezonden. Bij brief van 20 januari 2015 heeft eiser naar aanleiding van een tussen hem en verweerder op 8 januari 2015 gevoerde bespreking de rittenregistratie op basis van zijn agenda verbeterd en aangevuld.
6. Bij brief van 1 juni 2015 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn gewijzigd voornemen tot het opleggen van naheffingsaanslagen loonbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2013 en het opleggen van een verzuimboete van € 2.500 voor alleen het jaar 2011. Eiser heeft in reactie hierop bij brief van 10 juni 2015 uiteengezet waarom de Lexus niet voor privédoeleinden is gebruikt. Verweerder heeft daarop met dagtekening 16 juli 2015 de onderhavige aanslagen met boete opgelegd.
7. In de bezwaarfase heeft eiser zijn agenda over de jaren 2011 tot en met 2013 overgelegd en is hij op 15 juni 2017 met betrekking tot zijn bezwaren gehoord.
Geschil
8. In geschil is of de naheffingsaanslagen en de vergrijpboete terecht aan eiser zijn opgelegd. Het geschil spits zich toe op de vraag of eiser heeft aangetoond dat hij met de Lexus op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden.
9. Eiser stelt dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. De achteraf opgestelde rittenregistratie bevat weliswaar een paar kleine foutjes, maar over het geheel genomen wordt met die rittenregistratie genoegzaam aangetoond dat de Lexus in de in geschil zijnde jaren niet privé is gebruikt.
10. Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd bestreden en concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
11. In artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB is bepaald dat een voordeel in aanmerking genomen dient te worden wanneer een auto ook voor privédoeleinden aan een werknemer ter beschikking is gesteld. Daarbij wordt een auto geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Het thans derde lid van dit artikel bepaalt dat als uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé wordt gebruikt er geen bijtelling plaatsvindt. Dit houdt in dat een bijtelling alleen achterwege blijft als belanghebbende overtuigend kan aantonen dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
12. Op grond van thans artikel 13bis, zesde lid, van de Wet LB, in samenhang bezien met artikel 3.13 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011, moet een dergelijke rittenregistratie ten minste de volgende gegevens bevatten:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
c. per rit:
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.
13. Op eiser rust de bewijslast om aan te tonen dat de Lexus in elk van de in geschil zijnde jaren voor niet meer dan 500 kilometer privé is gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd en overweegt daartoe het volgende.
14. Eiser heeft aangegeven dat hij om hem moverende redenen geen rittenregistratie heeft bijgehouden. Met eiser moet worden ingestemd dat ook anderszins het van hem te verlangen bewijs kan worden geleverd. Hetgeen eiser in dit verband heeft aangeleverd is daartoe evenwel onvoldoende. De eerste achteraf opgemaakte rittenregistratie voldoet niet aan de daaraan te stellen wettelijke vereisten. De op 20 januari 2015 overgelegde bijgestelde rittenregistratie, waarvan verweerder op goede gronden heeft gesteld dat deze op relevante aspecten verschilt van de eerste rittenregistratie, bevat over het geheel ook te veel onnauwkeurigheden om als overtuigend bewijs te kunnen dienen. De rechtbank verwijst voor deze onnauwkeurigheden naar hetgeen verweerder daartoe in de uitspraak op bezwaar heeft gesteld en sluit zich daarbij aan. Aan de overgelegde rittenregistraties kan daarom niet de bewijskracht worden ontleend die wel uitgaat van sluitende en nauwkeurig bijgehouden registraties. Dat het hier naar eiser heeft gesteld slechts om enkele kleine foutjes gaat, die aan de bewijskracht niet kunnen afdoen, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde rittenstaten geen volledig beeld geven van de werkelijke gegevens met betrekking tot de gereden ritten, routes en afstanden. Nu eiser geen ander bewijsmateriaal dan de achteraf opgemaakte rittenregistraties heeft ingebracht zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. De enkele verklaring van eiser dat hij pertinent niet privé met de Lexus heeft gereden als ook de omstandigheid dat hem privé een Audi Q7 ter beschikking staat, maken het voorgaande niet anders.
15. Voor zover eiser het onredelijk vindt dat hij thans onevenredig zwaar wordt belast, overweegt de rechtbank dat het de rechter ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de Wet LB te beoordelen. Dit brengt mee dat de rechtbank de wettelijke regeling als zodanig niet mag toetsen, behoudens voor zover die regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Een dergelijke strijdigheid is echter gesteld noch gebleken.
Verzuimboete
16. Artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bepaalt dat indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste € 4.920 kan opleggen. In § 24, vijfde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst is bepaald dat de inspecteur een verzuimboete oplegt van 100% van het wettelijk maximum van artikel 67c, eerste lid, van de Awr, indien belanghebbende een onjuiste of onvolledige rittenregistratie heeft overgelegd.
17. Voor het jaar 2011 heeft verweerder gelet op de omstandigheden van het geval een verzuimboete opgelegd van € 2.500, welke in bezwaar vanwege de lange behandelduur is gematigd tot € 1.500.
18. Eiser heeft met betrekking tot de verzuimboete geen beroepsgronden aangevoerd. Nu door eisers toedoen de verschuldigde belasting niet is afgedragen, is de rechtbank van oordeel dat de verzuimboete terecht en naar een juist bedrag aan eiser is opgelegd. De rechtbank acht de boete, gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, passend en geboden.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Strik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: