Rechtbank Den Haag, 16-05-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:6149, 18_417
Rechtbank Den Haag, 16-05-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:6149, 18_417
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 16 mei 2018
- Datum publicatie
- 1 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:6149
- Zaaknummer
- 18_417
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft in 2015 enkel looninkomsten genoten. Haar werkgever heeft een lager bedrag aan loonheffing ingehouden dan dat zij aan inkomstenbelasting verschuldigd is. Naar het oordeel van de rechtbank is het verschil terecht in de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen betrokken.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/417
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, dienstverlening en bezwaar, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 december 2017 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [echtgenoot] (de echtgenoot). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2].
Overwegingen
Feiten
1. Gedurende het jaar 2015 heeft eiseres gewerkt voor [Stichting X] ([Stichting X]).
2. [Stichting X] heeft ten aanzien van eiseres voor het jaar 2015 twee jaaropgaven opgesteld. In de ene jaaropgave staat een bedrag van € 28.834 aan loon vermeld waarop een bedrag van € 6.178 aan loonheffing is ingehouden. In de andere jaaropgave staat een bedrag van € 2.420 aan loon vermeld waarop een bedrag van € 1.146 aan loonheffing is ingehouden. Bij elkaar opgeteld bedraagt het op de jaaropgaven vermelde loon € 31.254 waarop een bedrag van € 7.324 aan loonheffing is ingehouden.
3. Met dagtekening 30 augustus 2016 heeft de echtgenoot voor het jaar 2015 aangifte IB/PVV gedaan. Eiseres heeft de ingediende aangifte, waarin onder andere de gezamenlijke woning van eiseres en haar echtgenoot is opgenomen, mede ondertekend.
4. Met dagtekening 30 september 2016 heeft verweerder eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2015. Met dagtekening 21 november 2016 is een herinnering verstuurd.
5. Eiseres heeft daarop voor het jaar 2015 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.254.
6. Met dagtekening 10 februari 2017 heeft verweerder de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 (de aanslag) conform de ingediende aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.254. De verschuldigde IB/PVV is berekend op € 7.620, hetgeen na aftrek van de reeds door [Stichting X] ingehouden loonheffing van € 7.324 resulteert in een te betalen bedrag aan IB/PVV van € 296. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 8.
Geschil
7. In geschil is of het bedrag aan te betalen IB/PVV tot een juist bedrag is berekend. Niet langer in geschil is dat verweerder eiseres heeft mogen uitnodigen tot het doen van aangifte, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van eiseres ter zitting.
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de te betalen belasting tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Zij voert aan dat zij enkel loon heeft genoten uit haar dienstverband bij [Stichting X] en dat daarop loonheffing is ingehouden.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de te betalen belasting tot een juist bedrag is berekend.
Beoordeling van het geschil
10. De rechtbank stelt voorop dat met de heffing van IB/PVV invulling wordt gegeven aan een zogenaamd progressief belastingstelsel. Dat wil zeggen dat het van toepassing zijnde tarief hoger wordt naarmate het belastbaar inkomen stijgt. De wetgever heeft daartoe gekozen voor een systeem van belastingschijven. Het gecombineerde tarief IB/PVV in de schijf tot een belastbaar inkomen van € 19.822 (de laagste schijf) bedraagt 36,50%. Het gecombineerde tarief in de schijf voor een belastbaar inkomen van € 19.822 tot € 33.589 bedraagt 42,00% (de middelste schijf).
11. Het bij de aanslag vastgestelde bedrag aan IB/PVV is berekend onder toepassing van de onder 10 genoemde percentages en met inachtneming van de voor eiseres geldende heffingskortingen. Voorts heeft verweerder bij het vaststellen van het te betalen bedrag rekening gehouden met de reeds door [Stichting X] ingehouden loonheffing. De rechtbank stelt dienaangaande vast dat [Stichting X] op het salaris van eiseres een lager bedrag aan loonheffing heeft ingehouden dan dat eiseres aan IB/PVV verschuldigd is, hetgeen resulteert in een te betalen bedrag van € 296 (€ 7.620 -/- € 7.324).
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bedrag aan nog te betalen IB/PVV terecht heeft berekend op € 296 en is de aanslag tot een juist bedrag vastgesteld.
13. Ten overvloede wijst de rechtbank er als (mogelijke) verklaring voor het verschil tussen het reeds door [Stichting X] ingehouden bedrag aan loonheffing en het bij de aanslag vaststelde bedrag aan IB/PVV op dat [Stichting X] bij het inhouden van loonheffing kennelijk onderscheid heeft gemaakt tussen een looncomponent van € 28.834 en een looncomponent van € 2.420. Door deze componenten afzonderlijk in de loonheffing te betrekken in plaats van ze bij elkaar op te tellen is mogelijk teveel inkomen van eiseres toegerekend aan de laagste schijf en te weinig aan de middelste schijf.
14. Zoals ter zitting door verweerder is toegelicht is het naast elkaar bestaan van twee afzonderlijke loonopgaven voor verweerder aanleiding geweest om eiseres uit te nodigen tot het doen van aangifte en niet het feit dat zij de aangifte van haar echtgenoot mede heeft ondertekend.
15. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
16. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2018.