Rechtbank Den Haag, 18-05-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:6150, 17_7729
Rechtbank Den Haag, 18-05-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:6150, 17_7729
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 mei 2018
- Datum publicatie
- 1 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:6150
- Zaaknummer
- 17_7729
Inhoudsindicatie
Eiseres maakt aannemelijk dat haar dga, die begin 2012 voor 100% arbeidsongeschikt is verklaard, gedurende 2011, slechts in deeltijd werkzaamheden ten behoeve van haar heeft verricht. De rechtbank acht tevens aannemelijk dat de dga gedurende 2011 werkzaamheden is gaan verrichten die van eenvoudige aard waren. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een gebruikelijk loon van € 16.592 te billijken.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/7729
(gemachtigde: mr. J.A. Giliam),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag loonheffingen (de naheffingsaanslag) opgelegd. Daarbij is tevens een vergrijpboete opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2017 het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor zover het ziet op de vergrijpboete. De naheffingsaanslag is dienovereenkomstig verminderd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Het beroepschrift is op 27 oktober 2017 door de rechtbank Noord-Holland ontvangen. Die rechtbank heeft geoordeeld zelf niet bevoegd te zijn de zaak te behandelen en heeft het beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank Den Haag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2018.
Namens eiseres is verschenen [persoon 1] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres houdt zich bezig met het verlenen van advies en diensten op het gebied van financiële en administratieve dienstverlening. [persoon 1] (de dga) is bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres.
2. Tot en met 2010 was de dga de enige werknemer van eiseres. Gedurende 2011 is ook [persoon 5] werkzaamheden gaan verrichten ten behoeve van eiseres.
3. In augustus 2010 begonnen zich bij de dga oogklachten te ontwikkelen. Op verwijzing door de huisarts is de dga daarop behandeld in [ziekenhuis 1] te [plaats] en later in [ziekenhuis 2] en [ziekenhuis 3] te [plaats] . De behandelingen hebben niet tot verbetering geleid en met ingang van januari 2012 is de dga 100% arbeidsongeschikt verklaard.
4. Volgens de jaarrekeningen van eiseres bedroeg haar omzet in de jaren 2010 en 2011 € 70.130 respectievelijk € 68.319.
5. Verweerder is op 13 november 2015 een boekenonderzoek gestart teneinde de aanvaardbaarheid te onderzoeken van door eiseres ingediende aangiften omzetbelasting en loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2012 tot en met 30 september 2015. Bij brief van 20 januari 2016 is het onderzoek uitgebreid met, onder meer, het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011.
6. Uit het boekenonderzoek is gebleken dat de dga in het jaar 2011 van eiseres een loon heeft genoten van € 16.592. Verweerder heeft daarop besloten aan eiseres ter behoud van rechten de naheffingsaanslag op te leggen waarbij het door de dga genoten loon is gesteld op € 41.000. Verweerder is er bij het opleggen van de naheffingsaanslag vanuit gegaan dat de looncorrectie van € 24.408 een nettoloonbestanddeel vormt.
7. De (gebruteerde) naheffingsaanslag is opgelegd naar een te betalen bedrag aan loonheffingen van € 23.628. De in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 4.025.
Geschil
8. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd met inachtneming van een door de dga genoten loon van € 41.000. Niet langer in geschil is dat de naheffingsaanslag ten onrechte is gebruteerd en dat de naheffingsaanslag in verband daarmee in ieder geval dient te worden verminderd tot een te betalen bedrag aan loonheffing van € 10.653, met overeenkomstige vermindering van de heffingsrente. De rechtbank zal het beroep reeds om die reden gegrond verklaren.
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het door de dga genoten loon ten onrechte is gesteld op € 41.000. Volgens eiseres is € 16.592 een meer dan redelijke vergoeding voor de dga, die gedurende 2011 in verband met zijn oogklachten niet in staat was voltijd te werken en bovendien slechts relatief eenvoudige werkzaamheden kon verrichten.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het door de dga genoten loon terecht is gesteld op € 41.000. Volgens verweerder maakt eiseres noch aannemelijk dat de dga deeltijd heeft gewerkt noch dat de aard van zijn werkzaamheden een lager loon dan € 41.000 rechtvaardigt.
Beoordeling van het geschil
11. Artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, wordt het in een kalenderjaar van dat lichaam genoten loon ten minste gesteld op € 41.000 dan wel, indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, gesteld op dat lagere loon. (…).”
12. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat ter zake van een soortgelijke dienstbetrekking waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt een lager loon dan € 41.000 gebruikelijk is. Daarbij is zowel de omvang als de aard van de dienstbetrekking van belang (vgl. Hoge Raad 10 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7206, overweging 3.3). Indien eiseres ten aanzien van de omvang van de dienstbetrekking in de op haar rustende bewijslast slaagt, dient zij derhalve tevens aannemelijk te maken dat een soortgelijke deeltijd dienstbetrekking in het economische verkeer een lager loon dan
€ 41.000 rechtvaardigt.
13. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd is zij er naar het oordeel van de rechtbank in geslaagd aannemelijk te maken dat de dga gedurende 2011 slechts in deeltijd werkzaamheden ten behoeve van haar heeft verricht. De rechtbank acht aannemelijk dat [persoon 5] na het ontstaan van de oogklachten in toenemende mate werkzaamheden voor eiseres is gaan verrichten en daarbij in het bijzonder een deel van de werkzaamheden van de dga heeft overgenomen. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat het reeds in 2010 ingezette behandeltraject niet heeft kunnen voorkomen dat de dga al begin 2012 volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Uitgaande van een gelijkmatige verloop van het moment van aanvang van de oogproblemen in augustus 2010 tot volledige arbeidsongeschiktheid in januari 2012 acht de rechtbank aannemelijk dat de dga gedurende 2011 ongeveer 20 uur per week werkzaamheden heeft verricht. Dat de omzet van eiseres in eerste instantie nog niet veel te lijden heeft gehad van de afnemende inbreng van de dga acht de rechtbank in het licht van de toenemende inbreng van [persoon 5] ook verklaarbaar.
14. Ten aanzien van de aard van de werkzaamheden is door eiseres aangevoerd dat de werkzaamheden van de dga zich in 2011 beperkten tot zaken als de post openen, telefoon opnemen, betalingen klaarzetten, brieven tekenen en (eenvoudige) jaarrekeningen beoordelen. De overige werkzaamheden werden in 2011 goeddeels verricht door [persoon 5] , die hiervoor een vergoeding van € 15.000 heeft ontvangen. De werkzaamheden van de dga laten zich volgens eiseres het beste vergelijken met de functie van officemanager en rechtvaardigen op basis van een voltijd dienstbetrekking een jaarsalaris van ruim € 32.000 voor een gezonde werknemer. Gelet op de medische klachten van de dga, de fouten die hij daardoor in zijn werk ging maken en het feit dat [persoon 5] in toenemende mate de werkzaamheden van de dga is gaan overnemen ten behoeve van eiseres, acht de rechtbank aannemelijk dat de dga gedurende 2011 werkzaamheden is gaan verrichten die van wat eenvoudiger aard waren, ook al moet aan verweerder worden toegegeven dat de dga bevoegd bleef bestuurshandelingen te verrichten. Nu door verweerder niet is betwist dat een jaarsalaris van ongeveer € 32.000 op basis van een voltijd dienstbetrekking voor genoemde ‘officemanager’werkzaamheden gebruikelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarvan af te wijken.
15. Op grond van al het vorenstaande acht de rechtbank een gebruikelijk loon van € 16.000 rekening houdend met een deeltijdfactor aannemelijk voor een soortgelijke dienstbetrekking. Onder deze omstandigheden is een gebruikelijk loon van € 16.592 te billijken.
16. Gelet op het voorgaand is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het vaststellen van de naheffingsaanslag het door de dga genoten loon ten onrechte op € 41.000 heeft gesteld. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen.
Proceskosten
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten in bezwaar heeft verweerder reeds vergoed. De kosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Voor toekenning van een integrale proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar behoudens het gedeelte dat ziet op de vergrijpboete;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- vernietigt de beschikking heffingsrente;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2018.