Rechtbank Den Haag, 26-06-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:9347, AWB - 17 _ 811
Rechtbank Den Haag, 26-06-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:9347, AWB - 17 _ 811
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 juni 2018
- Datum publicatie
- 23 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:9347
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:3882, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 811
Inhoudsindicatie
Fiscale boete opgelegd aan bestuurder van een BV. De rechtbank oordeelt dat eiser feitelijk leidinggevende was van de BV en geen maatregelen heeft getroffen om de beboetbare gedraging, het niet indienen van een suppletieaangifte, te voorkomen of te beëindigen. Wel wordt de boete verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/811
(gemachtigde: mr. drs. P . de With),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 5.000 (de boetebeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 december 2016 de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Gelijktijdig met het verweerschrift heeft verweerder een aantal stukken ingediend met het verzoek om gedeeltelijke geheimhouding daarvan. Bij beslissing van 1 september 2017 heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen en de ongeschoonde versies van deze stukken naar verweerder teruggestuurd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018.
Namens eiseres zijn [A] en de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] , [C] , en [D] .
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van [A] met het zaaknummer SGR 17/795. Al hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht ook te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.
Overwegingen
1. [A] ( [A] ) is bestuurder en voor 99 procent aandeelhouder van [A] Beheer B.V. en deze vennootschap is enig aandeelhoudster van eiseres. De administratie van eiseres wordt verzorgd door [E] ( [E] ) van Administratiekantoor [administratiekantoor] te Gouda. Voor advisering op fiscaal gebied maakt eiseres gebruik van de diensten van [F] ( [F] ) van [X] Advies te [plaats] .
2. In 2011 was [A] van plan een aantal onroerende zaken te kopen van Automobielbedrijf [automobielbedrijf] B.V. (de verkoper). In dat kader heeft de bank [A] gevraagd nadere informatie te verstrekken. [A] heeft vervolgens op naam van de verkoper een factuur opgemaakt gedagtekend 28 juni 2011, gericht aan eiseres en met achter het factuurnummer de vermelding “pro-forma”. Op de factuur staan de desbetreffende onroerende zaken vermeld met een koopprijs van in totaal € 1.100.0000 vermeerderd met € 209.000 aan omzetbelasting. Eiseres heeft de factuur verwerkt in haar administratie. In haar aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2011 heeft zij de omzetbelasting van € 209.000 als voorbelasting in aftrek gebracht. De aankoop van de onroerende zaken is uiteindelijk niet doorgegaan. Bij het opmaken van de jaarstukken over het jaar 2011 is de factuur teruggeboekt en is de op aangifte teruggevraagde omzetbelasting als schuld opgenomen op de balans per 31 december 2011.
3. Maart 2012 en eind 2012 hebben [A] , [E] en [F] de (concept)jaarstukken van eiseres over het jaar 2011 met elkaar besproken. Daarbij werd onder meer aandacht besteed aan het indienen van een suppletieaangifte omzetbelasting. Bij een bespreking op 30 juli 2014 door dezelfde personen is het indienen van een suppletieaangifte wederom aan de orde geweest. In het verslag dat van deze bespreking is opgemaakt staat als eerste punt vermeld “BTW-suppleties klaarmaken”.
4. Op 31 juli 2014 heeft verweerder een boekenonderzoek bij eiseres aangekondigd. Het onderzoek is aangevangen op 26 september 2014 en daarvan is op 11 november 2015 het rapport uitgebracht dat in kopie tot de gedingstukken behoort. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“3.4Jaarstukken 2011
(…)
[ [E] ] geeft aan dat er bij het bespreken, met [ [A] en [F] ], van de concept jaarstukken 2011 ultimo 2012 is gesproken over het doen van een suppletie-aangifte.
(…)
Bij het bespreken van de definitieve jaarstukken 2011 in februari 2013 heeft [ [F] ] [ [E] ] en [ [A] ] er op gewezen dat er een omzetbelastingschuld bestaat van EUR 209.910 en dat deze dient te worden aangegeven middels een suppletie-aangifte. [ [F] ] geeft aan dat hij vindt dat het daarna de verantwoordelijkheid is van de ondernemer om actie te ondernemen.
(…)
4. Overzicht correcties omzetbelasting
Zoals blijkt uit hoofdstuk 3 van dit rapport is er € 209.910 te weinig aan omzetbelasting aangegeven over het jaar 2011.
(…)
Vergrijpboete vennootschap
(…)
Met betrekking tot de hiervoor genoemde correctie ben ik van mening dat er sprake is van (voorwaardelijke) opzet. Hiervan is onder andere sprake als er willens en wetens gehandeld of nagelaten is, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. De reden waarom ik van mening ben dat er – met betrekking tot de hiervoor genoemde correctie – sprake is van (voorwaardelijke) opzet is:
Het feit dat [eiseres] niet uit eigener beweging op het moment van constateren van de onjuiste aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2011 zo spoedig mogelijk een aanvullende aangifte omzetbelasting over 2011 heeft ingediend.
[Eiseres] wist middels diverse besprekingen met haar externe adviseur, [ [F] ], dat er een suppletie omzetbelasting over 2011 ingediend moest worden. Ondanks deze wetenschap is dit niet gebeurd.
(…)
Conclusie vergrijpboete
Gezien bovenstaande en al hetgeen in de gespreksverslagen, zie bijlagen, is vermeld ben ik van mening dat ten minste sprake is van voorwaardelijke opzet.
In geval van (voorwaardelijke) opzet legt de Belastingdienst in de regel een boete op van 50% van de te weinig geheven belasting.
(…)
Nadere straftoemeting vennootschap
(…)
De financiële omstandigheden van [eiseres] ten tijde van de eerste constatering van de verschuldigde omzetbelasting over 2011 en de huidige financiële omstandigheden geven mij aanleiding om af te wijken van de vaste boetepercentages en om de boete te matigen tot € 5.000.”
5. Op basis van de conclusies in het rapport heeft verweerder op de voet van artikel 10 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) eiseres een naheffingsaanslag over 2011 opgelegd ter grootte van € 209.910 en haar daarbij een boete opgelegd van € 5.000. Het aanslagbiljet waarmee de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bekend zijn gemaakt is gedagtekend 17 november 2015.