Rechtbank Den Haag, 15-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10987, 19_1721
Rechtbank Den Haag, 15-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10987, 19_1721
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2019
- Datum publicatie
- 3 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:10987
- Zaaknummer
- 19_1721
Inhoudsindicatie
In een door eiser gehuurde opslagbox is onveraccijnsde waterpijptabak aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat eiser betrokken is bij het voorhanden hebben van de onveraccijnsde accijnsgoederen. Bij eiser is terecht accijns nageheven. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/1721
(gemachtigde: mr. T. Vink),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 80.200.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2019 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser werkte als bedrijfsleider in [horeagelegenheid] te [plaats] (de horecagelegenheid). De horecagelegenheid faciliteert onder meer het roken van waterpijp. Eigenaar van de horecagelegenheid is [B] ( [B] ).
2. Eiser huurt vanaf 28 april 2015 een opslagruimte bij Shurgard Self-Storage aan de [adres] te [plaats] .
3. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek “Korenbloem”, dat gericht was op (vermeende) illegale gokpraktijken, zijn telefoongesprekken van, onder meer, eiser afgeluisterd. Het tapverslag van een gesprek van 10 februari 2018 tussen eiser en een zekere [D] ( [D] ) vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“[ [D] ] vraagt wat [eiser] nodig heeft. 4 appel en 1 mint, antwoordt [eiser] en legt uit waar het ligt, het ligt helemaal achterin die dozen. [S] zoekt en vindt het.”
Het tapverslag van een gesprek van 1 maart 2018 tussen eiser en een zekere [C] ( [C] ) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“[ [C] ] zegt dat iemand met het busje bij [naam persoon] daar smaak moeten gaan halen en deze naar de Shurgard moeten brengen.
[ [C] ] zegt dat die persoon voorzichtig moet zijn, goed om zich heen moet kijken en alleen moet gaan. [eiser] vraagt of het veel is. Ja, antwoordt [ [C] ] en denkt dat het 300 (fon.) kilo is. [eiser] vraagt zich af wie met die (derde) mee zou kunnen gaan, er is niemand. [ [C] ] zegt dat die persoon het anders naar [eiser] daar moet brengen, dan kunnen ze het later samen daar (naar Shurgard) brengen. [eiser] antwoordt instemmend.”
4. Op 12 april 2018 is in het kader van het onderzoek “Korenbloem” de door eiser bij Shurgard Self-Storage gehuurde opslagruimte doorzocht. Daarbij is 752 kilogram onveraccijnsde waterpijptabak aangetroffen. Daarbij ging het om de navolgende soorten waterpijptabak:
- -
-
Al Fakher - Two Apples Flavour;
- -
-
Al Fakher - Mint Flavour;
- -
-
Adalya - Premium Hookah Tobacco - Love 66.
5. Bij een eveneens op 12 april 2018 verrichte doorzoeking van de horecagelegenheid is ook onveraccijnsde waterpijptabak aangetroffen. Daarbij ging het (onder meer) om de navolgende soorten waterpijptabak:
- -
-
Al Fakher - Mint;
- -
-
Al Fakher - Two Apples;
- -
-
Adalya tobacco.
6. Eiser heeft als rechthebbende afstand gedaan van de waterpijptabak die bij de doorzoeking in de opslagruimte is aangetroffen.
7. Op 9 mei 2018 is eiser door de Belastingdienst/FIOD als verdachte verhoord. Eiser heeft zich, onder meer op vragen over de opslagruimte en de aldaar aangetroffen waterpijptabak, beroepen op zijn zwijgrecht.
8. Op 31 mei 2018 is [B] door de Belastingdienst/FIOD als verdachte verhoord. Het proces-verbaal dat van het verhoor is opgemaakt luidt, voor zover hier van belang, als volgt, waarbij opsporingsambtenaren van de FIOD als “verbalisanten” en [B] als
“gehoorde” zijn aangeduid:
“Vraag verbalisanten:
Tijdens de doorzoeking [van de horecagelegenheid] op 12 april 2018 trof de politie in het keukentje een partij onveraccijnsde waterpijptabak aan. (…). Wat kunt u daarover verklaren?
Antwoord gehoorde:
Ik heb dat allemaal van de vorige eigenaar overgenomen. Ik was daar heel kort dus alles heb ik overgenomen. (…). U vraagt mij of ik de hele handelsvoorraad heb overgenomen. Dat klopt. Ik heb niet alles gecontroleerd. Als het daar in de keuken ligt ga ik er vanuit dat het daar mag zijn. De voorraad was al aanwezig toen ik de onderneming overnam. Ik ging ervan uit dat het goed zat.
(…)
Vraag verbalisanten:
Wie regelde de voorraden in de onderneming voor de doorzoeking?
Antwoord gehoorde:
[eiser] regelde alles. Hij regelde de voorraden en hij zou ook regelen dat er waterpijptabak zou worden gekocht. Ik weet niet of er in die periode ook daadwerkelijk tabak is gekocht.”
9. Met dagtekening 25 juni 2018 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om ter zake van de onveraccijnsde waterpijptabak in de opslagruimte een naheffingsaanslag accijns van € 80.200 op te leggen.
10. Tot de stukken van het geding behoort een verklaring van [E] ( [E] ) met dagtekening 12 juli 2018. Deze verklaring luidt:
“Hierbij verklaar ik [ [E] ] geboren op [datum] te [plaatsnaam] over de bezitseigendom van waterpijptabak zijnde 752 kilo, welke in beslag is genomen op 12 april 2018 in de opslagbox genaamd Shugard aan de [adres][E] ”
11. Op 6 september 2018 is eiser nogmaals door de Belastingdienst/FIOD als verdachte verhoord. Het proces-verbaal dat van het verhoor is gemaakt luidt, voor zover hier van belang, als volgt, waarbij opsporingsambtenaren van de FIOD als “verbalisanten” en eiser als “gehoorde” zijn aangeduid:
“Opmerking verbalisanten:
Op 16 juni 2018 ontvangt de boete fraude specialist van de Douane naar aanleiding van een naheffingsaanslag voor de onveraccijnsde waterpijptabak welke 12 april 2018 is aangetroffen in de Shurgard opslagbox (…), een brief van uw advocaat (…) . In deze brief is te lezen dat [ [E] ] verklaart dat hij de eigenaar is van de waterpijptabak. Na onderzoek is gebleken dat deze opslagbox door u gehuurd wordt/werd. Tijdens het verhoor van 9 mei 2018 hebben wij u onder andere vragen gesteld over de waterpijptabak. U heeft zich, bij de beantwoording van alle inhoudelijke vragen, beroept op uw zwijgrecht.
(…)
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u verklaren over [ [E] ]?
Antwoord gehoorde:
Ik ken [ [E] ] sinds mijn jeugd. (…) Wij zijn samen opgegroeid in [naam buurt]. Hij woonde in de straat achter mijn woning van destijds. Het is niet dat we dagelijks contact hebben. Ik ben toen verhuisd maar later zagen wij elkaar weer. Wij wonen nu niet meer bij elkaar in de buurt.
(…)
Vraag verbalisanten:
Maken er meerdere mensen gebruik van uw opslagbox?
Antwoord gehoorde:
Er maken meerdere mensen gebruik van mijn opslagbox en er hebben meerdere mensen toegang tot mijn opslagbox.
Vraag verbalisanten:
Hoe komt u aan het briefje van [ [E] ] dat bij de mail van uw advocaat zat gevoegd?
Antwoord gehoorde:
Ik heb contact met [ [E] ] opgenomen en heb verteld over de situatie wat er zich had afgespeeld. Hij heeft toen gezegd dat hij wel zou verklaren dat het van hem is en dat hij een briefje voor mijn advocaat zou opstellen. Dit briefje heb ik aan mijn advocaat gegeven.
(…)
Vraag verbalisanten:
Waarom hebt u dan op 12 april 2018 voor afstand als eigenaar getekend bij de Douane voor de waterpijptabak aangetroffen in de Shurgardbox?
Antwoord gehoorde:
Ik was in de cel, het was donker. Ze vroegen mij of ik afstand wilde doen van de producten. Ik wist niet dat ik afstand deed als eigenaar. Als ik dat had geweten had ik niet getekend.
Vraag verbalisanten:
Wie maakte er nog meer gebruik van de opslagbox 2009 shurgard?
Antwoord gehoorde:
Ik beroep mij op mijn zwijgrecht.
Vraag verbalisanten:
Wat zijn de contactgegevens van [ [E] ]?
Antwoord gehoorde:
Hij heeft nu een Turks telefoonnummer. Ik heb het nummer wel maar ga eerst met [ [E] ] zelf overleggen of ik deze mag geven. Als hij het goed vind dat krijgen jullie het telefoonnummer via mijn advocaat. (…). Ik weet niet wat [ [E] ] zijn adres is.
Vraag verbalisanten:
Hoe komt het dat je niet weet wat [ [E] ] zijn adres is?
Antwoord gehoorde:
[ [E] ] heeft problemen met zijn ouders en zijn vriendin. Hij heeft geen vaste woon en verblijfplaats.
(…)
Vraag verbalisanten:
U bent bij ons bekend als bedrijfsleider van [de horecagelegenheid]. Wij vinden het opvallend dat hetzelfde merk waterpijptabak wat in de opslagbox welke op uw naam staat ook in deze onderneming is gevonden. Wat kan u daar over verklaren?
Antwoord gehoorde:
Ik was bedrijfsleider van [de horecagelegenheid]. Nadat de eigenaar van de onderneming druk kreeg van de FIOD ben ik dat niet meer. Ik beroep mij op mijn zwijgrecht op alle vragen over het café.”
12. Met dagtekening 7 november 2018 is de naheffingsaanslag accijns opgelegd conform de vooraankondiging van 25 juni 2018.
Geschil
13. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd. De hoogte van de naheffingsaanslag is als zodanig niet in geschil.
14. Volgens eiser is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. Eiser stelt dat hij de waterpijptabak die in de opslagruimte is aangetroffen niet voorhanden heeft gehad. De waterpijptabak was niet van eiser en hij was er niet van op de hoogte dat de waterpijptabak in de opslagruimte aanwezig was.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd, omdat eiser de waterpijptabak voorhanden heeft gehad dan wel betrokken is geweest bij het voorhanden hebben daarvan. Eiser is dan ook terecht aangemerkt als belastingplichtige.
Beoordeling van het geschil
16. Op grond van artikel 1 van de Wet op de accijns (de Wet) wordt de accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van - onder meer - tabaksprodukten (de accijnsgoederen). Op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet wordt onder uitslag mede verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Vindt deze bepaling toepassing, dan wordt, op grond van artikel 51, eerste lid, onder b, van de Wet de accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is.
17. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat het door hem gestelde belastbare feit, in dit geval (het betrokken zijn bij) het voorhanden hebben van onveraccijnsde accijnsgoederen, zich in het geval van eiser heeft voorgedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin geslaagd. Verweerder heeft aangevoerd dat de onveraccijnsde waterpijptabak is aangetroffen in een opslagruimte die door eiser werd gehuurd en dat eiser bedrijfsleider was van de horecagelegenheid, een gelegenheid waar waterpijp gerookt kon worden. Voorts heeft verweerder gewezen op de verklaring van [B] , de eigenaar van de horecagelegenheid, die heeft verklaard dat eiser, als bedrijfsleider van de horecagelegenheid, de voorraden regelde en ook zou regelen dat er waterpijptabak zou worden gekocht. Voorts is in de horecagelegenheid (eveneens onveraccijnsde) waterpijptabak aangetroffen van dezelfde merken en in dezelfde smaken als de waterpijptabak die in de opslagruimte is aangetroffen. Ook uit de tapverslagen blijkt dat eiser tenminste betrokken was bij het voorhanden hebben van de inbeslaggenomen waterpijptabak. Ten slotte wijst verweerder op het feit dat eiser als rechthebbende afstand heeft gedaan van de waterpijptabak. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze feiten en omstandigheden dat eiser tenminste betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van de inbeslaggenomen waterpijptabak.
18. Hetgeen eiser heeft aangevoerd doet hier niet aan af. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser, als huurder van de opslagruimte en mede gelet op de functie van eiser binnen de horecagelegenheid, niet geweten heeft dat de onveraccijnsde waterpijptabak in de opslagruimte aanwezig was en evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat hij niet geweten heeft wat hij tekende toen hij afstand deed van de waterpijptabak. De stelling van eiser dat hij geen beschikkingsmacht had over de waterpijptabak omdat hij de goederen niet in eigendom had, kan, wat daar ook van zij, evenmin leiden tot een geslaagd beroep. Eigendom is voor het voorhanden hebben van goederen niet vereist. Uit de verklaring van [E] kan daarbij ook niet worden afgeleid dat eiser in het geheel niet betrokken is geweest bij de onveraccijnsde waterpijptabak in de opslagruimte.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag accijns terecht aan eiser is opgelegd. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: