Home

Rechtbank Den Haag, 07-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:11940, AWB - 18 _ 4153

Rechtbank Den Haag, 07-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:11940, AWB - 18 _ 4153

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
7 november 2019
Datum publicatie
29 november 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:11940
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4153

Inhoudsindicatie

Geen bewijskracht toegekend aan kwitanties en bankafschriften voor contante giften aan een ANBI, omdat uit onderzoek is gebleken dat de ANBI valse kwitanties opmaakte. Verweerder heeft met bewijsvermoedens in combinatie met een overzicht van met de contante geldopnames corresponderende contante (terug)stortingen op een andere bankrekening van eiser, de aanwezigheid van opzet bewezen

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 18/4153, SGR 18/4154 en SGR 18/4155

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser op 25 november 2017 voor de jaren 2012, 2013 en 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (de navorderingsaanslagen) en bij beschikkingen vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk € 1.045, € 813 en € 894 (de boetebeschikkingen). Tevens heeft verweerder bij de navorderingsaanslagen belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 april 2018 de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en rentebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 20 november 2018 verweerschriften ingediend en deze op 10 januari 2019 aangevuld.

De rechtbank heeft op 19 mei 2019 het verzoek van verweerder om geheimhouding van persoonsgegevens die voorkomen in een door hem overgelegd FIOD-rapport toegewezen.

Eiser heeft op 23 september 2019 een pleitnotitie ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019.

Namens verweerder zijn [A] , [B] , [C] en [D] verschenen. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 augustus 2019 naar het adres [adres] [postcode] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief aan eiser op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012, 2013 en 2014 contante giften aan de Islamitische Universiteit Europa (IUE) in aanmerking genomen. De giftenaftrek bedroeg, vóór toepassing van de drempel, in 2012 € 4.600, in 2013 € 3.400 en in 2014 € 3.000. De IUE stond vanaf 1 januari 2008 geregistreerd als een algemeen nut beoogde instelling (ANBI).

2. Verweerder heeft naar aanleiding van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 aan eiser brieven gestuurd waarin, onder meer, wordt gevraagd de giftenaftrek toe te lichten. In reactie hierop heeft eiser kopieën van de volgende stukken toegestuurd:

2012

Een kwitantie voor € 600 met dagtekening 14 september 2012 en een bankafschrift van de Rabobank waaruit een kasopname blijkt op 14 september 2012 van € 650.

Een kwitantie voor € 1.500 met dagtekening 27 november 2012 en een bankafschrift van de ING-bank waaruit een kasopname blijkt van € 1.500 op 27 november 2012.

2013

Twee kwitanties van ieder € 1.700 met dagtekening 28 maart 2013 respectievelijk 1 november 2013 en bankafschriften van de ING-bank waaruit kasopnames blijken op 28 maart 2013 van € 1.700 en op 1 november 2013 van € 2.500.

3. De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 zijn op respectievelijk 24 oktober 2014 en 14 november 2014 conform de aangiften opgelegd. Naar aanleiding van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 heeft verweerder geen vragen gesteld. De aanslag voor het jaar 2014 is conform de aangifte opgelegd op 27 mei 2015.

4. Op 15 december 2016 heeft verweerder eiser verzocht nadere informatie te verstrekken over de giftenaftrek in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014. In reactie hierop heeft eiser kopieën overgelegd van een kwitantie en een daarbij behorende donatieverklaring voor € 3.000 met als dagtekening 4 januari 2014 en van bankafschriften van de ING-bank waaruit contante geldopnames blijken van € 1.000 op 27 november 2013 en van € 1.200 op 27 december 2013.

5. In 2013 is de belastingdienst begonnen met een onderzoek naar de ANBI status van de IUE. Van dat onderzoek is met dagtekening 17 mei 2016 een rapport opgemaakt. Bij dit onderzoek is onder meer vastgesteld dat de IUE in het jaar 2012 meer kwitanties had uitgeschreven dan in haar administratie was verantwoord en dat de IUE in de jaarstukken voor 2013 slechts € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in diverse aangiften IB/PVV in totaal € 3.445.808 aan giften aan de IUE was aangegeven. In januari 2015 is de FIOD begonnen met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse kwitanties van giften aan andere ANBI- instellingen dan de IUE. Daarbij bleek dat diverse van de daarin betrokken belastingplichtigen ook giften aan de IUE hadden afgetrokken. Naar aanleiding van die signalen is op 17 september 2015 besloten de FIOD een strafrechtelijk onderzoek te laten instellen naar de IUE.

6. Tot de stukken van het geding behoort een CD-rom met daarop het Proces-Verbaal met bijlagen van het FIOD-onderzoek naar de IUE (het FIOD-PV). Overeenkomstig de beslissing van de rechtbank van 10 mei 2019 zijn de namen van derden daarin onleesbaar gemaakt. Eiser is in het FIOD-onderzoek niet aangemerkt als verdachte en is daarin ook niet als getuige gehoord. Zijn naam komt wel voor in het overzicht met namen en bedragen dat bij het FIOD-PV is gevoegd.

7. Uit het FIOD-PV blijkt dat de penningmeester van de IUE heeft verklaard dat hij op grote schaal kwitanties heeft verkocht voor een percentage van ongeveer 10 à 12% van het bedrag dat op de kwitanties stond vermeld. Verder heeft de penningmeester van de IUE tijdens verhoren op 25 januari 2017 en 14 maart 2017 verklaard dat slechts in een enkel geval het gehele bedrag van de kwitantie werd betaald en dat geen bedragen van meer dan € 400 daadwerkelijk zijn betaald door donateurs.

8. De Officier Justitie heeft op 16 maart 2017 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek naar de IUE te gebruiken voor fiscale doeleinden. Verweerder heeft vervolgens op 14 september 2017 een kennisgeving aan eiser gezonden dat hij voor de jaren 2012 tot en met 2014 navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen zal opleggen waarbij de giftenaftrek aan de IUE wordt gecorrigeerd.

9. In reactie op de kennisgeving heeft eiser nog een bankafschrift overgelegd van de Rabo-bank waaruit een contante opname blijkt op 28 juni 2012 van € 2.450.

10. Verweerder heeft bij de aanvulling van het verweerschrift van 10 januari 2019 een overzicht verstrekt waaruit blijkt dat op de ANB-AMRO rekening van eiser de volgende contante stortingen hebben plaatsgevonden:

-€ 1.500 op 29 november 2012;

-€ 1.700 op 28 maart 2013;

-€ 2.200 op 5 november 2013;

-€ 700 op 28 november 2013;

-€ 1.200 op 27 december 2013.

Ter zitting heeft verweerder verklaard dat ook op 28 juni 2012 een contante storting van € 2.590 heeft plaatsgevonden op de ABN-AMRO rekening van eiser.

Geschil 11. In geschil is of verweerder de navorderingsaanslagen heeft mogen opleggen, of bij de navorderingsaanslagen terecht de aftrek van de giften is gecorrigeerd, of de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd en/of de belastingrente juist is berekend. Verder is in geschil of verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

12. Eiser stelt primair dat verweerder niet gerechtigd is de navorderingsaanslagen op te leggen omdat geen sprake is van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Verder stelt eiser dat hij met de kwitanties en de bankafschriften voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de afgetrokken giften daadwerkelijk heeft gedaan en dat de verklaringen van de penningmeester van de IUE niet op hem betrekking hebben en overigens niet betrouwbaar zijn. Die verklaringen zijn in ieder geval niet genoeg voor het bewijs dat het aan opzet of grove schuld van eiser te wijten is dat te weinig belasting is betaald. Uit het FIOD-PV blijkt niet dat wat de penningmeester van de IUE heeft verklaard op hem betrekking heeft. Verder heeft verweerder de uitspraak op bezwaar gedaan voordat hij in het bezit was van het gehele FIOD-PV en heeft hij aldus het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel geschonden.

13. Verweerder neemt het standpunt in dat het FIOD-PV een nieuw feit is dat navordering rechtvaardigt en dat overigens eiser te kwader trouw is, omdat hij wist dat hij ten onrechte giften in aftrek bracht. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de IUE kan aan de kwitanties volgens verweerder geen betekenis worden toegekend zodat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk de giften heeft gedaan. Verder moet eiser, aldus verweerder, geweten hebben dat hij ten onrechte de giften in aftrek bracht en dat hij daardoor te weinig belasting betaalde. Het daartoe gebruiken van valse kwitanties is een strafverzwarende omstandigheid. Verweerder wijst er verder op dat vrijwel alle bedragen die eiser contant van zijn ING- en Rabobankrekeningen heeft opgenomen enkele dagen later zijn gestort op zijn ABN-AMROrekening.

Beoordeling van het geschil

Nieuw feit

14. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan ingevolge artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Awr de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Op grond van artikel 16, eerste lid, tweede volzin, van de Awr kan een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

15. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, rust op verweerder. Op grond van vaste rechtspraak is verweerder niet gehouden onderzoek te doen naar de juistheid van een ingediende aangifte indien voor de daarin opgenomen posten een redelijke verklaring mogelijk is. Verweerder mag er in dergelijke gevallen van uitgaan dat de belastingplichtige zijn aangifte, juist, volledig en zonder voorbehoud heeft ingevuld. Op grond van de door eiser voor de jaren 2012 en 2013 overgelegde stukken heeft verweerder niet hoeven te betwijfelen of de giften daadwerkelijk waren gedaan en dat deze voor aftrek in aanmerking kwamen. Gezien de bevindingen bij de aanslagregeling voor de jaren 2012 en 2013 heeft verweerder kunnen en mogen besluiten geen vragen te stellen over de giftenaftrek in de aangifte voor het jaar 2014. Niet gebleken is dat verweerder reeds ten tijde van het opleggen van de aanslagen op de hoogte was dan wel behoorde te zijn van eventuele onregelmatigheden in de door de IUE afgegeven kwitanties. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aanslagen zijn opgelegd (ruim) voordat op 17 september 2015 werd besloten onderzoek te doen naar het valselijk opmaken van kwitanties en/of donatieverklaringen door de IUE en dat de uitkomsten van dat onderzoek pas in 2017 door de OvJ zijn vrijgegeven voor fiscale doeleinden. Pas na het opleggen van de aanslagen heeft verweerder dus de beschikking gekregen over de bevindingen van de FIOD. Dat betekent dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 16, tweede lid van de Awr en dat verweerder de navorderingsaanslagen heeft mogen opleggen.

Giftenaftrek

16. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001 ) zijn aftrekbare giften (a) periodieke giften en (b) andere giften. Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, onder a van de Wet IB 2001 wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Verder volgt uit artikel 6:33, eerste lid, onder b in samenhang met artikel 6:35 van de Wet IB 2001 dat giften aftrekbaar zijn indien zij worden gedaan aan een ANBI.

17. Niet in geschil is dat ten tijde van de gestelde giften de IUE de ANBI-status had en dat de omstandigheid dat die ANBI-status op 6 januari 2014 met terugwerkende kracht tot1 januari 2008 is ingetrokken, op zichzelf niet aan de giftenaftrek in de weg staat.

18. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op eiser. Bij contante giften moet een belastingplichtige - zoals verweerder terecht heeft gesteld - met schriftelijke bescheiden aantonen dat de door hem gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen aan de IUE ten goede zijn gekomen. Eiser wijst daartoe op de door hem overgelegde kwitanties en bankafschriften. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de IUE die worden bevestigd door verklaringen van anderen, kan aan de kwitanties op zichzelf onvoldoende bewijskracht worden toegekend. Er is namelijk onvoldoende zekerheid dat de kwitanties in overeenstemming zijn met wat eiser daadwerkelijk aan de IUE heeft geschonken. Aan de door eiser overgelegde bankafschriften waaruit de contante geldopnames blijken, hecht de rechtbank geen betekenis gezien het feit dat het grootste deel van die contante opnames vrijwel direct werd gevolgd door daarmee corresponderende contante stortingen op een andere bankrekening van eiser. Daarmee zijn de contante opnames feitelijk ongedaan gemaakt en kunnen zij niet dienen als bewijs voor de juistheid van de kwitanties. Afgezien daarvan kunnen die contante opnames ook voor andere doeleinden zijn aangewend. Verweerder heeft dan ook op goede gronden de giften gecorrigeerd en de navorderingsaanslagen opgelegd. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van gerechtshof Den Haag van 22 mei 2019, ECLI:NL:GHDHA: 2019:1292.

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

19. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder zijn beslissing onderbouwd met bevindingen uit het FIOD-onderzoek. Daarmee heeft hij voldaan aan het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het enkele feit dat hij op dat moment nog niet beschikte over het volledige FIOD-PV, maakt niet dat die motivering ondeugdelijk is of dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.

Rentebeschikkingen

20. Niet is gebleken dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht. De enkele stelling in de pleitnota dat de renteberekening onjuist is, is daarvoor onvoldoende.

Vergrijpboetes

21. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Awr kan de inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100 percent indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.

22. Op verweerder rust de bewijslast dat het beboetbare feit zich heeft voorgedaan. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem in zijn aangifte afgetrokken giften en dat de aanslag daardoor tot een te laag bedrag is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn stelling dat dit te wijten is aan opzet dan wel grove schuld van eiser maakt verweerder gebruik van bewijsvermoedens die hij baseert op de verklaringen van de penningmeester van de IUE, de verklaringen van getuigen en verdachten die betrokken zijn in het onderzoek van de IUE en verklaringen die andere belastingplichtigen hebben afgelegd tijdens diverse hoorgesprekken. Verweerder mag gebruik maken van bewijsvermoedens, indien die vermoedens redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (ECLI:NL:HR:2011:BN6350). Met het onder 10 vermelde overzicht heeft verweerder voldoende steun geleverd voor de bewijsvermoedens. Eiser heeft immers als bewijs voor de giften bankafschriften overgelegd waaruit de contante opnames voor de gestelde giften zouden blijken, terwijl hij op dat moment reeds moet hebben geweten dat hij vergelijkbare bedragen vrijwel direct weer contant heeft gestort op een van zijn andere bankrekeningen. Met die informatie heeft verweerder aangetoond dat eiser wist dat hij in zijn aangiften giften aftrok die hij feitelijk niet heeft gedaan en dat de daarvoor verstrekte kwitanties vals waren. Daarmee is het aan opzet van eiser te wijten dat de aanslagen op te lage bedragen zijn vastgesteld en dat hij daardoor te weinig belasting heeft betaald. Verweerder is daarmee tevens geslaagd in het bewijs dat met het gebruik van die valse kwitanties sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Gezien de aard en ernst van de gedragingen zijn de boetes van 75% passend en geboden.

24. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel