Rechtbank Den Haag, 19-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14355, AWB - 19 _ 2145
Rechtbank Den Haag, 19-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14355, AWB - 19 _ 2145
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 19 december 2019
- Datum publicatie
- 2 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:14355
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 2145
Inhoudsindicatie
Geen bewijskracht toegekend aan kwitanties en bankafschriften voor contante giften aan een ANBI, omdat uit onderzoek is gebleken dat de ANBI valse kwitanties opmaakte. Met enkel bewijsvermoedens gebaseerd op verklaringen van derden (onder wie de penningmeester van de ANBI), heeft verweerder opzet of grove schuld niet bewezen.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/2145
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 2 december 2017 voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de navorderingsaanslag) en bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 1.890 (de boetebeschikkingen). Tevens is
€ 435 belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 februari 2019 de navorderingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, dat nadien is aangevuld.
De rechtbank heeft op 10 mei 2019 het verzoek van verweerder om geheimhouding van persoonsgegevens van derden die voorkomen in een door hem overgelegd FIOD-rapport toegewezen en die beslissing bij brief van 19 september 2019 ook op de zaken van eiser van toepassing verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , [B] en [C] .
Overwegingen
1. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012 onder andere contante giften aan de Islamitische Universiteit Europa (IUE) van in totaal € 6.000 als aftrekbare gift in aanmerking genomen. Eiser heeft de gift aan de IUE aangegeven als een gift aan een culturele instelling, waardoor hij recht had op een verhoging van de aftrek van € 1.250. De IUE stond vanaf 1 januari 2008 geregistreerd als een algemeen nut beoogde instelling (ANBI).
2. Verweerder heeft naar aanleiding van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 aan eiser een vragenbrief gestuurd waarin is gevraagd de giftenaftrek toe te lichten. In reactie hierop heeft eiser twee kwitanties van elk € 3.000 die als dagtekening 14 november 2012 en 17 december 2012 hebben en bankafschriften van de ABN-AMRO van 28 september 2012, 31 oktober 2012, 30 november 2012 en 31 december 2012 overgelegd.
3. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is op 31 mei 2014 opgelegd. Verweerder heeft hierbij de giftenaftrek alleen gecorrigeerd met € 1.250, omdat de IUE geen culturele status had.
4. In 2013 is de Belastingdienst begonnen met een onderzoek naar de ANBI status van de IUE. Van dat onderzoek is met dagtekening 17 mei 2016 een rapport opgemaakt. Bij dit onderzoek is onder meer vastgesteld dat de IUE in het jaar 2012 meer kwitanties had uitgeschreven dan in haar administratie was verantwoord en dat de IUE in de jaarstukken voor 2013 slechts € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in diverse aangiften IB/PVV in totaal € 3.445.808 aan giften aan de IUE was aangegeven. In januari 2015 is de FIOD begonnen met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse kwitanties van giften aan andere ANBI- instellingen dan de IUE. Daarbij bleek dat diverse van de daarin betrokken belastingplichtigen ook giften aan de IUE hadden afgetrokken. Naar aanleiding van die signalen is op 17 september 2015 besloten de FIOD een strafrechtelijk onderzoek te laten instellen naar de IUE.
5. Tot de stukken van het geding behoort een CD-rom met daarop het Proces-Verbaal met bijlagen van het FIOD-onderzoek naar de IUE (het FIOD-PV). Overeenkomstig de beslissing van de rechtbank van 10 mei 2019 zijn de namen van derden daarin onleesbaar gemaakt. Eiser is in het FIOD-onderzoek niet aangemerkt als verdachte en is daarin ook niet als getuige gehoord. Zijn naam komt wel voor in het overzicht met namen en bedragen dat bij het FIOD-PV is gevoegd.
6. Uit het FIOD-PV blijkt dat de penningmeester van de IUE heeft verklaard dat hij op grote schaal kwitanties heeft verkocht voor een percentage van ongeveer 10 à 12% van het bedrag dat op de kwitanties stond vermeld. Verder heeft de penningmeester van de IUE tijdens verhoren op 25 januari 2017 en 14 maart 2017 verklaard dat slechts in een enkel geval het gehele bedrag van de kwitantie werd betaald en dat geen bedragen van meer dan € 500 daadwerkelijk zijn betaald door donateurs.
7. De Officier van Justitie heeft op 16 maart 2017 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek naar de IUE te gebruiken voor fiscale doeleinden. Verweerder heeft vervolgens op 6 oktober 2017 kennisgevingen aan eiser verzonden dat hij voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag en vergrijpboete zal opleggen waarbij de giftenaftrek aan de IUE wordt gecorrigeerd.
Geschil
8. In geschil is of bij de navorderingsaanslagen terecht de aftrek van de giften is gecorrigeerd, of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd en of de belastingrente terecht en tot het juiste bedrag is berekend.
9. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de aftrek van de giften heeft gecorrigeerd, omdat hij de bedragen die op de kwitanties vermeld staan daadwerkelijk heeft gedoneerd. Verder voert eiser aan dat aan de hand van de verklaring van de penningmeester niet kan worden aangetoond dat hij slechts een deel van de kwitanties heeft betaald. Verder voert eiser aan dat geen enkel direct bewijs is ingebracht dat hij ook onderdeel van de fraude is geweest. Eiser verzoekt daarmee om vernietiging van de navorderingsaanslagen, de boete- en rentebeschikkingen
10. Verweerder neemt het standpunt in dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk de giften heeft gedaan. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de IUE neemt verweerder het standpunt in dat aan de kwitanties geen betekenis kan worden toegekend. Ook zijn er geen schriftelijke bescheiden die de werkelijke betaling ondersteunen, zodat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk de giften heeft gedaan. Verder moet eiser, aldus verweerder, geweten hebben dat hij ten onrechte de giften in aftrek bracht en dat hij daardoor te weinig belasting betaalde. Het daartoe gebruiken van valse kwitanties is een strafverzwarende omstandigheid. De naam van eiser komt voor op diverse bladzijden van het FIOD-PV. In dit verband wijst verweerder naar en tweetal pagina’s van het FIOD-PV, waaronder pagina 3428 en 3753.
Beoordeling van het geschil
Giftenaftrek
11. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) zijn aftrekbare giften (a) periodieke giften en (b) andere giften. Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, onder a van de Wet IB 2001 wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Verder volgt uit artikel 6:33, eerste lid, onder b in samenhang met artikel 6:35 van de Wet IB dat giften aftrekbaar zijn indien zij worden gedaan aan een ANBI.
12. Niet in geschil is dat ten tijde van de gestelde giften de IUE de ANBI-status had en dat de omstandigheid dat die ANBI-status op 6 januari 2014 met terugwerkende kracht tot
1 januari 2008 is ingetrokken, op zichzelf niet aan de giftenaftrek in de weg staat.
13. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op eiser. Bij contante giften moet een belastingplichtige - zoals verweerder terecht heeft gesteld - met schriftelijke bescheiden aantonen dat de door hem gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen aan de IUE ten goede zijn gekomen. Eiser wijst daartoe op de door hem overgelegde kwitanties en bankafschriften. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de IUE die worden bevestigd door verklaringen van diverse anderen die hebben erkend gebruik te hebben gemaakt van kwitanties waarvoor zij slechts circa 10% van het daarop vermelde bedrag hebben betaald, kan aan de kwitanties niet de bewijskracht worden toegekend die eiser eraan verleent. Nu eiser - behoudens niet aan de giften te relateren bankafschriften - geen andere bewijsstukken heeft overgelegd, is hij niet geslaagd in het bewijs dat hij de giften heeft gedaan. Gelet op al het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden de giften gecorrigeerd en de navorderingsaanslagen opgelegd.
Rentebeschikking
14. Niet is gebleken dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
Vergrijpboete
15. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Awr kan de inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100 percent indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
16. Op verweerder rust de bewijslast dat het beboetbare feit zich heeft voorgedaan. Uit wat onder punt 13 is overwogen, volgt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem in zijn aangifte afgetrokken giften en dat de aanslag daardoor tot een te laag bedrag is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn stelling dat dit te wijten is aan opzet dan wel grove schuld van eiser baseert verweerder zich onder meer op de verklaringen van de penningmeester van de IUE, de verklaringen van getuigen en verdachten die betrokken zijn bij het onderzoek van de IUE en verklaringen die andere belastingplichtigen hebben afgelegd tijdens diverse hoorgesprekken. Verder wijst verweerder op de handgeschreven kasadministratie van de IUE over de periode 1 december 2013 tot en met 31 december 2016. Volgens verklaringen van de penningmeester is de handgeschreven kasadministratie een overzicht van daadwerkelijk ontvangen bedragen van de IUE. In deze kasadministratie komt een betaling van € 300 van [eiser] voor op 11 januari 2014, iets minder dan 10% van het bedrag waar - in de in 2014 ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 - als giftenaftrek met betrekking tot de IUE om wordt verzocht. Het gegeven dat rond de datum van indiening van de aangifte van een eerder jaar, een betaling van 10% tot 12% van het kwitantiebedrag in de kasadministratie wordt aangetroffen, is een dikwijls terugkerend fenomeen en een bewijs van de stelselmatige frauduleuze aanpak, aldus verweerder.
17. Op zichzelf mag verweerder gebruik maken van bewijsvermoedens, maar die vermoedens moeten wel redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (ECLI:NL:HR:2011:BN6350). Daarvan is in dit geval geen sprake omdat het bewijsvermoeden slechts is gebaseerd op verklaringen van derden over wat kennelijk een gebruikelijke werkwijze was binnen de IUE. Uit die verklaringen kan weliswaar worden geconcludeerd dat in veel gevallen sprake was van kwitanties die niet in overeenstemming zijn met de bedragen die daadwerkelijk aan de IUE zijn geschonken, maar dat betekent niet dat reeds daarom in alle gevallen en dus ook in het geval van eiser sprake is van onjuiste kwitanties en daarmee van het opzettelijk dan wel grofschuldig te weinig betalen van belasting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet kan worden uitgesloten dat de frauduleuze handelingen van de penningmeester verder strekten dan waarover hij heeft verklaard. Dat in de kasadministratie een betaling van € 300 voorkomt, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank hecht weliswaar waarde aan de kasadministratie, maar de giften waar het hier om gaat zijn volgens de kwitanties gedaan vóór 1 december 2013 en daarvan is geen kasadministratie voorhanden. Het accepteren van deze bewijsvermoedens voor het jaar 2012 zou feitelijk betekenen dat de bewijslast ook voor de boeteoplegging op eiser komt te rusten. Verweerder is daarom niet geslaagd in het bewijs dat het aan opzet of grove schuld van eiser is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, aangezien kosten niet zijn gesteld en ook niet zijn gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover die gericht is tegen de boetebeschikking;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de boetebeschikking;
- -
-
vernietigt de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Baak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: