Rechtbank Den Haag, 24-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14423, AWB - 18 _ 7265
Rechtbank Den Haag, 24-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14423, AWB - 18 _ 7265
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 24 december 2019
- Datum publicatie
- 27 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:14423
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 7265
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft een onroerende zaak verkregen. Ter zake van de verkrijging is aangifte overdrachtsbelasting gedaan naar een tarief van 6%. De onroerende zaak is in 1958 gebouwd en tot de overdracht in gebruik geweest als klooster. In geschil is of de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging kan worden aangemerkt als woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer 1970 (WBR). De onroerende zaak is nagenoeg uitsluitend gebouwd met het doel te worden bewoond door de kloosterlingen. Tussen partijen is niet in gescil dat de onroerende zaak heeft gefungeerd als woning voor de kloosterlingen vanaf het moment van oplevering na de bouw tot de overdracht. De onroerende zaak heeft geen multifunctioneel karakter. Het enkele feit dat zich in de onroerende zaak ook een kapel bevindt, is daarvoor onvoldoende. Dat de bewoners een gezamenlijke keuken hadden, gezamenlijk de maaltijd gebruikten en sanitaire voorzieningen deelden, maakt evenmin dat sprake is van een multifunctioneel gebouw, aangezien die gezamenlijkheid niet afdoet aan het woonkarakter van die ruimtes. De stelling van verweerder dat de onroerende zaak uitgezonderd is van het 2% tarief op basis van de 'negatieve lijst' slaagt niet. Beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/7265
(gemachtigde: mr. L.A. van Dijk),
en
Procesverloop
Eiseres heeft op aangifte een bedrag van € 151.686 aan overdrachtsbelasting voldaan.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze voldoening op aangifte.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2018 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019.
Namens eiseres zijn [A] en [B] en haar gemachtigde verschenen, tezamen met de kantoorgenoten mr. B. van den Broek, [C] , en mr. L.S. van Noort.
Namens verweerder zijn [D] , [E] , [F] en [G] verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft bij akte van levering van 8 december 2017 de onroerende zaak gelegen aan de [adres] en [adres] te [plaats] (de onroerende zaak) verkregen. In de akte van levering is de onroerende zaak beschreven als “het perceel grond met de zich daarop bevindende opstallen, bestaande uit een klooster met bijbehorende voorzieningen waaronder vierentwintig woonheden, met bijgebouwen, onder- en bijbehorende grond staande en gelegen te (…)”.
2. De koopprijs van de onroerende zaak bedraagt € 2.528.126. Ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak is aangifte overdrachtsbelasting gedaan naar een tarief van 6%, resulterend in een bedrag van € 151.686 aan overdrachtsbelasting.
3. De onroerende zaak is in 1958 gebouwd en is tot de overdracht op 8 december 2017 in gebruik geweest als klooster door de ‘Priesters van het Heilige Hart van Jezus’. Naast de onroerende zaak is een school gelegen waar de bewoners van de kloosterorde lesgaven. De school is op een eerder moment verkocht en maakt geen onderdeel uit van onderhavige onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een souterrain met een vloeroppervlak van 706 m2, een begane grond van 706 m2, twee etages van elk 508 m2 en een zolder. Op de twee etages bevinden zich in totaal 24 wooneenheden die bewoond werden door de kloosterlingen. Elke wooneenheid bestaat uit een woon- of zitgedeelte en een slaapgedeelte met een wastafel. De andere sanitaire voorzieningen werden gedeeld en bevinden zich op beide etages. Op de begane grond is een gemeenschappelijke woonkamer, een eetzaal en een keuken. In een zijvleugel van de begane grond bevindt zich een kapel. Onder de kapel bevinden zich ruimten die voorheen als slaapzalen in gebruik waren. In het souterrain is een bibliotheek aanwezig, een installatieruimte, een wasruimte, een ruimte om te klussen en een garage/fietsenstalling. Buiten is er een tuin en zijn er twee sportlocaties. Tot en met het einde van 2019, zijn deze sportlocaties in gebruik bij de naastgelegen school en na 17:00 uur bij een sportvereniging. Op het terrein is ook een transformatorhuisje van de energiemaatschappij aanwezig ten behoeve van onder andere de onroerende zaak.
4. Op de overdrachtsdatum bevond de onroerende zaak zich in de staat waarin het oorspronkelijk is gebouwd.
5. Eiseres is voornemens het onroerend goed te renoveren en te verbouwen tot 44 appartementen voor gezinnen en senioren.
Geschil 6. In geschil is of de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging kan worden aangemerkt als woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer 1970 (WBR).
7. Eiseres stelt dat de onroerende zaak op het moment van overdracht dient te worden aangemerkt als een woning en dat dus het tarief van 2 procent van artikel 14, tweede lid, van de WBR op de verkrijging van toepassing is. Hiertoe voert zij onder meer aan dat de onroerende zaak tot het moment van overdracht altijd als woning in gebruik is geweest en er geen ingrijpende verbouwingen hebben plaatsgevonden die de aard van de onroerende zaak gewijzigd hebben. De onroerende zaak heeft altijd maar één gebruiksfunctie gehad, te weten bewoning, en is niet geschikt voor bedrijfsvoering.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaak oorspronkelijk is gebouwd als klooster en ook als zodanig in gebruik is geweest. Een dergelijke onroerende zaak is naar zijn oorspronkelijke aard geen woning waarvoor het lage tarief is bedoeld, namelijk het vlot trekken van de woningmarkt. Een klooster is als geheel ontworpen met het oog op diverse gebruiksfuncties waarvoor verschillende ruimtes te onderscheiden zijn. Ook al zijn er in het klooster zelfstandige verblijfs- en woonruimtes, dan nog dient de onroerende zaak als geheel in aanmerking te worden genomen en is het geen woning. De onroerende zaak valt volgens verweerder onder de categorie van gebouwen die op zichzelf wel geschikt zijn voor bewoning, maar uitgezonderd zijn van het 2%-tarief zoals vermeld in de ‘negatieve lijst’ uit de Memorie van Toelichting bij artikel 14, tweede lid, van de WBR.
Beoordeling van het geschil
9. In de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3, (MvT), blz. 115 en 116), dat heeft geleid tot toevoeging van het tweede lid aan artikel 14 van de WBR is onder meer opgemerkt: “Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Als een onroerende zaak feitelijk wordt bewoond, maar naar zijn aard niet bestemd is voor bewoning, dan wordt deze onroerende zaak niet aangemerkt als woning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven. Het gedogen door de gemeente van bewoning is niet voldoende om een onroerende zaak als woning aan te merken.
Voor toepassing van het verlaagde tarief maakt het geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier. Ook ontneemt tijdelijke leegstand aan de onroerende zaak niet het karakter van woning.
De maatregel geldt ook voor de tweede woning en de recreatiewoning, indien deze naar hun aard bestemd zijn voor bewoning. Daarnaast geldt de maatregel voor een nieuwe woning in aanbouw. Als de fundering is aangebracht is in dit kader sprake van een nieuwe woning in aanbouw. Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning valt niet onder de maatregel.
Als woning zijn in ieder geval niet aan te merken:
- bedrijfsgebouwen en -ruimtes;
- afzonderlijke garageboxen;
- hotels/pensions;
- asielzoekerscentra;
- een onroerende zaak die bestemd is voor gebruik als een verpleeg- of verzorgingsinstelling of ziekenhuis;
- internaten; en
- grond bestemd voor woningbouw.
Tot de woning behoren eveneens de ondergrond en de tuin en aanhorigheden zoals garages, schuren, serres, aan- en uitbouwen, tuinhekken en dergelijke die zich bevinden op hetzelfde perceel als de woning. In dit kader is het wel van belang dat er een woning wordt verkregen. De maatregel geldt dus bijvoorbeeld niet voor de verkrijging van een los stuk grond of een aparte verkrijging van een garage die in gebruik komen bij de woning.
(…)
Voor onroerende zaken die niet geheel naar hun aard zijn bestemd voor bewoning geldt dat uitsluitend op de waarde van het deel dat voor bewoning is bestemd het tarief van 2 procent wordt toegepast. Als de onroerende zaak qua oppervlakte voor 90 procent of meer naar zijn aard bestemd is voor bewoning, kan voor de verkrijging van de gehele onroerende zaak het tarief van 2 procent worden toegepast.”
”
10. Voor het standpunt van verweerder dat de onroerende zaak naar zijn aard geen woning is, vindt de rechtbank geen steun in de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis. De onroerende zaak is nagenoeg uitsluitend gebouwd met het doel te worden bewoond door de kloosterlingen. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de onroerende zaak heeft gefungeerd als woning voor de kloosterlingen vanaf het moment van oplevering na de bouw tot de overdracht van de onroerende zaak op 8 december 2017. De onroerende zaak heeft ook geen multifunctioneel karakter. Het enkele feit dat zich in de onroerende zaak ook een kapel bevindt, is daarvoor onvoldoende. Een dergelijke voorziening is immers eigen aan een klooster. Verder is gesteld noch gebleken dat de kapel meer dan 10% van de totale onroerende zaak omvat, zodat daaraan ook om die reden voorbij kan worden gegaan. Dat de bewoners een gezamenlijke keuken hadden, gezamenlijk in de eetzaal de maaltijd gebruikten en sanitaire voorzieningen deelden, maakt evenmin dat sprake is van een multifunctioneel gebouw, aangezien die gezamenlijkheid niet afdoet aan het woonkarakter van die ruimtes.
11. De voorbeelden die genoemd worden op de zogenoemde ‘negatieve lijst’ in de Memorie van Toelichting betreffen objecten waarbij het wonen slechts een bijkomende functie heeft. In onderhavige zaak is de onroerende zaak ontworpen en gebouwd ten behoeve van bewoning en is dat dus de hoofdfunctie. De conclusie van AG Wattel (ECLI:NL:PHR:2016:1222) waarnaar verweerder verwijst, leidt niet tot een ander oordeel omdat diens opsomming nu juist ziet op objecten die niet zijn getekend en gebouwd om (hoofdzakelijk) als woning te dienen. De stelling van verweerder dat de onroerende zaak uitgezonderd is van het 2%-tarief op basis van de ‘negatieve lijst’ slaagt daarom niet.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Eiseres heeft haar verzoek tot vergoeding van de kosten in bezwaar niet overeenkomstig artikel 7:15, derde lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht ingediend voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist.