Rechtbank Den Haag, 26-02-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1566, AWB - 18 _ 3668, AWB-18_3669 en AWB-18_3671
Rechtbank Den Haag, 26-02-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1566, AWB - 18 _ 3668, AWB-18_3669 en AWB-18_3671
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 februari 2019
- Datum publicatie
- 12 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:1566
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 3668, AWB-18_3669 en AWB-18_3671
Inhoudsindicatie
Erflaatster heeft beschikt over een rekening bij de UBS bank in Zwitserland. Erflaatster heeft in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2001 tot en met 2003 geen vermogensbestanddelen opgenomen
die betrekking hebben op een rekening bij de UBS bank. Verweerder heeft volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk gemaakt dat de navorderingsaanslagen terecht en niet tot
te hoge bedragen zijn vastgesteld. Met hetgeen verweerder heeft overgelegd en aangevoerd heeft hij aannemelijk gemaakt dat in alle in geschil zijnde jaren vermogen aanwezig moet zijn geweest
op de UBS bankrekening van erflaatster. Met wat eisers hebben aangevoerd, hebben zij naar het oordeel van de rechtbank het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Gezien de omvang van het in
juli 2004 aanwezige vermogen, acht de rechtbank ook de hoogte van de door verweerder gehanteerde correcties in alle in geschil zijnde jaren aannemelijk.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 18/3668, SGR 18/3669 en SGR 18/3671
(gemachtigde: mr. M.M. Mokveld),
en
Procesverloop
2001 (SGR 18/3668)
Verweerder heeft met dagtekening 30 september 2017 aan eisers voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.727 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.350. Tevens is bij beschikking € 3.445 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2018 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de navorderingsaanslag IB/PVV verminderd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.175 alsmede de heffingsrente overeenkomstig verminderd tot een bedrag van € 2.361.
2002 (SGR 18/3669)
Verweerder heeft met dagtekening 30 september 2017 aan eisers voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.112 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 27.164. Tevens is bij beschikking € 3.409 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2018 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de navorderingsaanslag IB/PVV verminderd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.075 alsmede de heffingsrente overeenkomstig verminderd tot een bedrag van € 2.095.
2003 (SGR 18/3671)
Verweerder heeft met dagtekening 30 september 2017 aan eisers voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.679 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.239. Tevens is bij beschikking € 3.479 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2018 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de navorderingsaanslag IB/PVV verminderd naar een belastbaar
inkomen uit sparen en beleggen van € 20.022 alsmede de heffingsrente overeenkomstig verminderd tot een bedrag van € 2.828.
Eisers hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van 4 december 2018, waar eisers zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. A.C.J. van Dijk, mr. C.M. Zijlstra-de Berg en S. van Gils.
Eisers hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Overwegingen
Feiten
1. Eisers zijn de erfgenamen van wijlen mevrouw [X] (erflaatster), geboren in 1918 en overleden op [datum] 2017.
2. Erflaatster heeft beschikt over een rekening bij de UBS bank in Zwitserland onder nummer [nummer 1].
3. Erflaatster heeft in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2001 tot en met 2003 geen vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de UBS bank.
4. In de tot de gedingstukken behorende brief van de UBS bank van
24 juli 2012 is onder meer het volgende opgenomen:
“Geachte heer [A]
Hiermee bevestigen wij dat op rekening [nummer 2], Rekeninghouder [A], geopend op 26.07.2004 volgende bedragen zijn overgemaakt:
02.08.2004 7.016 Aandelen [aandelen], ISIN [ISIN]
02.08.2004 16 Certif. UBS Jersey Daily Accrual Bonds (USD), ISIN [ISIN]
03.08.2004 207.000.00 €
05.08.2004 8.329.26 $
Deze vermogenswaarden vertegenwoordigden exact de helft van het vermogen van Mevoruw [X], Rekening [nummer 1]. Naar overdracht van de vermogenswaarden heeft dhr. [A] -zoals toen afgesproken- geen beschikkingen over het vermogen gedaan.”
5. In de eveneens tot de gedingstukken behorende brief van de UBS bank met dagtekening 8 augustus 2017 is onder meer het volgende vermeld:
“Rekening [nummer 1], Rekeninghouder [X]
Geachte heer Wang
Hiermee bevestigen wij dat de rekening [nummer 1] geopend op 10.05.1984
Rekeninghouder: [X], geb. [datum].1918
is gesloten op: 15.10.2004”
6. Verweerder heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslagen de inkomens uit sparen en beleggen van erflaatster gecorrigeerd wegens niet opgegeven buitenlands vermogen.
7. Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar zijn de navorderingsaanslagen alsmede de daarbij behorende heffingsrentebeschikkingen verminderd als vermeld onder het procesverloop.