Home

Rechtbank Den Haag, 04-07-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9203, AWB - 18 _ 6800

Rechtbank Den Haag, 04-07-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9203, AWB - 18 _ 6800

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 juli 2019
Datum publicatie
6 september 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:9203
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6800

Inhoudsindicatie

Invordering. Eiseres maakt deel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Aan de fiscale eenheid zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, alsmede verzuimboeten. Ook zijn aan de fiscale eenheid kosten in rekening gebracht. De fiscale eenheid heeft de naheffingsaanslagen, de verzuimboeten en de kosten niet betaald. Eiseres is daarvoor aansprakelijk gesteld. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de belastingschulden waarvoor zij aansprakelijk is gesteld, zijn kwijtgescholden. Ook is geen sprake van een dubbele aansprakelijkstelling. De stelling dat het ontstaan van de belastingschulden is te wijten aan verweerder, is niet geconcretiseerd en faalt daarom. Verder oordeelt de rechtbank dat eiseres terecht aansprakelijk is gesteld voor de aan de fiscale eenheid opgelegde en onbetaald gebleven verzuimboeten en de aan haar in rekening gebrachte kosten. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat het belopen van de verzuimboeten en de kosten aan eiseres zijn te wijten.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 18/6800

(gemachtigde: mr. P. de Haas),

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 11 december 2017 eiseres aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan de fiscale eenheid [eiseres], [B.V. 1] BV C.S (de fiscale eenheid), alsmede voor de aan de fiscale eenheid opgelegde verzuimboeten en de aan haar in rekening gebrachte kosten (de beschikking).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2018 de beschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen

[A], [B] en [C].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres maakt deel uit van de fiscale eenheid, die ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

2. De fiscale eenheid heeft de omzetbelasting die zij volgens haar aangiften verschuldigd was, niet voldaan. Om die reden zijn aan de fiscale eenheid naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboeten opgelegd. Verder zijn aan haar in verband met deze naheffingsaanslagen invorderingskosten in rekening gebracht. De fiscale eenheid heeft de naheffingsaanslagen, de verzuimboeten en de kosten niet betaald.

3. Bij beschikking van 18 maart 2015 (de eerdere beschikking) is eiseres op de voet van artikel 43 van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) aansprakelijk gesteld voor de op dat moment onbetaald gebleven naheffingsaanslagen van de fiscale eenheid [eiseres], [B.V. 1] B.V. en [B.V. 2] B.V. C.S.. Eiseres is bij de eerdere beschikking op de voet van artikel 32, tweede lid, van de IW 1990 ook aansprakelijk gesteld voor de bestuurlijke boeten, de invorderingskosten, de invorderingsrente en de heffingsrente. De aansprakelijkstelling bedroeg in totaal € 1.100.198. Na bezwaar van eiseres heeft verweerder bij brief van 25 november 2016 de eerdere beschikking ingetrokken.

4. Eiseres is bij de hier in geding zijnde beschikking van 11 december 2017 op grond van artikel 43 IW 1990 aansprakelijk gesteld voor onbetaalde gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting van de fiscale eenheid en op grond van artikel 32, tweede lid, van de IW 1990 aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven verzuimboeten en de kosten. De aansprakelijkstelling bedroeg op dat moment in totaal € 1.478.378. De beschikking heeft deels betrekking op dezelfde naheffingsaanslagen als waren begrepen in de eerdere beschikking.

Geschil 5. In geschil is of eiseres terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen van de fiscale eenheid en de aan de fiscale eenheid opgelegde verzuimboeten en in rekening gebrachte kosten.

6. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe aan dat een tweede beschikking aansprakelijkstelling niet mogelijk is en dat verweerder de betaling van de belastingschulden zelf onmogelijk heeft gemaakt door in de loop van de jaren diverse invorderingsmaatregelen te treffen. Ter zitting heeft eiseres verder gesteld dat de onderliggende belastingschulden inmiddels zijn kwijtgescholden. Er is namelijk een kwijtscheldingsbeschikking door verweerder afgegeven, die tot op heden niet is ingetrokken.

7. Verweerder stelt dat eiseres terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting, verzuimboeten en kosten. Van kwijtschelding is geen sprake. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het openstaande bedrag van de aansprakelijkstelling ten gevolg van invorderingsmaatregelen thans nog € 1.044.445,45 bedraagt.

Beoordeling van het geschil

8. Tussen partijen is niet in geschil dat er voor de groep van ondernemingen waartoe ook de onderdelen van de fiscale eenheid behoren een kwijtscheldingsbeschikking is afgegeven waarin als voorwaarden twee betalingstermijnen staan. Ook is niet in geschil dat er niet binnen die betalingstermijnen is betaald en dat daarmee niet is voldaan aan de voorwaarden voor kwijtschelding. Verder is niet in geschil dat er nog een civielrechtelijke procedure aanhangig is bij het Gerechtshof in Den Haag, over de vraag of er nog openstaande schulden zijn van de (onderdelen van de) fiscale eenheid waarbij onder andere de juridische consequenties van het niet expliciet intrekken van de kwijtscheldings-beschikking aan de orde zijn. Gezien het voorgaande staat, anders dan eiseres ter zitting heeft gesteld, niet vast dat de belastingschulden waarvoor zij aansprakelijk is gesteld, zijn kwijtgescholden en dus niet langer zouden bestaan.

9. Gelet op het bepaalde in artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, bijlage 2 behorende bij de Awb, kan tegen een kwijtscheldingsbeschikking geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. Hierin ligt besloten dat de bestuursrechter evenmin bevoegd is te oordelen over de stelling van eiseres dat alle belastingschulden zijn kwijtgescholden, omdat de kwijtscheldingsbeschikking niet is ingetrokken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding eiseres de gelegenheid te geven de desbetreffende kwijtscheldingsbeschikking alsnog in te brengen.

10. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat een tweede beschikking aansprakelijkstelling op grond van artikel 43 IW 1990 niet mogelijk is. Zij heeft deze stelling in de motivering van het beroep noch ter zitting herhaald. Zij heeft deze stelling verder ook niet geconcretiseerd. De stelling faalt daarom. De rechtbank stelt overigens vast dat geen sprake is van een dubbele aansprakelijkstelling omdat, zoals niet in geschil is, de eerdere beschikking reeds was ingetrokken voordat onderhavige beschikking werd gegeven. De stelling van eiseres dat het ontstaan van de belastingschulden is te wijten aan verweerder, omdat hij in de loop van de jaren diverse invorderingsmaatregelen heeft getroffen ten aanzien van de verschillende onderdelen van de fiscale eenheid, heeft eiseres evenmin geconcretiseerd. Ook deze stelling faalt daarom.

11. Eiseres is ook aansprakelijk gesteld voor de aan de fiscale eenheid opgelegde verzuimboeten en de aan de fiscale eenheid in rekening gebrachte kosten. Op grond van artikel 32, tweede lid, van de IW 1990 kan eiseres hiervoor alleen aansprakelijk worden gesteld als het belopen daarvan aan haar is te wijten. Het is aan verweerder om dit aannemelijk te maken.

12. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat eiseres als onderdeel van de fiscale eenheid verantwoordelijk was voor de betaling van de aangiften omzetbelasting van de fiscale eenheid en daarmee voor de uit de niet-betaling daarvan voortvloeiende naheffingsaanslagen. Nu zij er niet voor heeft gezorgd dat de belasting op aangifte dan wel de naheffingsaanslagen werden betaald, is het aan eiseres te wijten dat de verzuimboeten zijn opgelegd en dat de kosten in rekening zijn gebracht. Verweerder heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat het belopen van de verzuimboeten en de kosten aan eiseres zijn te wijten. Eiseres is daarom terecht ook aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven verzuimboeten en kosten van de fiscale eenheid.

13. Gelet op de verklaring van verweerder ter zitting zal de rechtbank het bedrag van de aansprakelijkstelling vaststellen op het thans nog openstaande bedrag van € 1.044.445,45.

14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten en griffierecht

15. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding. De aansprakelijkstelling blijft immers in stand. Slechts het bedrag van de aansprakelijkstelling wordt verminderd, omdat de onderliggende belastingschuld is verminderd. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- vermindert de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 1.044.445,45.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. D.M. Drok en

mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,

2500 EH Den Haag.