Rechtbank Den Haag, 23-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1099, SGR 18/1731
Rechtbank Den Haag, 23-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1099, SGR 18/1731
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 januari 2020
- Datum publicatie
- 12 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:1099
- Zaaknummer
- SGR 18/1731
Inhoudsindicatie
Eiser en zijn echtgenote hebben in de aangifte een verhouding gekozen die samen leidt tot aftrek van meer dan 100% van het saldo eigen woning. Verweerder heeft het aangegeven saldo eigen woning met 50% gecorrigeerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de correctie terecht heeft aangebracht. Geen schending van de hoorplicht. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/1731
(gemachtigde: [A] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.405. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is tot 15 februari 2017 gehuwd met [D] (echtgenote). In 2015 zijn zij elkaars fiscale partner. Eiser en echtgenote staan in 2015 op hetzelfde woonadres ingeschreven in de basisregistratie personen.
2. Eiser heeft in de aangifte IB/PVV over het jaar 2015 een bedrag van € 4.251 aan negatieve inkomsten uit eigen woning aangegeven en dit saldo aan zichzelf toegerekend.
3. Bij brief van 14 augustus 2017 heeft verweerder aangegeven dat eiser en echtgenote in 2015 samen meer dan 100% van het saldo eigen woning hebben aangegeven en bij eiser aangekondigd dat hij het voornemen heeft om van de aangifte af te wijken. Verweerder verzoekt eiser om vóór 4 september 2017 een verdeling van het saldo aan inkomsten uit eigen woning aan te geven die leidt tot een aftrek van 100%. Verder geeft verweerder aan dat bij het uitblijven van een reactie het in de aangifte aangeven saldo aan inkomsten uit eigen woning met 50% wordt verminderd tot een bedrag van € 2.125. Eiser heeft niet gereageerd op het verzoek van verweerder.
4. In de bezwaarfase tegen de aanslag IB/PVV 2015 heeft verweerder nogmaals verzocht om een schriftelijke reactie. Eiser heeft niet gereageerd. Op 29 december 2017 heeft verweerder aangekondigd het bezwaar af te zullen wijzen en eiser in de gelegenheid gesteld om het bezwaarschrift mondeling toe te lichten. Hierop heeft eiser niet gereageerd.
Geschil
5. In geschil is of verweerder terecht het saldo aan inkomsten uit eigen woning met 50% heeft gecorrigeerd. Daarnaast is in geschil of eiser ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
6. Eiser stelt dat hij recht heeft op 100% van het saldo aan inkomsten uit eigen woning en dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
7. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
8. Ten aanzien van de stelling van eiser dat sprake is van schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan van het horen van een belanghebbende afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is alleen het geval indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is. Het bezwaar is namelijk door eiser, ondanks meerdere verzoeken van verweerder daartoe, niet nader gemotiveerd noch onderbouwd met stukken. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht kennelijk ongegrond verklaard.
9. Op grond van artikel 2.17, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) is het belastbaar inkomen uit eigen woning een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel als de belastingplichtige gedurende het gehele jaar dezelfde partner heeft. Op grond van artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB wordt een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft op te komen voor zover zij daarvoor geen onderlinge verhouding hebben gekozen. Aangezien eiser en zijn echtgenote eerst een verhouding hebben gekozen die samen tot meer dan 100% van het saldo eigen woning leidde en, desgevraagd, in de aanslag- en bezwaarfase geen andere onderlinge verhouding hebben gekozen, heeft verweerder terecht het in de aangifte IB/PVV aangegeven saldo met 50% gecorrigeerd.
10. De echtgenote van eiser kwalificeert in het onderhavige jaar als partner in de zin van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). De stelling van eiser dat hij in het onderhavige jaar feitelijk van tafel en bed van haar gescheiden leefde doet hier niets aan af nu de uitzondering van artikel 5a, vierde lid, van de Awr niet van toepassing is omdat ze beiden op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen.
11. Ter zitting heeft eiser geprotesteerd tegen de aanwezigheid van [B] als vertegenwoordiger van verweerder omdat zij betrokken zou zijn bij hoorzittingen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat [B] niet betrokken is geweest bij de aanslagfase van de onderhavige zaak maar in de hoedanigheid van bezwaar- en beroepsbehandelaar. De rechtbank constateert daarnaast dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een hoorzitting. Hetgeen eiser aandraagt over de vertegenwoordiging van verweerder, wat hier verder ook van zij, is geen aanleiding om de aanslag te vernietigen.
10. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat deze is berekend in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Awr.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Roodhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: