Home

Rechtbank Den Haag, 15-12-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12557, AWB - 20 _ 2396

Rechtbank Den Haag, 15-12-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12557, AWB - 20 _ 2396

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
15 december 2020
Datum publicatie
16 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:12557
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2396

Inhoudsindicatie

Niet voldaan aan de voorwaarden voor een geruisloze inbreng. Verweerder is terecht uitgegaan van een staking in het jaar 2015.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 20/2396 en SGR 20/6947

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2020 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: H. ten Kortenaar),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 oktober 2017 aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juni 2019 de aanslag gehandhaafd.

Bij beschikking van 13 juni 2019 heeft verweerder het verzoek van eiseres om geruisloze inbreng op grond van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 afgewezen.

Eiseres heeft tegen de beslissingen van 13 juni 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de zaak voor verdere behandeling en beslissing heeft verwezen naar de rechtbank Den Haag.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft schriftelijk gerepliceerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. drs. [A] .

Eiseres heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres exploiteerde als franchisenemer van [B.V. 1] B.V. ( [B.V. 1] B.V.) een eenmanszaak te [B.V. 1] onder de naam [uitzendbureau] Uitzendbureau (Uitzendbureau).

2. Op 19 juni 2015 heeft [B.V. 1] B.V. € 125.000 overgemaakt naar de Stichting Beheer Derdengelden Praktijk voor Rechtsbijstand ten Kortenaar onder vermelding van ‘Sanering [eiseres] ’.

3. Op 9 juli 2015 is [B.V. 2] B.V. ( [B.V. 2] ) opgericht door [B.V. 1] B.V. Bij de oprichting was [B.V. 1] B.V. houder van alle aandelen in [B.V. 1] .

4. Op 21 juli 2015 is tussen [B.V. 1] B.V., eiseres en [B.V. 1] een overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen gesloten, waarbij partijen zijn overeengekomen dat eiseres alle aandelen in [B.V. 1] koopt voor een bedrag van € 125.000.

5. Op 21 september 2015 is tussen eiseres en [B.V. 1] een overeenkomst van koop en verkoop van een uitzendonderneming gesloten, waarbij partijen zijn overeengekomen dat eiseres Uitzendbureau met ingang van 31 augustus 2015 overdraagt aan [B.V. 1] voor een bedrag van € 125.000.

6. Eveneens op 21 september 2015 is tussen [B.V. 1] B.V. en [B.V. 1] een franchiseovereenkomst gesloten.

7. Eiseres heeft voor het belastingjaar 2015 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 146.895 en een belastbare winst van

€ 144.924. In de aangifte heeft eiseres een staking van Uitzendbureau opgenomen per

31 december 2015 en de stakingswinst berekend op € 125.000. De aanslag IB/PVV 2015 is conform de aangifte vastgesteld.

Geschil 8. In geschil is of de aanslag IB/PVV 2015 naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer bijzonder is in geschil of sprake is van een geruisloze inbreng op de voet van artikel 3.65 van de Wet IB 2001.

9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de stakingswinst van € 125.000 ten onrechte is begrepen in de belastbare winst, omdat sprake is van een geruisloze inbreng. De herstructurering is opgezet met als doel om de schulden van eiseres middels een lening van € 125.000 te saneren. De lening is verstrekt door [B.V. 1] B.V. en Uitzendbureau fungeerde als onderpand. Uitzendbureau is vervolgens ingebracht in [B.V. 1] waarbij tegelijkertijd een overeenkomst is gesloten tot koop van de aandelen in [B.V. 1] voor een bedrag van € 125.000. De afspraken hieromtrent zijn weliswaar onjuist vastgelegd, maar volgens eiseres dient de bedoeling van partijen te prevaleren boven de bewoordingen van het contract.

10. Verweerder stelt dat de aanslag IB/PVV 2015 tot het juiste bedrag is opgelegd. Er is niet voldaan aan de eisen voor een geruisloze inbreng en de door eiseres bepleite uitleg wordt onvoldoende ondersteund door de feiten en omstandigheden. Ten aanzien van het verzoek om geruisloze inbreng heeft verweerder zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat het verzoek terecht is afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden en subsidiair dat het verzoek niet tijdig is gedaan.

Beoordeling van het geschil

11. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tevens aangemerkt als een verzoek om geruisloze inbreng en het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen. Eiseres heeft echter geen bezwaarschrift ingediend tegen deze beschikking, wat op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten gebeuren, alvorens beroep kan worden ingesteld. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd het geschil op de voet van artikel 7:1a van de Awb via prorogatie rechtstreeks aan de rechtbank voor te leggen. De rechtbank heeft vervolgens voor dit beroep zaaknummer SGR 20/6947 aangemaakt.

12. Ingevolge artikel 3.65 van de Wet IB 2001 wordt - op verzoek van een belastingplichtige - de omzetting van een onderneming door een belastingplichtige voor de inkomstenbelasting in de vorm van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap fiscaal gefacilieerd. Het artikel luidt, voor zover van belang, als volgt:

“1. Indien een onderneming wordt omgezet in de vorm van een door een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming, wordt, op verzoek van de belastingplichtige, voor het bepalen van de uit de onderneming in het kalenderjaar van omzetting genoten winst de onderneming, behalve voor de toepassing van artikel 3.54a, geacht niet te zijn gestaakt, mits de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van de omgezette onderneming en de door Onze Minister nader te stellen voorwaarden zijn vervuld. De eerste volzin is niet van toepassing in situaties als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b; in situaties als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, is de eerste volzin slechts van toepassing indien de medegerechtigdheid van de belastingplichtige de rechtstreekse voortzetting vormt van zijn gerechtigdheid of medegerechtigdheid als ondernemer.

(…)”

13. In het Besluit van de Minister van Financiën van 30 juni 2010, nr. DGB2010/3599M, Stcrt. 2010, 10512 (het Besluit) zijn de standaardvoorwaarden voor geruisloze omzetting opgenomen. Voor de onderhavige zaak zijn de volgende bepalingen van belang:

“(…)

3. Inbreng in een bestaande vennootschap

In het eerder vermelde arrest van 27 januari 1988, nr. 24 100, heeft de Hoge Raad voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 uitgesproken dat een geruisloze omzetting uitsluitend toepassing kan vinden in geval van inbreng in een daartoe op te richten vennootschap.

3.1. Activiteitentoets

Goedkeuring

Ik keur echter goed dat artikel 3.65 van de Wet IB 2001 ook toepassing vindt op de inbreng van een onderneming in een door een bestaande vennootschap gedreven onderneming. De vennootschap moet dan wel reeds op het overgangstijdstip feitelijk een onderneming drijven waarvan de activiteiten in dezelfde lijn liggen als die van de om te zetten onderneming.

3.2. Aandeelhouderschap

Bij inbreng van een onderneming in een door een bestaande vennootschap gedreven onderneming dient de inbrenger reeds op het overgangstijdstip enig aandeelhouder te zijn. De toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 op de gelijktijdige inbreng van de subjectieve ondernemingen van enkele of alle deelnemers in een samenwerkingsverband in dezelfde bestaande vennootschap is toegestaan.

(…)

6 Tweede standaardvoorwaarde

6.1.

Voor winstbepaling ‘in de plaats treden van’

Op grond van de tweede standaardvoorwaarde treedt de vennootschap voor het bepalen van de winst in de plaats van de belastingplichtige. Over stille reserves, met uitzondering van de stille reserves in onttrokken vermogensbestanddelen als bedoeld in onderdeel 4.1, behoeft niet te worden afgerekend. De vermogensbestanddelen van de onderneming behouden immers hun boekwaarde. Ook de fiscale reserves, met uitzondering van de oudedagsreserve die op grond van artikel 3.65, tweede lid, van de Wet IB 2001 van de geruisloze omzetting is uitgesloten, worden niet aan de winst toegevoegd.

(…)

9 Vijfde standaardvoorwaarde

De ter zake van het ingebrachte vermogen uit te geven aandelen worden bij de belastingplichtige geplaatst. De aandelen moeten worden volgestort.

9.1.

Aandelen

Bij de geruisloze omzetting van de door de belastingplichtige gedreven onderneming moet hij bij de oprichting van de vennootschap voor 100% in het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal deelnemen. (…)”

14. Naar het oordeel van de rechtbank faalt het standpunt van eiseres. Vaststaat dat eiseres op 21 september 2015 een overeenkomst van koop en verkoop heeft ondertekend waarbij Uitzendbureau is verkocht voor € 125.000. In haar aangifte voor het belastingjaar 2015 heeft eiseres de staking van Uitzendbureau en een stakingswinst aangegeven. Vaststaat verder dat eiseres als enige gerechtigd was tot het vermogen van haar onderneming Uitzendbureau en dat [B.V. 1] - de vennootschap waarin eiseres haar onderneming heeft ingebracht - is opgericht door [B.V. 1] B.V. Gelet hierop wordt niet voldaan aan de voorwaarde als vermeld in artikel 3.65, eerste lid, van de Wet IB 2001 dat de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd dienen te zijn als in het vermogen van de omgezette onderneming en aan paragraaf 9 van het Besluit. Het feit dat eiseres voorafgaand aan de inbreng een koopovereenkomst heeft gesloten tot koop van alle aandelen in [B.V. 1] doet hier niet aan af. Uit de koopovereenkomst van 21 juli 2015 volgt immers dat eiseres eerst op 1 juli 2020 in juridische zin eigenaar is geworden van die aandelen. Nu [B.V. 1] bij inbreng van Uitzendbureau een lege B.V. was, is evenmin voldaan aan paragraaf 3 van het Besluit. Blijkens de jaarrekeningen 2016 en 2017 van [B.V. 1] is de fiscale boekwaarde van Uitzendbureau voorts niet doorgeschoven naar [B.V. 1] en de koopsom van € 125.000 is als goodwill op de balans van [B.V. 1] geactiveerd (producties 5 en 6 van de door eiseres overgelegde stukken) waarop vervolgens wordt afgeschreven, hetgeen typerend is voor een zogenoemde ruisende inbreng. De blote stelling van eiseres dat geen goodwill is geactiveerd, vindt geen grondslag in de feiten. Gelet hierop wordt evenmin voldaan aan paragraaf 6 van het Besluit. Het betoog van eiseres dat het voorgaande niet de bedoeling is geweest van partijen, kan niet tot een ander oordeel leiden nu eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder dan ook terecht uitgegaan van een staking in het jaar 2015.

15. Nu uit het voorgaande volgt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een geruisloze inbreng, heeft verweerder het verzoek van eiseres om een geruisloze inbreng terecht afgewezen. Het subsidiaire standpunt van verweerder in deze behoeft daarom geen bespreking meer.

16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.

Proceskosten

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

15 december 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,

2500 EH Den Haag.