Rechtbank Den Haag, 16-12-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:13495, AWB - 19 _ 6153
Rechtbank Den Haag, 16-12-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:13495, AWB - 19 _ 6153
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 16 december 2020
- Datum publicatie
- 26 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:13495
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 6153
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Uitspraak op bezwaar is niet namens een bevoegd bestuursorgaan genomen. Dit bevoegdheidsgebrek is voor het onderzoek ter zitting hersteld. Geen schending van de hoorplicht, omdat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/6153
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres op 20 mei 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2019 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting voor de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 24 februari 2020. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn mr. [A] en [B] verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn mr. [A] en drs. [C] verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Op 20 mei 2019 om 16:08 uur stond de auto van eiseres geparkeerd aan de [straat] te [plaats] .
2. Tijdens een controle is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat geen sprake was van parkeren met een geldige vergunning. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd van € 64,60, bestaande uit € 1,90 aan belasting en € 62,70 aan kosten naheffing.
3. Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2019 is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. De uitspraak op bezwaar is gedaan door mevrouw [D] , medewerker Centrale Diensten bij Parkeerservice (de medewerker).
Geschil 4. In geschil is of de uitspraak op bezwaar bevoegd is gedaan en of de hoorplicht is geschonden.
5. Eiseres stelt dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is gedaan, omdat niet is gebleken dat de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn mandaat heeft verschaft aan de medewerker. Voorts stelt eiseres dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard en dat zij aldus ten onrechte niet is gehoord. Eiseres verzoekt de rechtbank de uitspraak op bezwaar te vernietigen en de zaak terug te verwijzen.
6. Verweerder stelt dat de medewerker bevoegd was de uitspraak op bezwaar te doen onder verwijzing naar de Mandaatregeling Parkeerservice 2015 van de gemeente Alphen aan den Rijn. Volgens verweerder kon van het horen van eiseres worden afgezien, aangezien sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder verzoekt de rechtbank om de zaak niet terug te verwijzen en het beroep ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
Bevoegdheid
7. Uit de door verweerder ingebrachte Mandaatregeling Parkeerservice 2015 blijkt dat het college van burgemeester en wethouders (het college) mandaat heeft verleend aan de Manager Centrale Diensten van Coöperatie ParkeerService U.A. om namens het college besluiten te nemen. Uit artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet volgt echter dat de heffingsambtenaar, de gemeenteambtenaar die belast is met de heffing van gemeentelijke belastingen, bevoegd is om een naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen en uitspraak te doen op een daartegen gericht bezwaar. Het college heeft voornoemde bevoegdheden niet en kan deze bevoegdheden dan ook niet mandateren. Nu overigens ook niet is gesteld of gebleken dat de medewerker is aangewezen als heffingsambtenaar of dat de heffingsambtenaar zijn bevoegdheden aan de medewerker heeft gemandateerd, is de uitspraak op bezwaar niet namens een bevoegd bestuursorgaan genomen. De wijziging van functienamen binnen de gemeente en Coöperatie ParkeerService U.A., zoals ter zitting toegelicht door verweerder, staat los van dit bevoegdheidsgebrek.
8. Bij brief van 25 juni 2020 heeft de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar bekrachtigd. Naar oordeel van de rechtbank is hiermee het bevoegdheidsgebrek hersteld en kan dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht worden gepasseerd, aangezien eiseres door dit gebrek niet is benadeeld (zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 37 (MvT)). Aangezien het gebrek pas is hersteld nadat eiseres beroep had ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van de beroepsfase en het door eiseres betaalde griffierecht.
Hoorplicht
9. Vast staat dat eiseres niet is gehoord in de bezwaarfase terwijl zij daar wel om heeft verzocht in het bezwaarschrift. Horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Van horen mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht slechts worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit (zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 146 (MvT)).
10. In het bezwaarschrift heeft eiseres twee concrete bezwaargronden aangevoerd, namelijk dat de naheffingsaanslag door een onbevoegde ambtenaar is opgelegd en dat de [straat] niet is aangewezen en gepubliceerd in de van toepassing zijnde belastingverordening. Voorts heeft eiseres verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken voor het formuleren van de nadere gronden. Verweerder heeft in reactie hierop bij brief van 3 juli 2019 stukken aan eiseres verzonden, waaronder het besluit waarin de desbetreffende ambtenaar als heffingsambtenaar is aangewezen en de belastingverordening waarin de [straat] is aangewezen als straat waar parkeerbelasting wordt geheven. Voorts heeft verweerder eiseres een termijn van vier weken gegeven om het bezwaar van nadere gronden te voorzien. Eiseres heeft niet van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Gelet op de inhoud van de twee bezwaargronden en de door verweerder in reactie op die gronden toegestuurde stukken, heeft verweerder terecht gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar waardoor van horen kon worden afgezien. Naar oordeel van de rechtbank is de hoorplicht dan ook niet geschonden.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
12. Gelet op wat onder 8 is overwogen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 24 februari 2020 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 12 oktober 2020 met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor van 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en mr. S.P.M. van den Maagdenberg, leden, in aanwezigheid van mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: