Home

Rechtbank Den Haag, 26-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2419, AWB - 19 _ 6569

Rechtbank Den Haag, 26-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2419, AWB - 19 _ 6569

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 maart 2020
Datum publicatie
13 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:2419
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6569

Inhoudsindicatie

Eiser was ingezetene en heeft gereden met auto met buitenlands kenteken. Eiser was dus houder van de auto. Eiser is niet geslaagd in tegenbewijs.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 19/6569

(gemachtigde: mr. T. Kocabas),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 21 februari 2014 tot en met 20 februari 2019 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 5.278.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 september 2019 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en J. Trzcinska als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser staat in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) vanaf 26 maart 2012 ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] . Op 21 februari 2019 omstreeks 16:25 uur is geconstateerd dat eiser op dat moment in Nederland gebruik maakte van de weg met een Skoda Octavia voorzien van het Poolse kenteken [kenteken] (de auto).

2. Met dagtekening 24 april 2019 heeft verweerder aan eiser een vooraankondiging gestuurd waarin hij aangeeft voornemens te zijn een naheffingsaanslag MRB en een verzuimboete op te leggen. Met dagtekening 7 juni 2019 heeft verweerder over de periode van 21 februari 2014 tot en met 20 februari 2019 een naheffingsaanslag MRB opgelegd naar een te betalen bedrag van € 6.948. Bij gelijktijdige beschikking heeft verweerder een verzuimboete van € 5.278 aan eiser opgelegd.

Geschil 3. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd.

4. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag en de boete ten onrechte aan hem zijn opgelegd. De auto is wel van hem maar staat hem niet in Nederland ter beschikking. De in Polen woonachtige partner en familie van eiser maken gebruik van de auto. In februari 2019 was de partner van eiser met de auto naar Nederland gekomen om hem te bezoeken. Op het moment van de constatering maakte eiser eenmalig gebruik van de auto. Voorts dient de boete te vervallen wegens afwezigheid van alle schuld. Verder stelt eiser dat verweerder in strijd handelt met het evenredigheidsbeginsel.

5. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.

Beoordeling van het geschil

Naheffingsaanslag

6. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (de Wet MRB) wordt ter zake van het houden van een personenauto MRB geheven.

7. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet MRB wordt een motorrijtuig gehouden door degene die een in het buitenland geregistreerd motorvoertuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.

8. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de belasting worden nageheven. Voor de toepassing van dit lid wordt een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven.

9. Verweerder heeft de naheffingsaanslag op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB aan eiser opgelegd. Voor de beoordeling van de naheffingsaanslag moeten diverse stappen worden doorlopen, zoals beschreven in het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483 (het arrest van de HR).

10. Hier doet zich de situatie voor dat geconstateerd is dat een als ingezetene van Nederland ingeschreven persoon gebruik van de weg in Nederland heeft gemaakt met een auto met buitenlands kenteken zonder dat daarvoor Nederlandse MRB is betaald. Op grond van de Wet MRB is het opleggen van de naheffingsaanslag MRB daarvoor als uitgangspunt terecht.

11. Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder een juiste berekeningsperiode als uitgangspunt heeft genomen. Verweerder heeft de naheffingsaanslag berekend over de periode 21 februari 2014 tot en met 20 februari 2019. Deze periode is als uitgangspunt niet te lang. De naheffingsaanslag mag namelijk in beginsel worden berekend over de periode die (op zijn vroegst) aanvangt op de dag waarop eiser is ingeschreven als ingezetene in de BRP en die eindigt de dag voorafgaand de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd (artikel 34 in combinatie met artikel 13, tweede lid, van de Wet MRB).

12. Ten slotte dient te worden beoordeeld of eiser is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. De berekeningsperiode houdt in de kern een soort van bewijsvermoeden in met betrekking tot de periode waarin eiser houder was van de auto in Nederland in de zin van de Wet MRB. Eiser heeft de mogelijkheid tegenbewijs te leveren. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de berekeningsperiode zijn hoofdverblijf in Nederland had. Er zijn dan twee tegenbewijsmogelijkheden. Eiser heeft de mogelijkheid om aannemelijk te maken (i) dat de auto eiser in Nederland ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere datum dan 21 februari 2014, en (ii) dat de auto eiser in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Gelet op de rechtsoverwegingen 5.1.9, slotzin, en 5.7.2 van het arrest van de HR, moet onder ‘in Nederland ter beschikking staan’ worden verstaan ‘in Nederland feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staan’.

13. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van een naheffingsperiode van 21 februari 2014 tot en met 20 februari 2019. Met de door eiser overgelegde bewijsstukken en verklaringen heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de auto hem vanaf een latere datum dan 21 februari 2014 ter beschikking heeft gestaan. De rechtbank kent aan de verklaring van de partner van eiser niet die waarde toe die eiser daaraan wil toekennen. De verklaring van de partner is onvoldoende specifiek en kan daarbij niet als objectief worden aangemerkt. De verklaring wordt bovendien niet ondersteund door concreet en verifieerbaar bewijs. Verder worden de door eiser overlegde leningsovereenkomsten niet ondersteund met concreet en verifieerbaar bewijs, zodat ook hieraan niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan wil toekennen. Eiser heeft APK-rapporten en verzekeringsbewijzen overgelegd. Aan deze stukken kan geen afdoende bewijs worden ontleend dat de auto in de naheffingsperiode niet in Nederland ter beschikking van eiser heeft gestaan. Eiser is immers de eigenaar van een auto met Pools kenteken. De auto moet daarom in Polen (apk)gekeurd en verzekerd worden, ook als de auto in Nederland is. Gelet op het vorenstaande is de naheffingsaanslag MRB terecht opgelegd.

Boete

14. Nu de naheffingsaanslag MRB terecht is opgelegd, is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB. Verweerder kan op grond van artikel 37 van de Wet MRB in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en het bepaalde in paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB), een verzuimboete opleggen van ten hoogste 100%, met een maximum van € 5.278. Opmerking verdient verder dat opzet of schuld niet vereist is. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld, maar daarvan is hier geen sprake.

15. Bij de beoordeling of de hoogte van een opgelegde boete passend en geboden is, dient de rechter rekening te houden met alle relevante omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort ook dat de naheffingsaanslag is berekend met toepassing van het weerlegbare vermoeden van hoofdverblijf in Nederland en het weerlegbare vermoeden van de duur van het houderschap in Nederland. Eiser heeft geen afzonderlijke grieven ingebracht tegen de verzuimboete. Gelet op alle relevante omstandigheden van het geval, acht de rechtbank, ook met inachtneming van de omstandigheid dat de naheffingsaanslag is berekend met toepassing van het weerlegbare vermoeden van de duur van het houderschap in Nederland, de opgelegde boete van € 5.278 passend en geboden.

Beginselen van behoorlijk bestuur

16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het aannemen van een schending van het evenredigheidsbeginsel, nu eiser deze stelling onvoldoende concreet heeft gemaakt en ook overigens niet is gebleken van schending van het evenredigheidsbeginsel.

17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van

mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel