Home

Rechtbank Den Haag, 28-04-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3867, AWB - 19 _ 6607

Rechtbank Den Haag, 28-04-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3867, AWB - 19 _ 6607

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
28 april 2020
Datum publicatie
13 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:3867
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6607

Inhoudsindicatie

Woz waarde van een perceel/bouwterrein deel uitmakend van een gemeentelijk parkeerterrein.

De door de gemeente Alphen aan den Rijn vastgestelde Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2019 (de Verordening) kent in artikel 4 een aantal zogenoemde ‘vrijstellingen’ op grond waarvan bij de bepaling van de heffingsmaatstaf de waarde van bepaalde onroerende zaken buiten beschouwing wordt gelaten. In artikel 4, lid 1, onder f, van de Verordening is een dergelijke uitzondering opgenomen voor ‘openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken’.

Deze bepaling in de Verordening is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder d, van de “Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken”. Deze regeling is ter uitvoering van het bepaalde in artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ, ingevolge (delen van) onroerende zaken buiten aanmerking worden gelaten bij de waardebepaling.

Waar het in dit geval op aankomt is de vraag of met betrekking tot het perceel sprake is van een “openbare landweg” en dus van een vrijstelling als hiervoor vermeld.

Voor het begrip openbare landwegen moet, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AD3522), aangesloten worden bij de definitie die daarvan wordt gegeven in de Wegenwet. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder III van de Wegenwet is een weg (onder meer) openbaar wanneer daaraan de bestemming van openbare weg is gegeven. Het eigendomsrecht is daarvoor dus niet beslissend. Ter zitting is door eiseres gesteld dat het perceel op 1 januari 2019 nog in gebruik was als openbaar parkeerterrein van de gemeente, waar tegen betaling van parkeerbelasting geparkeerd kon worden. Eiseres heeft deze stelling ook onderbouwd met foto’s. Op deze foto’s is een bestraat wegdek/terrein waarneembaar met geparkeerd staande auto’s en een parkeerautomaat. Verweerder heeft een en ander niet weersproken.

De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat het betreffende parkeerterrein voor elke wegegebruiker algemeen toegankelijk is, zonder enige vorm van afsluiting of enigerlei beperking in de toegang en in verbinding staat met aangrenzende openbare straten van de gemeente Alphen aan den Rijn. Alsook dat dit overeenkomt met de bestemming van openbaar parkeerterrein.

Daarom kwalificeert dat parkeerterrein als openbare weg en valt het perceel als onderdeel daarvan onder de vrijstelling.

Woz-waarde gesteld op nihil. Ozb-aanslag vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 19/6607

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking de woz-waarde van de onroerende zaak [adres 1] te Alphen aan den Rijn bepaald voor het belastingjaar 2019.

Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen (ozb) voor het jaar 2019.

Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van

12 september 2019 de beschikking en aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2020.

Eiseres is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [A] .

Overwegingen

Feiten

1. Bij akte van levering van 12 december 2018 heeft eiseres -voor zover hier van belang- de eigendom verkregen van de kadastrale percelen behorende tot het project Aarkadekwartier fase 1, kadastraal bekend gemeente Aarlanderveen [kadastraal nummer] waarop gebouwd gaat worden een (complex van) woning(en) annex parkeerplek(ken), hierna: het perceel.

De koopprijs van het perceel bedroeg € 247.520.

2. Ter zake van deze levering is tevens een overeenkomst van aanneming van werk gesloten (met betrekking tot een appartementsrecht) van een nog op het perceel te bouwen woning, plaatselijk bekend als [adres 1] .

3. Op het moment van de levering was het perceel in gebruik als parkeerterein van de gemeente Alphen aan den Rijn, plaatselijk bekend als [adres 2] . Vanaf 6 januari 2019 is een nieuwe weg geopend die als hoofdroute over het Aarplein geldt. Op 7 januari 2019 is bouwbedrijf Thunnissen begonnen met de voorbereiding voor de bouw van woningen aan het [adres 2] . Het parkeerterrein [adres 2] is vanaf die datum grotendeels komen te vervallen; in elk geval voor wat betreft het onderhavige perceel.

4. Bij beschikking van 26 februari 2019 heeft verweerder op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van het perceel gelegen aan de [adres 1] te Alphen aan den Rijn op waardepeildatum 1 januari 2018, naar de toestandsdatum van 1 januari 2019, voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 247.000. In dit geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen, eigenarendeel 2019 (ozb), bekend gemaakt.

Geschil 5.In geschil is de waardering van het perceel naar de toestand van 1 januari 2019 en de hoogte van de aanslag ozb.

5.1.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanslag ozb ten onrechte is opgelegd omdat zij op 1 januari 2019 niet de beschikking had over de onroerende zaak. De onroerende zaak was op die datum namelijk nog in beheer bij de gemeente als parkeerterrein en de gemeente gedroeg zich op die datum nog als eigenaar. Daarnaast stelt eiseres dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Op 1 januari 2019 was namelijk geen sprake van een in aanbouw zijnde woning, maar van een gemeentelijk parkeerterrein. De waarde is bovendien niet teruggerekend naar de waardepeildatum van 1 januari 2018. Nu eiseres voor de te bouwen woning een koop-aannemingsovereenkomst heeft gesloten voor een totaalbedrag van € 455.000, heeft verweerder ten onrechte aansluiting gezocht bij de aankoopsom van € 247.520. Eiseres meent voorts dat zij in aanmerking komt voor de vrijstelling op grond van artikel 4, eerste lid, onder j, van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2019 van de gemeente Alphen aan den Rijn. Tenslotte stelt eiseres dat, na bezwaar, de aan haar voor de onroerende zaak opgelegde aanslagen watersysteemheffing eigenaar door de BSGR zijn vernietigd.

5.2.

Verweerder stelt dat nu eiseres op 1 januari 2019 eigenaar was van het perceel zij terecht als belastingplichtige is aangemerkt voor dat jaar. Dat het perceel toen nog in gebruik was als parkeerterrein doet daar niet aan af. Beslissend is dat eiseres het eigendomsrecht heeft. Het gebruik door anderen, in dit geval de gemeente, heeft daarop geen invloed, aldus verweerder.

Dat de BSGR het bezwaar van eiseres gegrond heeft verklaard is geen reden om de ozb-aanslag te vernietigen.

Beoordeling van het geschil

6. Op grond van artikel 220, sub b, van de Gemeentewet kan ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerende-zaakbelastingen, een belasting worden geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

7. Niet in geschil is dat eiseres op 12 december 2018 eigenaar is geworden van het hiervoor onder 1 genoemde perceel. Gelet hierop heeft verweerder eiseres als zodanig terecht voor het belastingjaar 2019 aangemerkt als belastingplichtige voor de ozb, omdat zij op 1 januari 2019 krachtens eigendom genothebbende was van de onroerende zaak. Dat zij niet direct de vrije beschikking had over het perceel maakt dit niet anders. Artikel 220, sub b, van de Gemeentewet is immers zodanig ruim geformuleerd dat de situatie van eiseres eronder valt ondanks de omstandigheid dat de gemeente de onroerende zaak eerst op 7 januari 2019 heeft vrijgegeven. Daarom is niet van belang het antwoord op de vraag of de partij bij de akte van levering al dan niet heeft voldaan aan de juridische leveringsplicht; en zo neen, welke rechten eiseres daar aan zou kunnen ontlenen.

8. De door de gemeente Alphen aan den Rijn vastgestelde Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2019 (de Verordening) kent in artikel 4 een aantal zogenoemde ‘vrijstellingen’ op grond waarvan bij de bepaling van de heffingsmaatstaf de waarde van bepaalde onroerende zaken buiten beschouwing wordt gelaten. In artikel 4, lid 1, onder f, van de Verordening is een dergelijke uitzondering opgenomen voor ‘openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken’.

9. Deze bepaling in de Verordening is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder d, van de “Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken”. Deze regeling is ter uitvoering van het bepaalde in artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ, ingevolge (delen van) onroerende zaken buiten aanmerking worden gelaten bij de waardebepaling.

10. Het standpunt van verweerder dat zonder meer beslissend is de omstandigheid dat eiseres op 1 januari 2019 als eigenaar staat geregistreerd gaat ten onrechte voorbij aan de hiervoor onder 8 en 9 vermelde bepalingen, oftewel de zogenoemde vrijstelling.

11. Waar het in dit geval op aankomt is de vraag of met betrekking tot het perceel sprake is van een “openbare landweg” en dus van een vrijstelling als hiervoor vermeld.

12. Voor het begrip openbare landwegen moet, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AD3522), aangesloten worden bij de definitie die daarvan wordt gegeven in de Wegenwet. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder III van de Wegenwet is een weg (onder meer) openbaar wanneer daaraan de bestemming van openbare weg is gegeven. Het eigendomsrecht is daarvoor dus niet beslissend. Ter zitting is door eiseres gesteld dat het perceel op 1 januari 2019 nog in gebruik was als openbaar parkeerterrein van de gemeente, waar tegen betaling van parkeerbelasting geparkeerd kon worden. Eiseres heeft deze stelling ook onderbouwd met foto’s. Op deze foto’s is een bestraat wegdek/terrein waarneembaar met geparkeerd staande auto’s en een parkeerautomaat. Verweerder heeft een en ander niet weersproken.

13. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat het betreffende parkeerterrein

voor elke wegegebruiker algemeen toegankelijk is, zonder enige vorm van afsluiting of enigerlei beperking in de toegang. En dat dit parkeerterrein in direkte en onmiddellijke verbinding staat met de aangrenzende openbare straten van de gemeente Alphen aan den Rijn. Alsook dat een en ander voortkomt uit en overeenkomt met de door de gemeente Alphen aan den Rijn aldus gegeven bestemming van openbaar parkeerterrein en dat het feitelijk gebruik ter plaatse daarmee in overeenstemming is.

Daarom kwalificeert dat parkeerterrein als openbare weg.

14. Omdat het perceel onderdeel is van dat parkeerterrein kwalificeert het perceel eveneens als openbare weg.

15. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat de in 14 vermelde kwalificatie ook op de toestandsdatum 1 januari 2019 nog steeds van toepassing is.

16. Het voorgaande brengt met zich mee dat per die datum op het perceel van toepassing is de uitzondering als zogenoemde vrijstelling, geregeld in artikel 2, lid 1, onder d, van de Uitvoeringsregeling van artikel 4, lid 1, onder f, van de Verordening.

17. Nu op het gehele perceel de uitzondering als hiervoor bedoeld van toepassing is, dient bij de bepaling van de heffingsmaatstaf de waarde daarvan buiten beschouwing te worden gelaten. Voor het belastingjaar 2019 is dan ook ten onrechte een waarde toegekend aan het perceel. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

De rechtbank zal de woz-waarde van het perceel verminderen tot nihil. Nu de heffings- grondslag nihil bedraagt is de ozb-aanslag ten onrechte opgelegd. De rechtbank zal deze aanslag vernietigen.

Proceskosten

18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 21,12 aan reiskosten.

Beslissing

Rechtsmiddel