Home

Rechtbank Den Haag, 02-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4886, AWB - 19 _ 4703

Rechtbank Den Haag, 02-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4886, AWB - 19 _ 4703

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
2 maart 2020
Datum publicatie
10 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:4886
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4703

Inhoudsindicatie

In geschil is of loonheffing kan worden verrekend met de aanslag IB/PVV en of de vergrijpboete terecht is opgelegd. Eiser moet als DGA hebben geweten dat de jaaropgave niet klopte en kan dus niet als te goeder trouw worden aangemerkt. Verder kan eiser voorwaardelijk opzet verweten worden, aangezien hij moet hebben geweten dat de primitieve aanslag tot een te laag bedrag was opgelegd.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 19/4703

(gemachtigde: mr. R. Jeronimus),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Tevens is een vergrijpboete van 50% opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag, de boete- en de rentebeschikking gehandhaafd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020.

Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. D.C. Molenaars. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

Overwegingen

1. Eiser is in 2015 enig aandeelhouder en enig werknemer van de [vennootschap] B.V (de BV).

2. In de aangifte IB/PVV 2015 heeft eiser loon van de BV aangegeven ten bedrage van € 32.749 en daarbij vermeld dat er € 10.370 loonheffing door de BV is ingehouden. Tot de stukken van het geding behoort een jaaropgave 2015 waarop dezelfde bedragen staan vermeld. De aanslag is conform de aangifte opgelegd.

3. In 2016 heeft verweerder een boekenonderzoek verricht bij eiser, waarvan een rapport is opgesteld. Bij het boekenonderzoek is de in de aangiften IB/PVV in aanmerking genomen voorheffing over de jaren 2013 en 2014 onderzocht. Verweerder heeft bij het onderzoek geconstateerd dat er geen recht bestaat op verrekening van voorheffingen, omdat de BV geen loonheffing heeft afdragen.

4. Verweerder heeft daarop over het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, omdat de BV over dat jaar evenmin loonheffing heeft ingehouden en/of afgedragen. Voor het recht op verrekening van de loonheffing als voorheffing is dan geen sprake, aldus verweerder. Tegelijk met het opleggen van de navorderingsaanslag is een vergrijpboete van 50% van de nagevorderde belasting opgelegd.

Geschil

5. In geschil is of loonheffing kan worden verrekend met de aanslag IB/PVV en of de navorderingsaanslag aldus ten onrechte is opgelegd. Voorts is de vergrijpboete in geschil.

6. Eiser stelt dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Hij voert daartoe kort gezegd aan dat hij erop mocht vertrouwen dat de BV de loonheffing zou afdragen. Daarnaast voert eiser aan dat hij er op mocht vertrouwen dat de adviseur en de curator, deze laatste als feitelijk bestuurder van BV in 2015, hun werk zouden doen. Voorts stelt eiser dat geen vergrijpboete kan worden opgelegd.

7. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.

Beoordeling van het geschil

Navorderingsaanslag

8. Ingevolge het bepaalde in artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), in samenhang met artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt de geheven loonbelasting verrekend met de aanslag IB/PVV.

9. Loonbelasting wordt op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 geheven door inhouding op het loon. Van een zodanige inhouding is sprake indien de inhoudingsplichtige een gedeelte van het overeengekomen brutobedrag van het loon niet uitbetaalt, maar afzondert (inhoudt) en dit geschiedt met het oogmerk het niet uitbetaalde bedrag als loonheffing af te dragen.

10. Wanneer loonheffing niet is ingehouden, komt deze alleen voor verrekening in aanmerking als de belastingplichtige te goeder trouw is. Van goede trouw is sprake indien eiser meende en ook met inachtneming van de door hem, gelet op de omstandigheden, te betrachten zorgvuldigheid redelijkerwijs mocht menen dat de werkgever aan zijn verplichting tot inhouding zou voldoen (HR 22 juli 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9782 en HR 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3038).

11. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet te goeder trouw. Eiser was als directeur grootaandeelhouder feitelijk zijn eigen werkgever en de jaaropgave verstrekkend moet hij hebben geweten dat deze niet kon kloppen. De BV had immers over dit jaar en eerdere jaren geen loonadministratie gevoerd en zich nooit als inhoudingsplichtige aangemeld bij de Belastingdienst. Eiser heeft ook volstrekt niet aannemelijk gemaakt dat de BV desondanks enig bedrag heeft ingehouden met het oogmerk van afdracht. Dat de BV feitelijk werd bestuurd door een curator doet aan het vorenstaande niet af. De curator was immers niet eerder dan met ingang van 10 november 2015 in beeld. Weliswaar dateert de jaaropgave van na die tijd, maar eiser moet voor die tijd al van de gang van zaken bij de BV op de hoogte zijn geweest. Dat er een adviseur is betrokken bij indiening van de aangifte helpt eiser om dezelfde reden evenmin.

Vergrijpboete

12. De vergrijpboete ter zake van de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is opgelegd op grond van artikel 67e van de Awr in samenhang met de paragrafen 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Volgens verweerder is het aan (voorwaardelijk) opzet te wijten dat de primitieve aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld.

13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, op wie in deze de bewijslast rust, aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van voorwaardelijk opzet om ten onrechte loonheffing als voorheffing in de aangifte op te nemen. Gelet op hetgeen onder 11 is overwogen moet eiser zelf hebben geweten dat de BV de loonheffing niet heeft ingehouden. Bij dat oordeel kan een beroep op de adviseursjurisprudentie ook niet slagen. De rechtbank acht de opgelegde vergrijpboete passend en geboden.

Belastingrente

14. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.

15. Aangezien de navorderingsaanslag en vergrijpboete terecht zijn opgelegd en de belastingrente terecht en naar de juiste hoogte is berekend, zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van K. Misiunaite, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,

2500 EH Den Haag.