Rechtbank Den Haag, 27-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:731, AWB - 19 _ 4720
Rechtbank Den Haag, 27-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:731, AWB - 19 _ 4720
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 januari 2020
- Datum publicatie
- 28 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:731
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 4720
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid beroep.
Verweerder heeft op 12 februari 2018 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Deze uitspraak is echter verzonden naar eiser en niet naar de gemachtigde.
Nu de gemachtigde van eiser echter pas op 31 juli 2019 kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar acht de rechtbank de termijnoverschrijding verschoonbaar.
Het beroep is ontvankelijk.
Ontvankelijkheid bezwaar.
Namens eiser is op 12 december 2018 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 31 oktober 2018. In dit bezwaarschrift valt te lezen dat [A], namens zijn cliënt [eiser] bezwaar maakt tegen de vastgestelde woz-waarde.
Uit deze tekst valt op te maken dat [A] zich als gemachtigde voor eiser stelt. Als verweerder al twijfel had aan het zich stellen van deze gemachtigde dan had het op de weg van verweerder gelegen om overlegging van een ondertekende machtiging te vragen. Dit is niet gedaan.
Het bezwaar is ontvankelijk.
Ingebrekestelling en dwangsom.
Verweerder heeft de ontvangst van een ingebrekestelling ontkend. Nu de gemachtigde niet aannemelijk kan maken dat er een ingebrekestelling is verzonden bestaat reeds daarom geen grond voor het toekennen van een dwangsom.
Woz-waarde.
Nu geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie op € 870.000.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/4720
(gemachtigde: [A] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als de [adres] te [plaats] vastgesteld op € 914.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het kalenderjaar 2018.
Namens eiser is bij brief van 12 december 2018, bij verweerder ingekomen op 18 december 2018, tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De gemachtigde heeft gesteld dat hij verweerder bij brief van 15 mei 2019 in gebreke heeft gesteld.
Op 22 juli 2019 heeft de gemachtigde namens eiser beroep aangetekend tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Op 2 augustus 2018 heeft de gemachtigde het beroepschrift aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2019.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [B] en [C] .
Overwegingen
1. Verweerder heeft bij beschikking van 31 oktober 2018 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2017 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 914.000.
2. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een tussenwoning. De inhoud van de woning is ongeveer 1.200 m³. Het brutovloeroppervlak bedraagt ongeveer 314 m². De oppervlakte van het perceel is ongeveer 406 m².
Geschil 3. In geschil is of het beroep en/of het bezwaar ontvankelijk geacht moet worden en of er recht bestaat op een dwangsom. Eveneens is in geding of de hoorplicht is geschonden. Verder is de waarde van de woning op de waardepeildatum in geschil.
Namens eiser is gesteld dat verweerder te laat op het bezwaar heeft beslist en vervolgens in gebreke is gesteld. De gemachtigde is voorts ten onrechte niet gehoord. Zo het beroep al niet tijdig is ingediend dan is dat aan verweerder toe te rekenen omdat niet eiser zelf, maar de gemachtigde bezwaar had gemaakt.
Eiser bepleit een woz-waarde van € 840.000. Daartoe wijst eiser op een taxatierapport van taxateur J.A. van Oijen-Hartsuiker, die de woning 5 oktober 2015 heeft getaxeerd op € 810.000.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het bestuursorgaan niet eerst in gebreke is gesteld. Verweerder stelt dat hij geen ingebrekestelling heeft ontvangen. Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat er zich geen machtiging in het dossier zit, op grond waarvan het bezwaar en het beroep eveneens niet-ontvankelijk moet worden geacht. Met betrekking tot de onderbouwing van de beschikte waarde verwijst verweerder naar de uitspraak op bezwaar.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
4. Vast staat dat verweerder op 12 februari 2018 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Deze uitspraak is echter verzonden naar eiser en niet naar de gemachtigde. Bij brief van 31 juli 2019 is een afschrift van de uitspraak op bezwaar verzonden naar de gemachtigde van eiser. Deze heeft vervolgens op 2 augustus 2019 het beroepschrift aangevuld. Gelet op de datum van de uitspraak op bezwaar eindigde de beroepstermijn op 26 maart 2018. Dit betekent dat zowel het beroep niet tijdig als de aanvulling te laat zijn ingediend. Nu de gemachtigde van eiser echter pas op 31 juli 2019 kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar acht de rechtbank de termijnoverschrijding verschoonbaar. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Ontvankelijkheid bezwaar
5. Namens eiser is op 12 december 2018 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 31 oktober 2018. In dit bezwaarschrift valt te lezen dat ondergetekende [A] , namens zijn cliënt [eiser] bezwaar maakt tegen de vastgestelde woz-waarde. Uit deze tekst valt op te maken dat [A] zich als gemachtigde voor eiser stelt. Als verweerder al twijfel had aan het zich stellen van deze gemachtigde dan had het op de weg van verweerder gelegen om overlegging van een ondertekende machtiging te vragen. Dit is niet gedaan.
De stelling van verweerder dat, nu er geen machtiging is, deswege het bezwaar niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard is, gelet op het bovenstaande, juridisch niet steekhoudend en apert onjuist.
Ingebrekestelling en dwangsom
6. Verweerder heeft de ontvangst van een ingebrekestelling ontkend. Nu de gemachtigde niet aannemelijk kan maken dat er een ingebrekestelling is verzonden bestaat reeds daarom geen grond voor het toekennen van een dwangsom. Ware dit echter anders dat staat vast dat verweerder op 12 februari 2018 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Deze uitspraak is binnen de daarvoor geldende termijn genomen en vervolgens verzonden naar eiser. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de strekking van de toepasselijke beslistermijn, zodat er geen beroep openstond wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser en eiser geen recht heeft op een dwangsom (vgl. Hoge Raad, 25 oktober 2013; ECLI:NL:HR:2013:969).
Hoorplicht
7. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift niet verzocht om te worden gehoord. Op grond van artikel 25, lid 1, van de AWR en in afwijking van artikel 7:2 van de Awb wordt een belanghebbende alleen gehoord op zijn verzoek. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
Woz-waarde
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
9. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin niet geslaagd. De in de uitspraak op bezwaar is de waarde onderbouwd met een drietal vergelijkingsobjecten. Van deze objecten wordt alleen de verkoopprijs, het brutovloer- oppervlak en grondoppervlak vermeld. Verdere kenmerken, zoals type, kwaliteit van de opstal en ligging, worden niet vermeld. Daarom kan de rechtbank niet beoordelen of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn en of met de verschillen tussen de objecten en de woning voldoende rekening is gehouden.
10. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Eiser baseert zijn standpunt dat verweerder de waarde op een te hoog bedrag heeft vastgesteld op het door overgelegde taxatierapport van 5 oktober 2015. Dit taxatierapport, dat is opgesteld in verband met het bepalen van de waarde van de woning in verband met een boedelscheiding,
biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzicht in de wijze waarop de daarin vermelde waarde van de woning is bepaald.
Daarbij komt nog dat de waarde in oktober 2015, nu deze datum ruim voor de waardepeildatum ligt, slechts in beperkte mate geschikt is om te worden gebruikt bij de bepaling van de waarde van de woning op waardepeildatum.
11. Nu geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie op € 870.000. Hierbij neemt de rechtbank alle feiten en omstandigheden, zoals die uit de stukken blijken, in aanmerking. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag te hoog zijn vastgesteld en zal het beroep gegrond worden verklaard.
Proceskosten
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.311 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
Het door verweerder ingenomen standpunt dat wegens de familierelatie tussen de gemachtigde en eiser toekenning van proceskosten achterwege dient te blijven, volgt de rechtbank niet. Bijstand door een familielid, zoals in het onderhavige geval, die beroepsmatig wordt verleend sluit niet bij voorbaat een proceskostenvergoeding uit.
(Hoge Raad, 19 oktober 2012; ECLI:NL:HR:2012:BY0531).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 870.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 870.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.311;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: