Home

Rechtbank Den Haag, 23-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:772, SGR 18/1760, SGR 18/1762, SGR 18/1763 en SGR 18/1764

Rechtbank Den Haag, 23-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:772, SGR 18/1760, SGR 18/1762, SGR 18/1763 en SGR 18/1764

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
23 januari 2020
Datum publicatie
6 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:772
Zaaknummer
SGR 18/1760, SGR 18/1762, SGR 18/1763 en SGR 18/1764

Inhoudsindicatie

In geschil is of verweerder beschikt of een nieuw feit, op grond waarvan hij navorderingsaanslagen kon opleggen. In 2016 heeft verweerder onderzoek gedaan naar door de gemachtigde van eiser ingediende aangiften. De FIOD voert vervolgens een chikwadraattoets uit, waaruit het sterke vermoeden volgt dat in de door de gemachtigde verzorgde aangiften gefingeerde bedragen zijn ingevuld. De rechtbank is van oordeel dat het resultaat van de chikwadraattoets een nieuw feit is, aangezien de IB-aangifte van eiser in eerste instantie geen aanleiding gaven tot een nader onderzoek. De in aftrek gebrachte kosten zijn niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft de hoorplicht in bezwaar niet geschonden.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 18/1760, SGR 18/1762, SGR 18/1763 en SGR 18/1764

(gemachtigde: [A] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2012, 2013 en 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is over deze jaren belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft in aanvulling op zijn verweerschrift een niet geanonimiseerd proces-verbaal van een FIOD-onderzoek naar gedragingen van, onder meer, de gemachtigde van eiser aan de rechtbank toegezonden en daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Bij beslissing van 16 oktober 2018 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank het verzoek van verweerder toegewezen in de zaken tegen de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012, 2013 en 2014. Verweerder heeft in deze zaken een geanonimiseerde versie van het proces-verbaal overgelegd. Ten aanzien van de zaak tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank beslist dat het niet-geanonimiseerde FIOD-proces-verbaal geen op de zaak betrekking hebbend stuk vormt.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft in zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 bedragen aan persoonsgebonden aftrek opgevoerd, zijnde uitgaven voor specifieke zorgkosten (€ 1.679, respectievelijk € 1.326, € 1.967 en € 1.213), en negatieve inkomsten uit eigen woning (€ 246, respectievelijk € 849, € 699 en € 662). In de aangifte IB/PVV over het jaar 2013 heeft eiser daarnaast uitgaven voor levensonderhoud van kinderen opgevoerd (€ 355).

2. Bij het opleggen van de definitieve aanslagen IB/PVV over de jaren 2012, 2013 en 2014 op respectievelijk 24 januari 2014, 14 april 2015 en 7 april 2016 heeft verweerder deze aftrekposten geaccepteerd.

3. Op 21 december 2015 heeft een familielid van de gemachtigde van eiser verklaard dat het opvoeren van uitgaven door de gemachtigde was geadviseerd, terwijl er geen bewijsstukken waren voor die uitgaven. Voorts heeft verweerder op 4 mei 2016 nogmaals een signaal ontvangen over de gemachtigde van eiser. Naar aanleiding van deze signalen heeft verweerder in de periode mei tot en met augustus 2016 onderzoek gedaan naar

naar de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft daarbij het klantenbestand van de gemachtigde van eiser in kaart gebracht en een steekproef uitgevoerd. In het kader van de steekproef heeft verweerder 44 aangiften nader onderzocht.

4. In augustus 2016 heeft verweerder een memo opgesteld omtrent de uitkomsten van het onder 3 genoemde onderzoek. Verweerder heeft tijdens het onderzoek geconstateerd dat van de handmatig gecontroleerde aangiften die door de gemachtigde waren ingediend 52,3% moest worden gecorrigeerd. Naar aanleiding van deze resultaten heeft verweerder de FIOD verzocht om een onderzoek in te stellen. Op 11 oktober 2016 is verzocht om het uitvoeren van een CHI-Kwadraat toets. Op 9 november 2016 is deze toets door een opsporingsambtenaar van de FIOD uitgevoerd. Daarbij is onderzoek gedaan naar de persoonsgebonden aftrek in 485 door de gemachtigde ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2015. Voor de rubrieken medicijnen en vervoer in die aangiften heeft de opsporingsambtenaar geconstateerd dat aan de hand van de uitkomst van de CHI-Kwadraat toets het sterke vermoeden bestaat dat de getoetste bedragen geen werkelijke bedragen zijn, maar dat zij gefingeerd zijn (blz. 52 van het proces-verbaal van het FIOD-onderzoek). Het proces-verbaal van dit onderzoek is op 8 februari 2017 opgemaakt.

5. Op 23 januari 2017 is door de FIOD een opsporingsonderzoek gestart naar de gemachtigde van eiser. De gemachtigde wordt ervan verdacht opzettelijk onjuist aangiften inkomstenbelasting op zijn eigen naam en/of op naam van zijn partner en van betrokken belastingplichtigen over de jaren 2012 tot en met 2015 te hebben gedaan. Eiser is niet een van de belastingplichtigen die in het FIOD-onderzoek zijn betrokken.

6. Bij brief van 16 maart 2017 heeft verweerder eiser verzocht om informatie over de aftrekposten in zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015. Eiser heeft daarop niet gereageerd. Gemachtigde heeft vervolgens per e-mail contact gezocht met verweerder hetgeen heeft geresulteerd in een verleend uitstel voor het indienen van stukken. Bij brief van 14 juli 2017 heeft verweerder het uitstel ingetrokken. Op 20 juli 2017 heeft verweerder bij eiser aangekondigd dat hij (navorderings)aanslagen gaat opleggen, waarin de over de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 aangegeven negatieve inkomsten uit eigen woning, de opgevoerde aftrekposten voor specifieke zorgkosten en uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, voor zover van toepassing, worden gecorrigeerd.

Geschil

7. In geschil is of verweerder voor de jaren 2012, 2013 en 2014 over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt, en indien dat niet het geval is, of sprake is van kwade trouw. Tevens is in geschil of eiser in de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 terecht de onder 1 genoemde posten in aftrek op zijn inkomen heeft gebracht. Voorts is in geschil of eiser ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.

8. Eiser stelt dat geen sprake is van een nieuw feit noch van kwade trouw, zodat niet kan worden nagevorderd. Daarnaast stelt eiser dat de aftrekposten ten onrechte zijn gecorrigeerd. Eiser stelt verder dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.

9. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.

Beoordeling van het geschil

Op de zaak betrekking hebbende stukken

10. In het nader stuk stelt eiser dat de strafzaak tegen gemachtigde is geseponeerd. Verweerder betwist deze stelling en stelt dat sprake is geweest van een uitspraak van de Officier van Justitie. Ter zitting heeft eiser verzocht om het FIOD-proces-verbaal niet tot de gedingstukken te rekenen vanwege de door hem gestelde seponering van de strafzaak tegen gemachtigde. De rechtbank ziet in de stelling van eiser, wat hiervan ook zij, geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de geheimhoudingskamer van de rechtbank dat het FIOD-proces-verbaal in de zaken tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV tot de gedingstukken behoren.

Hoorplicht

11. Ten aanzien van de stelling van eiser dat sprake is van schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 7:3, onder b, van de Awb kan een bestuursorgaan van het horen van een belanghebbende afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is alleen het geval indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is. Het bezwaar is namelijk door eiser ondanks meerdere verzoeken van verweerder daartoe niet nader gemotiveerd noch onderbouwd met stukken. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht kennelijk ongegrond verklaard.

Nieuw feit-2012, 2013 en 2014

12. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit, moet beoordeeld worden of sprake is van feiten die bij het opleggen van de definitieve aanslagen reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat verweerder er in het algemeen op mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en dat alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens, verweerder een nader onderzoek dient in te stellen (vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).

13. De rechtbank is van oordeel dat de aangiften van eiser over de jaren 2012 tot en met 2014 voor verweerder geen aanleiding hoefden te zijn om een nader onderzoek in te stellen. Hierbij speelt mede een rol dat de aangiften een verzorgde indruk maakten en werden verzorgd door een professioneel gemachtigde. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan verweerder, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangiften van eiser, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen (vgl. Hoge Raad 11 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1005). Omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om voor de onderhavige jaren nader onderzoek te doen, zijn ook overigens niet gebleken. Gelet op het onder 3-6 beschreven verloop is de rechtbank van oordeel dat verweerder eerst naar aanleiding van het op 9 november 2016 door een opsporingsambtenaar van de FIOD uitgevoerde onderzoek reden had om eiser vragen te stellen over de in de onderhavige jaren geclaimde aftrekposten en negatieve saldo inkomsten eigen woning. Tijdens dat onderzoek is immers het sterke vermoeden ontstaan dat de gemachtigde van eiser in de door hem ingediende aangiften gebruik maakte van gefingeerde getallen.

14. Nu de onderhavige definitieve aanslagen IB/PVV over de jaren 2012, 2013 en 2014 zijn opgelegd op 24 januari 2014, 14 april 2015 en 7 april 2016 beschikte verweerder gelet op hetgeen overwogen onder 13 over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Negatieve inkomsten uit eigen woning

15. Op grond van artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) is als eigenwoningrente aftrekbaar de rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld. Op grond van artikel 3.119a, eerste en derde lid, van de Wet IB is de eigenwoningschuld het totaal van de schulden die zijn aangegaan tot verwerving, verbetering en onderhoud van de eigen woning.

16. Eiser, op wie de bewijslast rust, stelt dat de in de aangiften IB/PVV onder de eigenwoningschuld vermelde geldleningen zijn aangewend voor de verbouwing van de woning. Deze stelling van eiser wordt niet onderbouwd met bewijsstukken. Eiser stelt dat hij wel degelijk bewijsstukken aan verweerder heeft verstrekt en dat verweerder deze is kwijtgeraakt. Los van de vraag of deze stelling van eiser juist is, is hij daarna nog ruimschoots in de gelegenheid gesteld om de bewijstukken aan te leveren. Eiser heeft dat evenwel nagelaten. Ook in beroep heeft eiser geen bewijsstukken overgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht de door eiser over de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 in aftrek gebrachte rente van geldleningen heeft gecorrigeerd en daarmee de inkomsten uit eigen woning in de onderhavige jaren heeft vastgesteld op nihil.

Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen en aftrek specifieke zorgkosten

17. Op grond van afdeling 6.4 van de Wet IB zijn uitgaven voor levensonderhoud van kinderen onder voorwaarden aftrekbaar indien sprake is van het in belangrijke mate onderhouden van kinderen jonger dan 21 jaar. Op grond van artikel 6.17 van de Wet IB zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp, voor op voorschrift van een arts verstrekte farmaceutische hulpmiddelen, voor andere hulpmiddelen, voor extra gezinshulp en voor - kort samengevat - reiskosten ziekenbezoek.

18. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op de door hem opgevoerde uitgaven voor levensonderhoud van kinderen en aftrek van specifieke zorgkosten. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de kosten terecht in aftrek heeft gebracht. Deze stelling van eiser wordt in geen van de in geschil zijnde jaren onderbouwd met bewijsstukken. Ook ten aanzien van deze posten stelt eiser dat hij wel degelijk bewijsstukken aan verweerder heeft verstrekt maar dat verweerder deze is kwijtgeraakt. En voorts dat ook zonder bonnetjes aannemelijk is dat de uitgaven voor de ziektekosten zijn gedaan. Eiser heeft in de bezwaar- en beroepsfase ruimschoots de mogelijkheid gehad om de bewijsstukken te overleggen maar heeft dit nagelaten. Tegenover de betwisting van verweerder maakt eiser zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk dat de uitgaven daadwerkelijk en tot de opgevoerde bedragen zijn gedaan. Verweerder heeft de in aftrek gebrachte kosten dan ook terecht gecorrigeerd.

19. Ter zitting heeft eiser geprotesteerd tegen de aanwezigheid van [B] als vertegenwoordiger van verweerder omdat zij betrokken zou zijn bij hoorzittingen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat [B] niet betrokken is geweest bij de aanslagfase van de onderhavige zaken maar in de hoedanigheid van bezwaar- en beroepsbehandelaar. De rechtbank constateert daarnaast dat in de onderhavige gevallen geen sprake is geweest van een hoorzitting. Hetgeen eiser aandraagt over de vertegenwoordiging van verweerder, wat hier verder ook van zij, is geen aanleiding om de aanslagen te vernietigen.

Belastingrente

20. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat deze is berekend in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

21. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van

mr. J. Roodhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel