Rechtbank Den Haag, 12-08-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8933, AWB - 20 _ 276 en SGR 20_277
Rechtbank Den Haag, 12-08-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8933, AWB - 20 _ 276 en SGR 20_277
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 augustus 2020
- Datum publicatie
- 17 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:8933
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:1055, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 276 en SGR 20_277
Inhoudsindicatie
In geschil is of de bezwaren van eiser terecht, zonder eiser nader te horen, kennelijk ongegrond zijn verklaard
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 20/276 en SGR 20/277
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: B. de Jong LL.B.),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 25 augustus 2019 en 26 augustus 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Verweerder heeft in één uitspraak op bezwaar van 23 december 2019 beide naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Aan eiser zijn onderhavige naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
2. De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 december 20191 de beroepen van eiser tegen twee eerdere naheffingsaanslagen parkeerbelasting, waarbij eisers auto op 23 en 24 augustus 2019 geparkeerd stond op dezelfde parkeerplek als in onderhavige zaken, ongegrond verklaard. Bij arrest van 1 mei 20202 zijn deze zaken in hoger beroep eveneens ongegrond verklaard.
3. Verweerder heeft, in reactie op bovengenoemde uitspraak van de rechtbank, de bezwaren van eiser tegen onderhavige naheffingsaanslagen kennelijk ongegrond verklaard.
Geschil 4. In geschil is of verweerder de bezwaren van eiser terecht, zonder eiser te horen, kennelijk ongegrond heeft verklaard.
5. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte is voorbij gegaan aan het verzoek om te worden gehoord. Nu er verschil van mening is omtrent de van belang zijnde feiten en die feiten van belang zijn voor de vraag of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd, had verweerder niet voorbij mogen gaan aan het recht om te worden gehoord alvorens uitspraak op bezwaar werd gedaan. Eiser verzoekt om terugverwijzing van de zaak naar verweerder.
6. Verweerder stelt dat de bezwaarschriften van eiser, gezien de feiten en omstandigheden, terecht kennelijk ongegrond zijn verklaard en dat op die grond afgezien kon worden van het horen van eiser.
Beoordeling van het geschil
7. Voordat een bestuursorgaan op een bezwaar beslist, stelt het de belanghebbende, op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de gelegenheid te worden gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is.
8. In onderhavige zaken heeft eiser in bezwaar aangevoerd dat de auto met twee linker wielen buiten het parkeervak geparkeerd stond en om die reden geen sprake was van parkeren in de zin van artikel 225 Gemeentewet. In de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2019, zoals vermeld onder 2, heeft eiser dezelfde grief naar voren gebracht en zijn de zaken ongegrond verklaard. Gelet op die uitspraak van de rechtbank en in aanmerking nemende dat eiser in bezwaar geen andere gronden naar voren heeft gebracht dan behandeld door de rechtbank, eiser niets heeft gesteld op grond waarvan het oordeel in de onderhavige zaak anders zou moeten zijn en over de feiten geen verschil van mening bestond, kon verweerder concluderen dat de bezwaren van eiser tegen onderhavige naheffingsaanslagen kennelijk ongegrond zijn. Dat op het moment van onderhavige uitspraak op bezwaar van 23 december 2019 het hoger beroep van eiser tegen genoemde uitspraak van de rechtbank van 9 december 2019 nog hangende was, maakt bovenvermeld oordeel niet anders. Overigens is het hoger beroep bij arrest van 1 mei 2020 eveneens ongegrond verklaard en heeft het gerechtshof Den Haag onder meer het volgende overwogen: “De over (de wijze van) het parkeren van de auto beschikbare gegevens, in het licht van de relevante regelgevingen, brengen naar 's Hofs oordeel niet anders mee, gelet ook op de in het verweerschrift in hoger beroep onder het kopje "Verweer" gegeven uiteenzetting, dan 1) dat de Rechtbank op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en 2) dat belanghebbende niets, ook niet in hoger beroep, heeft aangevoerd of ingebracht dat een andere conclusie rechtvaardigt. Het Hof neemt in aanmerking dat de argumenten en zienswijzen die belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd falen, reeds omdat die in wezen overeenkomen met die in beroep zijn aangevoerd.”
Eisers stelling in zijn beroepschrift dat de gronden in hoger beroep (veel) uitgebreider zijn dan de gronden die bij de rechtbank Den Haag waren ingediend, behoeft gelet op hetgeen het gerechtshof Den Haag dienaangaande heeft overwogen geen verdere behandeling.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.