Home

Rechtbank Den Haag, 22-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10838, SGR 20/5870 , SGR 20/5873 tot en met SGR 20/5881

Rechtbank Den Haag, 22-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10838, SGR 20/5870 , SGR 20/5873 tot en met SGR 20/5881

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
22 juli 2021
Datum publicatie
6 oktober 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:10838
Zaaknummer
SGR 20/5870 , SGR 20/5873 tot en met SGR 20/5881

Inhoudsindicatie

Afwijzing ontnemingsvordering leidt niet tot ambtshalve vermindering aanslagen.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 20/5870 , SGR 20/5873 tot en met SGR 20/5881

en

Procesverloop

Eiser heeft per brief van 29 april 2019 verweerder verzocht om de aan hem opgelegde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2010 tot en met 2014 te herzien. Verweerder heeft deze verzoeken aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering en heeft de verzoeken afgewezen.

Bij beslissingen van 25 november 2019 heeft verweerder de door eiser gemaakte bezwaren afgewezen.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar rechtbank Den Haag.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [B] , mr. drs. [C] en [D] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser staat in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) vanaf 30 januari 2002 tot 7 maart 2010 ingeschreven op het adres [adres] [huisnummer] in [plaats] . Eiser woonde volgens het GBA vanaf 7 maart 2010 in [buitenland] .

2. Eiser heeft de aangifte IB/PVV over het jaar 2010 buiten de aanmaningstermijn ingediend. Verweerder heeft aan eiser over het jaar 2010 een nihilaanslag IB/PVV opgelegd.

3. Eiser is in 2014 strafrechtelijk vervolgd voor onder meer witwassen. Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft verweerder aan eiser alsnog aangiftebiljetten IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2013 uitgereikt. Eiser heeft op de aangiftebiljetten alleen zijn adres in [buitenland] ingevuld.

4. Verweerder heeft naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek een boekenonderzoek bij eiser ingesteld naar de aangiften IB/PVV van eiser over de jaren 2010 tot en met 2013. Verweerder heeft zijn bevindingen van het boekenonderzoek neergelegd in een controlerapport van 13 februari 2015. Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat eiser in de jaren 2010 tot en met 2013 niet in [buitenland] maar in Nederland woonde en dat de door verweerder gemaakte kasopstelling laat zien dat eiser in de jaren 2010 tot en met 2014 aanzienlijke kastekorten (2010: € 93.443; 2011: € 86.321; 2012: 122.616; 2013: € 114.740; 2014: € 125.385) heeft.

5. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder voor de jaren 2010 tot en met 2014 resultaat uit overige werkzaamheden bij eiser in aanmerking genomen. Verweerder heeft aan eiser (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2010 tot en met 2013 en een voorlopige aanslag IB/PVV over het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 91.553 (2010), € 86.321 (2011), € 122.616 (2012), € 114.740 (2013) en € 125.385 (2014). Verder heeft verweerder aan eiser (navorderings)aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2010 tot en met 2013 en een voorlopige aanslag Zvw over het jaar 2014 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van respectievelijk € 33.189 (2010), € 33.427 (2011),

€ 50.064 (2012), € 50.853 (2013) en € 51.414 (2014).

5. Verweerder heeft na bezwaar de aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2011 vernietigd, omdat deze buiten de aanslagtermijn waren opgelegd. Verweerder heeft na bezwaar de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010, de aanslag IB/PVV over het jaar 2012 en de voorlopige aanslag IB/PVV over het jaar 2014 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 77.304, € 97.916 en € 119.394. Verweerder heeft de bezwaren tegen de overige aanslagen ongegrond verklaard. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de beroepen tegen voormelde uitspraken op bezwaar in haar uitspraken van 3 februari 2017 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet indienen van de gronden van beroep.

6. Verweerder heeft met dagtekening 25 oktober 2017 aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 119.394 en een bijdrage-inkomen van € 51.414.

7. Eiser is bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 21 maart 2019 strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer het witwassen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juli 2014 en het op 1 juli 2014 voorhanden hebben van 15.000 XTC-pillen. Bij vonnis van dezelfde datum heeft de rechtbank de ontnemingsvordering afgewezen. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen:

“Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een negatief vermogen ter hoogte van het bedrag dat in de eenvoudige kasopstelling naar voren komt. Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat, voor zover er sprake zou zijn van een negatief vermogen, dit vermogen een illegale herkomst heeft. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de vader van de verdachte vermogend is, (hoge) rekeningen voor verdachte heeft betaald en verdachte daarnaast contant geld van zijn vader ontving. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie daarom af.”.

8. Bij brief van 29 april 2019 heeft eiser verweerder verzocht om de (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Zvw over de jaren 2010 tot en met 2014 alsmede de voorlopige aanslagen Zvw over het jaar 2014 te herzien. Verweerder heeft deze verzoeken als verzoeken om ambtshalve vermindering aangemerkt en de verzoeken afgewezen.

Geschil

9. In geschil is of verweerder de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.

Beoordeling van het geschil

2010 tot en met 2013

10. Op grond van het bepaalde in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 49, derde lid, van de Zorgverzekeringswet (tekst 2014), in samenhang bezien met artikel 45aa, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (de Uitvoeringsregeling, tekst 2010 en tekst vanaf 2011), wordt een belastingaanslag, inclusief de op het aanslagbiljet vermelde beschikkingen (zoals een boetebeschikking en de belastingrentebeschikking), niet ambtshalve verminderd, indien zeven jaren (belastingjaar 2010) dan wel vijf jaren (vanaf belastingjaar 2011) zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Gelet hierop loopt de termijn voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering voor het jaar 2010 af op

31 december 2017, voor het jaar 2011 op 31 december 2016, voor het jaar 2012 op

31 december 2017 en voor het jaar 2013 op 31 december 2018.

11. Verweerder heeft de verzoeken van eiser op 29 april 2019 ontvangen. De verzoeken over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn dan ook te laat ingediend. Een na afloop van de termijn ingediend verzoek dient toch door verweerder in behandeling te worden genomen indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (vgl. Hoge Raad 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871). Eiser heeft daartoe verwezen naar het ontnemingsvonnis van 21 maart 2019. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit vonnis niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had immers binnen de wettelijke bezwaartermijn van zes weken bezwaar kunnen instellen tegen de onderhavige belastingaanslagen; hij heeft dit ook gedaan. Dat eiser, om hem moverende redenen, heeft nagelaten zijn (tijdig ingestelde) beroep te motiveren en hij uiteindelijk buiten de geldende wettelijk termijn de verzoeken om ambtshalve vermindering heeft ingediend, komt voor zijn rekening en risico. Eiser wist dan wel had moeten weten dat er een ontnemingsvonnis zou komen en had daarop kunnen anticiperen. Het vonnis leidt er niet toe dat de termijnoverschrijding niet aan eiser is toe te rekenen. Verweerder heeft terecht het verzoek voor de jaren 2010 tot en met 2013 afgewezen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep betreffende deze jaren komt de rechtbank dan ook niet toe.

2014

12. Het verzoek voor het jaar 2014 is wel tijdig gedaan. In artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling is bepaald, dat de inspecteur een onjuiste belastingaanslag ambtshalve vermindert zodra hem is gebleken dat de belastingaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiser moet in dit geval doen blijken - dat wil zeggen: overtuigend aantonen - dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2014 op een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Daarbij staat voorop dat de bewijslast in het strafrecht anders is dan in het belastingrecht. Voor een ontneming worden in het strafrecht zwaardere eisen aan het bewijs gesteld dan voor het vaststellen van een belastingaanslag. Het enkele feit dat de strafrechter de ontnemingsvordering heeft afgewezen, leidt dan ook niet direct tot vermindering van de aanslagen. Verweerder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat de Officier van Justitie niet de uitgebreide kasopstelling uit het controlerapport van verweerder heeft gebruikt maar een eenvoudigere kasopstelling die uitging van de investering in het huis en de in de kluis aangetroffen gelden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aangevoerd tegen de kasopstelling van verweerder. Anders dan eiser veronderstelt, is de waarde van de woning in die kasopstelling niet van belang. Eiser heeft met name gewezen op de vermogenspositie van zijn vader en heeft ter zitting gewezen op de door hem gemaakte alternatieve kasopstelling die in het dossier zit. Deze alternatieve kasopstelling is kort en sluit niet goed aan op de kasopstelling van verweerder, zodat deze overtuigingskracht mist. Eiser heeft met wat hij heeft aangevoerd niet doen blijken dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2014 naar te hoge bedragen zijn vastgesteld. Verweerder heeft het verzoek om ambtshalve vermindering dan ook terecht afgewezen.

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van

mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.

De griffier is verhinderd

deze uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel