Rechtbank Den Haag, 05-10-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11209, 20_142 20_143 20_144 20_146 en 20_147
Rechtbank Den Haag, 05-10-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11209, 20_142 20_143 20_144 20_146 en 20_147
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 5 oktober 2021
- Datum publicatie
- 21 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2021:11209
- Zaaknummer
- 20_142 20_143 20_144 20_146 en 20_147
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht aannemelijk dat door eiser aan zijn vennootschappen bedragen zijn onttrokken. Doordat de uitdelingen niet in zijn aangiften inkomstenbelasting zijn verantwoord heeft eiser niet de vereiste aangifte gedaan. Eiser voldoet niet aan op hem rustende verzwaarde bewijslast. Uit het rapport van het boekenonderzoek volgt dat verweerder de (navorderings)aanslagen heeft gebaseerd op gegevens uit de administratie van de vennootschappen van eiser en op gegevens van derden. De correcties berusten aldus op een redelijke schatting. De rechtbank vermindert de (navorderings)aanslagen waar zij de constateringen uit het boekenonderzoek overstijgen dan wel een dubbeltelling bevatten. De vergrijpboetes zijn terecht opgelegd, maar worden verminderd overeenkomstig de aanslagen en vanwege de duur van de procedure. Beroepen gegrond.
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 20/142, SGR 20/143, SGR 20/144, SGR 20/146 en SGR 20/147
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaken tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. S.W. van Zijll),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en over de jaren 2014, 2015 en 2016 aanslagen IB/PVV opgelegd. Bij de navorderingsaanslag over het jaar 2013 en de aanslagen over de jaren 2015 en 2016 zijn tevens vergrijpboetes opgelegd (de boetebeschikkingen). Bij alle (navorderings)aanslagen is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 14 november 2019 de (navorderings)aanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich voor deze zaken laten vertegenwoordigen door mr. drs. [A] , [B] en mr. [C] .
Op deze zitting zijn tevens de beroepen van [B.V. 1] B.V. met de zaaknummers SGR 20/4647, SGR 20/4648, SGR 20/4649, SGR 20/4650 en SGR 20/4651 inzake de vennootschapsbelasting en de beroepen met de zaaknummers SGR 20/4659, SGR 20/4660, SGR 20/4661 en SGR 20/4662 inzake de loonheffingen behandeld. Verder zijn op deze zitting de beroepen van [B.V. 2] BV, [B.V. 1] BV met de zaaknummers SGR 20/1557 en SGR 20/1559 inzake de omzetbelasting behandeld.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is enig aandeelhouder en bestuurder van de op 5 oktober 2000 opgerichte vennootschap [B.V. 1] B.V. ( [B.V. 1] ). [B.V. 1] is een financiële houdster- en beheersmaatschappij. Volgens een op 5 juli 2021 vervaardigd uittreksel van de Kamer van Koophandel houdt [B.V. 1] vanaf 5 oktober 2000 alle aandelen in [B.V. 3] B.V. ([B.V. 3] BV).
2. [B.V. 3] BV exploiteert een financieel adviesbureau, stelt arbeidskrachten ter beschikking en adviseert op het gebied van management en bedrijfsvoering. Alle werkzaamheden van [B.V. 1] en [B.V. 3] BV worden verricht door eiser.
3. Eiser heeft op 23 maart 2013 over het jaar 2012 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.792. Tot de aangegeven eigenwoning-schuld behoort een lening van € 162.992.
4. Eiser heeft op 8 maart 2014 over het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.796. Tot de aangegeven eigenwoning-schuld behoort een lening van € 162.992.
5. Over de jaren 2012 en 2013 zijn op 11 maart 2015 respectievelijk 29 mei 2015 aanslagen IB/PVV opgelegd conform de aangiften.
6. Eiser heeft op 25 april 2015 over het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.476. Tot de aangegeven eigenwoning-schuld behoort een lening van € 163.000.
7. Eiser heeft op 18 maart 2016 over het jaar 2015 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.260. Tot de aangegeven eigenwoningschuld behoort een lening van € 163.000.
8. Eiser heeft op 19 maart 2017 over het jaar 2016 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.936. Tot de aangegeven eigenwoning-schuld behoort een lening van € 163.000.
9. Op 27 september 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en eiser. Verweerder heeft op diezelfde dag per brief meegedeeld dat hij op 23 oktober 2017 een boekenonderzoek zal starten naar, onder meer, de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2016. In de bijlage bij deze aankondiging is vermeld welke bescheiden en overige gegevensdragers voor het boekenonderzoek noodzakelijk zijn en welke gegevens door eiser vooraf moeten worden toegezonden.
10. Op 15 oktober 2017 heeft eiser aan verweerder een e-mail gestuurd waarin hij meldt dat de bij die e-mail gevoegde gegevens voldoende basis vormen om geconstateerde verschillen in loonheffingen te kunnen controleren en geen noodzaak te zien het onderzoek door te laten gaan. Eiser heeft daarom de afspraak voor 23 oktober 2017 geannuleerd. In reactie hierop heeft verweerder laten weten dat annuleren van de afspraak niet mogelijk is, dat het boekenonderzoek zich niet beperkt tot loonheffingen en dat de controleambtenaren zich op het afgesproken tijdstip zullen melden.
11. Op 17 oktober 2017 heeft eiser aan verweerder een e-mail met bijlagen gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Ik blijf bij mijn standpunt dat de reeds aangeleverde documenten en de in deze mail (…) aangeleverde documenten voldoende zijn voor de controle.
Derhalve zal er geen aanvullende informatie worden verstrekt op 23 oktober en is er niemand op het controle adres aanwezig op 23 oktober om u van meer informatie te voorzien.”
12. Het onderzoek is vervolgens aan de hand van de door eiser aangeleverde bescheiden uitgevoerd op het kantoor van de belastingdienst. Deze bescheiden omvatten niet alle in de bijlage bij de brief van 27 september 2017 vermelde informatie. De controlerend ambtenaren hebben diverse vragenbrieven verzonden die steeds door eiser zijn beantwoord. De controlerend ambtenaren hebben tijdens het onderzoek ook gegevens opgevraagd bij derden.
13. Verweerder heeft met dagtekening 19 december 2017 voor het jaar 2012, ter behoud van rechten, een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.338 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 41.314. Daarbij is € 6.220 aan belastingrente in rekening gebracht.
14. Verweerder heeft met dagtekening 19 december 2017 voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.270 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 61.286. Daarbij is € 4.598 aan belastingrente in rekening gebracht.
15. Met dagtekening 23 juli 2018 heeft verweerder aan eiser een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Binnenkort ronden wij het boekenonderzoek af bij [ [B.V. 1] ] en [[B.V. 3] BV] (…). Onze bevindingen zijn opgenomen in het conceptrapport dat ik u vorige week heb toegestuurd.
Uit het conceptrapport blijkt dat het boekenonderzoek ook gevolgen heeft voor de, door u ingediende, aangiften [IB/PVV] over de jaren 2012 tot en met 2016.
(…)
Kennisgeving vergrijpboete
Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens om een vergrijpboete op te leggen ingevolgde de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB), waarbij het volgende van toepassing is.
Op grond van artikel 67e, derde lid, van de AWR en paragraaf 25, paragraaf 27 van het BBBB wordt een boete opgelegd van 25% dan wel 50%, wanneer sprake is van grove schuld dan wel (voorwaardelijke) opzet.”
16. Met dagtekening 11 oktober 2018 is van het boekenonderzoek een definitief rapport opgesteld waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
“4. Vennootschapsbelasting
(…)
4.1.2 Liquide middelen
[[B.V. 3] BV] bezit een bankrekening bij ING Bank met bankrekeningnummer [rekeningnummer]. Aan dit nummer is een betaalrekening gekoppeld en een spaarrekening. (…).
Uit de bankbescheiden is gebleken dat op de betaalrekening van [[B.V. 3] BV] de omzet binnen komt en de betalingen van de kosten worden verricht. Ook is gebleken dat er vanaf die bankrekening overboekingen plaatsvinden naar [eiser] privé en dat de zakelijke bankpas door [eiser] als een privé-bankpas wordt gebruikt. Zo worden er onder andere uitgaven gedaan bij kledingzaken, [electronica bedrijf], [speelgoedwinkel], supermarkten, [restaurant], reisbureaus etc. In de administratie zijn deze betalingen niet verantwoord. Wij kunnen niet anders concluderen dan dat [eiser] hierdoor gelden aan de onderneming onttrokken heeft. (…)
Een deel van de betreffende onttrekkingen heeft betrekking op nettoloon van [eiser]; het resterende deel van de onttrekkingen merken wij aan als uitdeling aan [eiser]. Wij verwijzen naar hoofdstuk 7 van dit rapport voor de berekening daarvan.
(…)
4.1.3 Vordering op [eiser]
Op de balans is een vordering op [eiser] opgenomen. [Eiser] heeft, tijdens het gesprek op 27 september 2017, aangegeven dat hij een bedrag van de B.V. heeft geleend ter gedeeltelijke financiering van zijn woning (…).
(…)
4.2.1 Opbrengsten
In de, van [eiser] ontvangen, Excelbestanden is het tabblad “omzet” opgenomen. (…) De in de Excelbestanden opgenomen omzet sluit aan bij de omzet die in de aangiften vennootschapsbelasting werd aangegeven. (…)
Aangezien [eiser] in zijn e-mail van 15 oktober 2017 heeft aangegeven dat de door hem aangeleverde gegevens voldoende basis moeten kunnen vormen voor het aangekondigde onderzoek en de gezamenlijk met hem gemaakte afspraak door hem eenzijdig werd geannuleerd, hebben wij de bankstukken van [[B.V. 3] BV] opgevraagd bij de bank. Uit die bankstukken is gebleken dat de daadwerkelijk door [[B.V. 3] BV] ontvangen omzet afwijkt van hetgeen in de, door [eiser] opgemaakte, Excelbestanden werd opgenomen. (…)
Het verschil tussen de werkelijke omzet en de aangegeven omzet wordt door ons gecorrigeerd. Het betreffende verschil hebben wij als volgt berekend:
Aangegeven omzet |
Werkelijke omzet |
Verschil = correctie |
(…) |
|
2012 |
€ 41.876 |
€ 155.587 |
€ 113.711 |
(…) |
2013 |
€ 48.478 |
€ 138.604 |
€ 90.126 |
(…) |
2014 |
€ 62.940 |
€ 145.247 |
€ 82.307 |
(…) |
2015 |
€ 57.063 |
€ 133.926 |
€ 76.863 |
(…) |
2016 |
€ 62.179 |
€ 133.305 |
€ 71.126 |
(…) |
4.2.2 Loonkosten
In de aangiften vennootschapsbelasting 2012 tot en met 2016 zijn de volgende loonkosten ten laste van het resultaat van de B.V. gebracht:
2012 € 50.640
2013 € 50.640
2014 € 50.640
2015 € 25.425
2016 € 43.680
(…)
4.2.5 Verkoopkosten
(…)
Kantoorkosten
In het Excel-overzicht van [eiser] zijn kantoorkosten opgenomen. Onder de kantoorkosten zijn onder andere kosten opgenomen die omschreven zijn als “beveiliging”, “zakelijke telefonie” en “inrichting werkkamer”. Uit de bij [eiser] opgevraagde bescheiden is gebleken dat een aantal privékosten van [eiser] onder de kantoorkosten, als zakelijke kosten, geboekt zijn. Dit is niet correct.
In bijlage 3 hebben wij voor de jaren 2013 tot en met 2016 een specificatie opgenomen van de kosten (waaronder de telefoonkosten van [de echtgenote van eiser] die wij als privékosten hebben aangemerkt. Betreffende kosten mogen derhalve niet ten laste van het resultaat van de B.V. worden gebracht.
(…). Uit bijlage 3 blijken de volgende correcties:
Correctie |
|||
Jaar |
op kosten |
OB |
Totaal |
2013 |
€ 2.364 |
€ 430 |
€ 2.794 |
2014 |
€ 3.236 |
€ 640 |
€ 3.876 |
2015 |
€ 3.762 |
€ 645 |
€ 4.407 |
2016 |
€ 3.727 |
€ 576 |
€ 4.303 |
(…)
4.2.6 Boekwinst bij verkoop vaste activa
In het jaar 2013 heeft [[B.V. 3] BV] een boekwinst behaald bij de verkoop van twee auto’s. Deze boekwinst is niet in het resultaat van de onderneming opgenomen. Derhalve wordt de volgende correctie aangebracht:
2013 meer resultaat € 458
4.2.7 Rente
(…)
De in de aangiften vennootschapsbelasting aangegeven ontvangen rente, die betrekking heeft op de door de B.V. aan [eiser] verstrekte lening, is te laag gebleken. Zoals reeds in hoofdstuk 4.1.3 van dit rapport is opgenomen is het saldo van de aan [eiser] verstrekte lening gedurende het gehele controletijdvak € 162.992. De verschuldigde rente hierover bedraagt 6%, zijnde € 9.779 per jaar. De verschillen tussen deze verschuldigde renten en de in rekening gebrachte renten worden als correctie aangebracht. De correcties zijn als volgt berekend:
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
Verschuldigde rente door [eiser] |
€ 9.779 |
€ 9.779 |
€ 9.779 |
€ 9.779 |
€ 9.779 |
Aangegeven ontvangen rente |
€ 8.149 |
€ 7.939 |
€ 5.544 |
€ 5.545 |
€ - |
Correctie op resultaat |
€ 1.630 |
€ 1.840 |
€ 4.235 |
€ 4.234 |
€ 9.779 |
(…)
5 Loonheffingen
(…)
5.1 Aansluiting brutoloon
Er is voor de jaren 2012 tot en met 2016 geen aansluiting tussen de geboekte brutolonen in de financiële administratie en de brutolonen volgens de ingediende aangiften loonheffingen. Geconstateerd is dat de lonen van [eiser], zoals die in de aangiften vennootschapsbelasting ten laste van het resultaat zijn gebracht, hoger zijn dan het loon van [eiser] in de aangiften loonheffingen.
(…)
5.3 Gebruikelijkloonregeling
(…)
Op grond van hetgeen is opgemerkt onder de hoofdstukken 4.2.2 en 5.1 en in dit hoofdstuk onder “wettelijke bepalingen”, is het brutoloon van [eiser], exclusief de fiscale bijtelling voor privégebruik auto, gelijk gehouden aan de, in de aangiften vennootschapsbelasting opgenomen, loonbedragen, te weten:
2012 € 50.640 (…)
2013 € 50.640 (…)
2014 € 50.640 (…)
2015 € 25.425 (…)
2016 € 43.680 (…)
(…)
5.4 Privégebruik auto
(…)
Volgens de kentekengegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de opgaaf van de inhoudingsplichtige staan in de periode 2012 tot en met 2016 de volgende auto’s op naam van [[B.V. 3] BV]:
Kenteken |
Merk/type |
Ingaande |
Einde |
Catalogus waarde |
bijtelling |
|
1 |
[kenteken 1] |
Mini Cooper Countryman |
12-08-2011 |
06-09-2013 |
€ 36.699 |
ja |
2 |
[kenteken 2] |
BMW X Reihe |
23-09-2011 |
10-10-2013 |
€ 79.556 |
nee |
3 |
[kenteken 3] |
BMW X Reihe |
06-09-2013 |
15-01-2016 |
€ 50.580 |
ja |
4 |
[kenteken 4] |
BMW 335I |
10-10-2013 |
01-12-2014 |
€ 70.808 |
nee |
5 |
[kenteken 5] |
BMW 435I |
01-12-2014 |
02-09-2016 |
€ 72.402 |
nee |
6 |
[kenteken 6] |
BMW X3 |
15-01-2016 |
heden |
€ 64.985 |
ja |
7 |
[kenteken 7] |
BMW 440I |
02-09-2016 |
heden |
€ 85.394 |
nee |
[Eiser] heeft op 27 september 2017 ten aanzien van het autogebruik het volgende verklaard. Er worden steeds gelijktijdig twee auto’s geleased waarbij voor één auto een bijtelling privégebruik auto wordt verantwoord bij het loon van [eiser] en voor de andere auto wordt een rittenregistratie bijgehouden. De echtgenote van [eiser] rijdt in de auto waarvoor bijtelling plaatsvindt. (…) Het komt ook voor, zij het zelden (volgens [eiser] eenmaal in de zoveel maanden), dat hij de auto waarvoor een bijtelling plaatsvindt, gebruikt voor een zakelijke rit. Volgens [eiser] doet hij dit om de auto ook eens een lange afstand te laten rijden. Dit zou goed zijn voor de motor.
(…)
Wij zijn van mening dat de overgelegde rittenregistraties, door de wijze waarop [eiser] deze heeft bijgehouden, de omissies en het niet doen blijken van de zakelijkheid van ritten, geen weergave van de werkelijkheid zijn en daardoor niet betrouwbaar zijn. Er kan niet eenduidig uit de kilometeradministratie worden afgeleid hoeveel kilometers er met de auto’s zakelijk en privé zijn gereden.
Dit alles in samenhang bezien leidt ertoe dat wij van oordeel zijn dat inhoudingsplichtige niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast te doen blijken dat er met de auto’s niet meer dan 500 kilometer privé is gereden.
Het onder 5.3 vermelde brutoloon dient daarom verhoogd te worden met onderstaande bijtellingen voor privégebruik auto. De bijtellingen zijn als volgt berekend:
2012
Kenteken |
datum ingang |
datum einde |
cat. waarde |
forfait pga |
bedrag bijtelling |
[kenteken 2] |
1-1-2012 |
31-12-2012 |
€ 79.566 |
25% |
€ 19.892 |
totaal |
€ 19.892 |
2013
Kenteken |
datum ingang |
datum einde |
cat. waarde |
forfait pga |
bedrag bijtelling |
[kenteken 2] |
1-1-2013 |
20-9-2013 |
€ 79.566 |
25% |
€ 14.278 |
[kenteken 4] |
20-9-2013 |
31-12-2013 |
€ 70.808 |
25% |
€ 4.947 |
totaal |
€ 19.225 |
2014
Kenteken |
datum ingang |
datum einde |
cat. waarde |
forfait pga |
bedrag bijtelling |
[kenteken 4] |
1-1-2014 |
28-11-2014 |
€ 70.808 |
25% |
€ 16.053 |
[kenteken 5] |
28-11-2014 |
31-12-2014 |
€ 72.402 |
25% |
€ 1.636 |
totaal |
€ 17.690 |
2015
Kenteken |
datum ingang |
datum einde |
cat. waarde |
forfait pga |
bedrag bijtelling |
[kenteken 5] |
1-1-2015 |
31-12-2015 |
€ 72.402 |
25% |
€ 18.101 |
totaal |
€ 18.101 |
2016
Kenteken |
datum ingang |
datum einde |
cat. waarde |
forfait pga |
bedrag bijtelling |
[kenteken 5] |
1-1-2016 |
2-9-2016 |
€ 72.402 |
25% |
€ 12.150 |
[kenteken 7] |
2-9-2016 |
31-12-2016 |
€ 85.394 |
25% |
€ 7.019 |
totaal |
€ 19.168 |
(…)
5.5 Berekening van brutoloon naar nettoloon
Het totale loon voor de LH is als volgt berekend:
Brutoloon |
PGA 1 |
PGA 2 |
Loon LH |
|
2012 |
€ 50.640 |
€ 7.340 |
€ 19.892 |
€ 77.872 |
2013 |
€ 50.640 |
€ 9.107 |
€ 19.225 |
€ 78.972 |
2014 |
€ 50.640 |
€ 12.645 |
€ 17.690 |
€ 80.975 |
2015 |
€ 25.425 |
€ 12.645 |
€ 18.101 |
€ 56.171 |
2016 |
€ 43.680 |
€ 16.108 |
€ 19.168 |
€ 78.956 |
Besloten is om de looncorrecties door te voeren op de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van [eiser].
Uitgaande van het hiervoor vermelde berekende loon voor de loonheffingen en rekening houdende met de, op aangiften loonheffingen, afgedragen loonheffing, is het volgende nettoloon berekend:
Loon LH |
ingeh. LH |
Bijdrage ZVW |
PGA |
Nettoloon |
|
2012 |
€ 77.872 |
€ 6.555 |
€ 2.503 |
€ -27.232 |
€ 41.582 |
2013 |
€ 78.972 |
€ 9.383 |
€ 2.873 |
€ -28.332 |
€ 38.384 |
2014 |
€ 80.975 |
€ 4.848 |
€ 2.776 |
€ -30.335 |
€ 43.016 |
2015 |
€ 56.171 |
€ 8.988 |
€ 2.521 |
€ -30.746 |
€ 13.916 |
2016 |
€ 78.956 |
€ 12.024 |
€ 2.902 |
€ -35.276 |
€ 28.754 |
Het nettoloon is van belang voor het berekenen van de uitdelingen die aan [eiser] hebben plaatsgevonden. Wij verwijzen hiervoor naar hoofdstuk 7 van dit rapport.
(…)
6. Omzetbelasting
6.1 Omzet
Zoals reeds is opgenomen onder hoofdstuk 4.2.1 van dit rapport is er in de jaren 2012 tot en met 2016 te weinig omzet verantwoord in de aangiften vennootschapsbelasting. Gebleken is dat ook te weinig omzet is aangegeven in de aangiften omzetbelasting. Derhalve is de volgende correctie aangebracht:
2012 2013 2014 2015 2016
Omzet volgens bijlage 2 € 156.562 € 138.685 € 155.255 € 133.927 € 133.305
Aangegeven omzet € 41.859 € 48.467 € 62.929 € 57.043 € 62.162
Correctie op omzet € 114.703 € 90.218 € 92.326 € 76.884 € 71.143
Hierover verschuldigde OB € 22.139 € 18.946 € 19.388 € 16.146 € 14.940
Omzetcorrectie in % van
de totale omzet 73,26% 65,05% 59,47% 57,41% 53,37%
Omzetbelasting bij verkoop auto’s
In de jaren 2013 tot en met 2016 zijn er auto’s verkocht aan de BMW-dealer. Gebleken is dat de omzetbelasting die begrepen is in de verkoopprijs van de verkochte auto’s niet als verschuldigde omzetbelasting in de aangiften omzetbelasting zijn opgenomen. Het betreft de volgende mutaties:
Verkoopprijs |
|||
Jaar |
Auto |
excl. OB en BPM |
OB |
2013 |
Inruil Mini [kenteken 1] |
€ 18.088 |
€ 3.798 |
2014 |
Inruil BMW 3.35i Gran Turismo |
€ 31.224 |
€ 6.557 |
2015 |
Inruil BMW X1 [kenteken 3] |
€ 23.450 |
€ 4.924 |
2016 |
Inruil BMW 4.35i Gran Coupé |
€ 35.941 |
€ 7.547 |
(…)
Voorbelasting op aanschaf auto’s
Voorbelasting volgens overzicht [eiser]
Uit het BTW-overzicht, dat jaarlijks door [eiser] wordt opgemaakt, is gebleken dat, bij de aanschaf van een nieuwe auto een onjuiste berekening wordt gemaakt van de voorbelasting. Indien voor alle aangeschafte auto’s de betaalde omzetbelasting als voorbelasting zou mogen worden aangemerkt, dan kan de volgende berekening worden gemaakt:
Jaar |
Auto |
Aankoopprijs excl. OB en BPM |
OB |
Voorbelasting in aangifte |
Correctie |
2013 |
Aanschaf BMW X1 sDrive 2.0i |
€ 38.198 |
€ 8.011 |
€ 8.011 |
€ - |
2014 |
Aanschaf BMW 4.35 i, [kenteken 5] |
€ 51.442 |
€ 10.803 |
€ 6.416 |
€ 4.387 |
2015 |
Aanschaf BMW X3 |
€ 49.457 |
€ 10.376 |
€ 10.376 |
€ - |
2016 |
Aanschaf BMW 440i Cabrio |
€ 62.028 |
€ 13.016 |
€ 11.456 |
€ 1.560 |
(…)
Voorbelasting op zakelijk geboekte privékosten
Voorbelasting op verkoopkosten
Gebleken is dat er privékosten zakelijk geboekt zijn (zie hoofdstuk 4.2.5). Voor een deel van deze privékosten is de omzetbelasting, die daarin begrepen zit, als voorbelasting afgetrokken. Dit is niet correct. Derhalve zijn de volgende correcties berekend.
2013 Minder voorbelasting € 430
2014 Minder voorbelasting € 640
2015 Minder voorbelasting € 645
2016 Minder voorbelasting € 576
(…)
7. Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
Zoals reeds in hoofdstuk 4.1.2 is opgemerkt hebben er onttrekkingen aan de onderneming plaatsgevonden ten behoeve van [eiser]. Een deel van de betreffende onttrekkingen heeft betrekking op het nettoloon van [eiser]. Het resterende deel merken wij aan als uitdeling aan [eiser].
Op basis van al hetgeen is opgenomen in dit rapport is het volgende overzicht samengesteld:
Hoofdstuk |
Omschrijving |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
4.2.1 |
Omzetcorrectie |
€ 113.711 |
€ 90.126 |
€ 82.307 |
€ 76.863 |
€ 71.126 |
4.2.5 |
Privékosten |
€ - |
€ 2.794 |
€ 3.876 |
€ 4.407 |
€ 4.303 |
4.2.6 |
Boekwinst |
€ - |
€ 458 |
€ - |
€ - |
|
4.2.7 |
Rente lening |
€ 9.779 |
€ 9.779 |
€ 9.779 |
€ 9.779 |
€ 9.779 |
5.5 |
Nettoloon |
€ -41.582 |
€ -38.384 |
€ -43.016 |
€ -13.916 |
€ -28.754 |
6.1 |
OB over correctie omzet |
€ 22.139 |
€ 18.946 |
€ 19.388 |
€ 16.146 |
€ 14.940 |
6.2 en 6.3.1 |
OB over auto’s |
€ - |
€ 3.798 |
€ 2.170 |
€ 4.924 |
€ 5.987 |
6.5 |
OB over privékosten |
€ - |
€ 430 |
€ 640 |
€ 645 |
€ 576 |
Uitdeling aan [eiser] |
€ 104.047 |
€ 87.947 |
€ 75.144 |
€ 98.848 |
€ 77.957 |
(…)
8. Recapitulatie
(…)
Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen [eiser]
Correcties op het loon van [eiser]
De onder hoofdstuk 5.5 opgenomen looncorrecties worden gecorrigeerd in Box 1 in de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van [eiser].
(…)
Correcties uitdelingen
(…) Besloten is om de uitdelingen volledig te corrigeren in Box 2 in de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van [eiser] en/of zijn echtgenote.”
17. Met dagtekening 11 oktober 2018 heeft verweerder aan eiser een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Op basis van hetgeen is opgemerkt in de hoofdstukken 5.5 en 7 van het rapport zijn voor de jaren 2012 tot en met 2016 berekeningen gemaakt van uw inkomen uit Box 1 en Box 2.
(…)
Daarnaast hebben wij het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2), conform de bepalingen in artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor de helft aan u toegerekend en voor de helft aan uw echtgenote. Deze onderlinge verhouding kan door u en uw echtgenote gezamenlijk worden gewijzigd tot het moment waarop de (navorderings)aanslagen van u en uw echtgenote onherroepelijk vaststaan.
(…)
(Navorderings)aanslagen
Voor het jaar 2012 is eind 2017 een navorderingsaanslag [IB/PVV] ter behoud van rechten opgelegd. Op basis van onze standpunten in het definitieve rapport is deze aanslag voor een te laag bedrag vastgesteld. Wettelijk is niet toegestaan dat deze navorderingsaanslag wordt verhoogd. Aangezien u bezwaar heeft aangetekend tegen de aanslag zullen wij de bezwaarbehandelaar, op de hoogte stellen van onze bevindingen.
Op basis van het vorenstaande worden navorderingsaanslagen [IB/PVV] opgelegd voor de jaren 2013 en 2014 en wordt bij het opleggen van de primitieve aanslagen [IB/PVV] voor de jaren 2015 en 2016 uitgegaan van onze berekeningen.
Vergrijpboete
Naast de gevolgen voor de belastingheffing leg ik een vergrijpboete van 50% op ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
De feiten en omstandigheden op basis waarvan ik de boete opleg zijn opgenomen in mijn brief van 23 juli 2018. Volledigheidshalve deel ik mee dat er afgezien wordt van het opleggen van een boete voor de jaren 2012 en 2014. ”
18. Met dagtekening 30 oktober 2018 is aan eiser over het jaar 2013 de navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.442 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 43.973. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van € 14.331 en is € 6.199 aan belastingrente in rekening gebracht.
19. Met dagtekening 30 oktober 2018 is aan eiser over het jaar 2015 de aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.523 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 49.424. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van € 12.312 en is € 2.410 aan belastingrente in rekening gebracht.
20. Met dagtekening 30 oktober 2018 is aan eiser over het jaar 2016 de aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.756 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 38.978. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van € 17.461 en is € 2.021 aan belastingrente in rekening gebracht.
21. Bij brief van 13 oktober 2019 hebben eiser en zijn echtgenote bevestigd dat het inkomen uit aanmerkelijk belang voor de jaren 2012 tot en met 2016 in zijn geheel aan eiser moet worden toegerekend.
22. Bij uitspraken van 14 november 2019 heeft verweerder de bezwaren van eiser afgewezen. Daarbij heeft verweerder vermeld dat het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang geheel aan eiser zou worden toegerekend.
23. Met dagtekening 22 november 2019 zijn aan eiser over de jaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd waarbij het bij eiser en zijn echtgenote vastgestelde belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in zijn geheel is toegerekend aan eiser.
Geschil 24.In geschil is of de onder overweging 13, 14, 18, 19 en 20 genoemde (navorderings)aanslagen IB/PVV terecht en naar juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vragen of de vereiste aangiften zijn gedaan en of het aangegeven inkomen terecht is gecorrigeerd. Daarbij gaat het om de correcties voor privé gebruik van de auto’s, de eigen woning en de informele uitdeling van [B.V. 3] BV aan eiser (uitdeling). Daarnaast is in geschil of bij de navorderingsaanslag over het jaar 2013 en de aanslagen over de jaren 2015 en 2016 terecht vergrijpboetes zijn opgelegd.
25. Eiser stelt dat de (navorderings)aanslagen ten onrechte en naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Volgens eiser zijn de vereiste aangiften gedaan en heeft verweerder het aangegeven inkomen ten onrechte gecorrigeerd. Voor wat betreft de uitdeling erkent eiser dat er onttrekkingen hebben plaatsgevonden maar stelt hij dat er geen aanleiding is hiervoor te corrigeren. Het door verweerder in aanmerking genomen bedrag moet in ieder geval worden verminderd met het banksaldo van [B.V. 3] BV per 31 december 2012 en verder is sprake van verrekening met rentebetalingen en is alles in rekening-courant verwerkt. Volgens eiser is sprake van institutionele vooringenomenheid en heeft verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel geschonden. Opzet of grove schuld is volgens eiser niet aan de orde, zodat de vergrijpboetes moeten worden vernietigd. Eiser verzoekt om een schadevergoeding ter hoogte van € 5.000.000 en om vergoeding van de werkelijke kosten van het geding ten bedrage van tenminste € 55.000.
26. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de (navorderings)aanslagen terecht en naar juiste bedragen zijn opgelegd. Gelet op het verschil tussen de aangegeven bedragen en de daadwerkelijk verschuldigde belasting zijn de vereiste aangiften volgens verweerder niet gedaan. Verder stelt verweerder dat het aan opzet dan wel grove schuld te wijten is dat de aangiften over de jaren 2015 en 2016 onjuist zijn gedaan en dat de aanslag over het jaar 2013 naar een te laag bedrag is vastgesteld. De vergrijpboetes zijn volgens verweerder dan ook terecht opgelegd,
Beoordeling van het geschil
Vereiste aangifte en omkering van de bewijslast
27. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken.1
28. Verweerder heeft zijn stelling dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan onder meer gebaseerd op de bij het boekenonderzoek geconstateerde uitdelingen aan eiser. Verweerder heeft vastgesteld dat er een verschil zit tussen de door [B.V. 1] in haar aangiften vennootschapsbelasting aangegeven omzet en de op de bankrekening van (de met haar in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting gevoegde dochtervennootschap) [B.V. 3] BV bijgeschreven bedragen. Dit overstijgt de aangegeven loonkosten.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de bankgegevens buiten beschouwing dienen te blijven, omdat zij buiten hem om zijn opgevraagd en daarmee onrechtmatig zijn verkregen. Op grond van artikel 53 van de Awr komt verweerder immers de bevoegdheid toe om ook bij derden informatie in te winnen. Deze bevoegdheid beperkt zich niet tot gevallen waarin de informatie niet bij de belastingplichtige zelf kan worden opgevraagd.2 Van onrechtmatig verkregen informatie is dan ook geen sprake. Verder heeft eiser in zijn e-mails van 15 en 17 oktober 2017 meegedeeld dat de reeds verstrekte gegevens voldoende basis vormden voor het boekenonderzoek en dat hij geen aanvullende informatie meer zou verstrekken. Verweerder heeft er dan ook van kunnen en mogen uitgaan dat het opvragen van bankgegevens bij eiser zelf vruchteloos zou blijven. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de gebruikte bankgegevens onjuist zouden zijn.
29. Gelet op de aangegeven belastbare inkomens en het geconstateerde verschil tussen de door [B.V. 1] aangegeven omzet en op de bankrekening van [B.V. 3] BV bijgeschreven bedragen acht de rechtbank aannemelijk dat de volgens de aangiften IB/PVV verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting en dat eiser zich daarvan bewust moet zijn geweest. Met het verschil tussen de door [B.V. 1] aangegeven omzet en de daadwerkelijk ontvangen bedragen, de overboekingen naar eiser, het gebruik door hem van de zakelijke bankpas en het verschil in loon tussen de aangiften loonheffingen en aangiften vennootschapsbelasting, is aannemelijk dat gelden aan de vennootschap zijn onttrokken die aan eiser zijn toegekomen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de gebruikte bankgegevens onjuist zouden zijn. Eiser heeft dan ook voor de jaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 niet de vereiste aangiften gedaan zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
30. Eiser stelt dat ten onrechte is gecorrigeerd voor privégebruik van auto’s en dat een te hoog bedrag aan uitdelingen in aanmerking is genomen. Met de overgelegde rittenregistratie, waarvan eiser heeft verklaard dat deze achteraf sluitend is gemaakt, is niet overtuigend aangetoond dat de auto’s voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. Met de overgelegde afspraakbevestigingen heeft eiser onvoldoende onderbouwing verschaft om tot een ander oordeel te kunnen komen. Daar komt bij dat gebruik van de auto’s door de echtgenote van eiser niet als zakelijk gebruik kan worden aangemerkt. Dat verweerder bij de onderhavige controle gebruik zou hebben gemaakt van ANPR-gegevens volgt uit niets zodat de stelling van eiser dat ten onrechte ANPR-gegevens zijn gebruikt feitelijke grondslag mist. Van in rechte te beschermen vertrouwen dat geen privégebruik auto’s zou worden gecorrigeerd, is niet gebleken.
De stelling van eiser dat hypotheekrente (vanwege de lening van [B.V. 1] aan eiser ter gedeeltelijke financiering van zijn woning) is verrekend met uit te betalen loon, is niet onderbouwd. De door eiser gestelde rekening-courantverhouding, waardoor volgens hem geen sprake zou zijn van een uitdeling, is evenmin onderbouwd noch is daarvan gebleken. Eiser is er niet in geslaagd overtuigend aan te tonen wat de herkomst van het banksaldo van [B.V. 3] BV is, zodat niet is gebleken dat dit saldo in mindering moet worden gebracht op de door verweerder geconstateerde uitdelingen. Eiser is er, gelet op het voorgaande, niet in geslaagd om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
Redelijke schatting
31. Ook indien sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast moeten de correcties berusten op een redelijke schatting. Uit het rapport van het boekenonderzoek volgt dat verweerder de (navorderings)aanslagen heeft gebaseerd op gegevens uit de administratie van de vennootschappen van eiser en op gegevens van derden. De correcties berusten aldus op een redelijke schatting. Daarbij zij opgemerkt dat de rechtbank constateert dat bij de aanslagoplegging over de jaren 2014, 2015 en 2016 is uitgegaan van een combinatie van loon en bijtelling voor privégebruik auto’s die hoger is dan vermeld in het controlerapport. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat wat betreft het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden aangesloten bij de cijfermatige bevindingen uit het boekenonderzoek. Dat betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning over de jaren 2014, 2015 en 2016 moet worden verminderd tot € 57.125 (in plaats van € 57.270), € 36.398 (in plaats van € 40.523) en € 62.579 (in plaats van € 66.756), zijnde steeds de som van de in de aangiften vennootschapsbelasting aangegeven loonkosten, het privé gebruik auto en de hypotheekrente (voor zover niet in geschil). Met betrekking tot het vastgestelde belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is ter zitting door verweerder erkend dat bij het bepalen van de uitdelingen wat betreft de rentecorrectie had moeten worden aangesloten bij de bedragen zoals opgenomen in de tabel in paragraaf 4.2.7. van het boekenonderzoek. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat zich bij de aanslagoplegging een dubbeltelling heeft voorgedaan nu bij het bepalen van de uitdelingen tweemaal omzetbelasting over privékosten is gecorrigeerd. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang moet worden vastgesteld zoals opgenomen in onderstaande tabel:
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
Aanslag |
€ 41.314 |
€ 43.973 |
€ 61.286 |
€ 49.424 |
€ 38.978 |
Minder rentecorrectie |
€ 8.149 |
€ 7.939 |
€ 5.544 |
€ 5.545 |
€ 0 |
Herstel dubbeltelling omzetbelasting op privékosten |
€ 430 |
€ 640 |
€ 645 |
€ 576 |
|
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang |
€ 33.165 |
€ 35.604 |
€ 55.102 |
€ 43.234 |
€ 38.402 |
32. Gelet op het voorgaande dienen de (navorderings)aanslagen voor de jaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 te worden verminderd. De rechtbank zal het belastbaar inkomen verminderen tot de volgende bedragen:
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
Geen vermindering |
Geen vermindering |
€ 57.125 |
€ 36.398 |
€ 62.579 |
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang |
€ 33.165 |
€ 35.604 |
€ 55.102 |
€ 43.234 |
€ 38.402 |
Overig
33. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht over de bejegening door verweerder en het al dan niet bij de inzage voorafgaand aan het hoorgesprek overleggen van het verslag van het gesprek op 27 september 2017, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen of dit verslag buiten beschouwing te laten. Verder heeft eiser onvoldoende geconcretiseerd dat, zoals hij stelt, gedurende de bezwaarfase enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden.
De boetebeschikkingen
34. De vergrijpboete bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 is opgelegd op grond van artikel 67d van de Awr in samenhang met de paragrafen 25 en 26 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). De vergrijpboetes bij de aanslagen IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 zijn opgelegd op grond van artikel 67e van de Awr in samenhang met paragraaf 27 van het BBBB. Voor het opleggen van dergelijke vergrijpboetes bestaat in ieder geval aanleiding, indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat de aangifte niet of onjuist/onvolledig is gedaan respectievelijk dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
35. Op verweerder rust de bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Met wat verweerder heeft aangevoerd, is hij hierin geslaagd. Door de uitdelingen niet in zijn aangiften IB/PVV op te nemen, heeft eiser onvolledig aangifte gedaan dan wel heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Gezien de hoogte van de uitdelingen, kan dit hem ook niet zijn ontgaan. De vergrijpboetes zijn dan ook terecht opgelegd. Voor matiging van de boetes in verband met de omkering en verzwaring van de bewijslast bestaat geen aanleiding, aangezien de (navorderings)aanslagen met name zijn gebaseerd op gegevens uit de administratie van de vennootschappen van eiser en bij derden opgevraagde informatie, die bij eiser als bekend mag worden beschouwd. De rechtbank acht vergrijpboetes van 50% van de aanslag dan wel de te weinig geheven belasting passend en geboden.
36. Ambtshalve ziet de rechtbank in de duur van de procedure aanleiding om de boetes te matigen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn wat betreft de boetes is aangevangen met het conceptrapport van 19 juli 2018 en dat sinds die datum tot het moment waarop in deze zaken uitspraak wordt gedaan, 3 jaar en bijna 3 maanden zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan 2 jaar rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. De redelijke termijn is dan ook met 1 jaar en bijna 3 maanden overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boetes, conform de door Gerechtshof Amsterdam3 geformuleerde uitgangspunten, te matigen met 15%.
Belastingrente
37. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de (navorderings)aanslagen te worden verminderd.
38. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
39. Ter zitting is vastgesteld dat het beroep van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van 14 november 2019 ook moet worden aangemerkt als bezwaar tegen de navorderingsaanslagen van 22 november 2019 en dat dit bezwaar nog niet door verweerder in behandeling is genomen. Verweerder dient dit alsnog te doen.
Immateriële schade
40. Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding van € 5.000.000. Daarbij heeft hij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 20134 en heeft hij toegelicht dat zijn verzoek ziet op termijnoverschrijding en de vergoeding van overige schade.
41. De redelijke termijn is overschreden wanneer de behandeling van het bezwaar en het beroep gezamenlijk langer duurt dan twee jaar. De behandeltermijn vangt aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt en eindigt met de uitspraak van de rechtbank. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad5 een tarief van € 500 per halfjaar (naar boven afgerond) dat de redelijke termijn is overschreden. Heeft de procedure tot de uitspraak van de rechtbank langer dan twee jaar geduurd, dan dient vervolgens voor de bezwaar- en de beroepsfase afzonderlijk te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase binnen een half jaar en de beroepsfase binnen anderhalf jaar zou moeten worden afgerond.
42. Het eerste bezwaarschrift is op 10 januari 2018 door verweerder ontvangen en verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 14 november 2019. De uitspraak van de rechtbank wordt op 5 oktober 2021 gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase 3 jaar en bijna 10 maanden heeft geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn 1 jaar en bijna 10 maanden is overschreden. Omdat de zaken van eiser in de bezwaarfase en ter zitting gelijktijdig behandeld zijn en in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, wordt per fase van de procedure voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd.6 Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 2.000 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). Voor een hogere vergoeding bestaat geen aanleiding. De termijnoverschrijding komt voor rekening van verweerder omdat hij enerzijds de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar heeft overschreden met 10 maanden en anderzijds de stukken van het geding niet binnen de daarvoor gestelde termijnen heeft ingediend. Ook de tijd die is heengegaan met de beoordeling van het verzoek van verweerder van 9 maart 2020 om deze zaken gezamenlijk te behandelen met die voor de vennootschapsbelasting en loonheffingen van [B.V. 1] en die voor de omzetbelasting van de fiscale eenheid [B.V. 1] en [B.V. 3] BV, komt voor rekening van verweerder. Die beoordeling was immers pas mogelijk na ontvangst van de processtukken in die andere zaken, omdat verweerder in onderhavige zaken de stukken van het geding nog niet had ingediend.
Proceskosten
43. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Voor de vaststelling van de vergoeding van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand merkt de rechtbank onderhavige zaken aan als samenhangend nu de zaken gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en zijn werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. De rechtbank stelt de vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.039 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van vier of meer samenhangende zaken). De rechtbank ziet geen aanleiding om van de forfaitaire bedragen af te wijken. Voor het indienen van repliek wordt geen vergoeding toegekend omdat eiser daartoe niet door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 2012 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.338 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 33.165 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.442 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 35.604 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag over het jaar 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.125 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 55.102 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag over het jaar 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.398 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 43.234 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag over het jaar 2016 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.579 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 38.402 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de boetebeschikkingen overeenkomstig de vermindering van de desbetreffende (navorderings)aanslagen en matigt die boetes met 15%;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.039;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 94 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en mr. B. Boom, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.