Home

Rechtbank Den Haag, 18-02-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2009, 20_6734

Rechtbank Den Haag, 18-02-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2009, 20_6734

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
18 februari 2021
Datum publicatie
24 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:2009
Zaaknummer
20_6734

Inhoudsindicatie

Uit bezwaarschrift volgt niet aanstonds dat het bezwaar ongegrond is. Het bezwaar is ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard en er is ten onrechte niet gehoord. De rechtbank draagt verweerder op om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Beroep gegrond

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 20/6734

(gemachtigde: J.L.M. Reijnen),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht. Bij de aanslag IB/PVV is tevens een verzuimboete opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2020 de bezwaren tegen de aanslagen ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser is ter zake van onderhavige zaak en de zaak met zaaknummer SGR 20/282 door de rechtbank uitgenodigd voor een zitting op 7 januari 2021.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021.

Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2017. Op meerdere uitstelverzoeken van eiser is de termijn voor het doen van aangifte tot – uiteindelijk – 1 mei 2019 verlengd.

2. Eiser heeft niet binnen de gestelde termijn aangifte gedaan. Daarop heeft verweerder een herinnering verstuurd. Op een nieuw uitstelverzoek van eiser is vervolgens nogmaals uitstel verleend, ditmaal tot 1 september 2019.

3. Verweerder heeft binnen de gestelde termijn geen aangifte van eiser ontvangen. Een nieuw verzoek om uitstel is door verweerder afgewezen.

4. Met dagtekening 21 oktober 2019 is eiser aangemaand om aangifte te doen vóór 4 november 2019. Hierop is door verweerder geen aangifte ontvangen.

5. De aanslagen IB/PVV en ZVW zijn ambtshalve opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.378 respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 10.000. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 491 respectievelijk € 5. De opgelegde verzuimboete bedraagt € 369.

6. Eiser heeft pro-forma bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2017. Hierop is eiser door verweerder in de gelegenheid gesteld om de bezwaarschriften vóór 7 april 2020 te motiveren.

7. Met dagtekening 7 april 2020 heeft eiser in verband met COVID-19 verzocht om uitstel voor de motivering van de bezwaarschriften tot 28 april 2020. Hierop is door verweerder uitstel verleend tot 28 april 2020.

8. Met dagtekening 28 april 2020 heeft eiser verzocht om uitstel voor de motivering van zijn bezwaarschriften tot en met 1 juni 2020. In het uitstelverzoek is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Voor het indienen van gronden is informatie benodigd, die opvraagbaar is bij een publieksbalie. Echter, de publieksbalies van de Belastingdienst zijn i.v.m. de Covid-19 crisis in ieder geval t/m 20 mei 2020 gesloten. Derhalve is het nog niet mogelijk hiervoor een afspraak in te plannen.”

Hierop is door verweerder uitstel verleend tot 1 juni 2020.

9. Met dagtekening 29 mei 2020 heeft eiser verzocht om uitstel voor de motivering van zijn bezwaarschriften tot en met 1 augustus 2020. In het uitstelverzoek is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Voor het indienen van de gronden is informatie benodigd, die opvraagbaar is bij een publieksbalie. Echter, navraag bij de belastingtelefoon heden heeft geleerd dat de publieksbalies van de Belastingdienst i.v.m. de COVID-19 crisis vooralsnog gesloten zijn en dat nog niet bekend was wanneer deze zouden worden geopend. Derhalve is het nog niet mogelijk hiervoor een afspraak in te plannen.”

10. Met dagtekening 12 juni 2020 heeft verweerder aan eiser een rappel vormverzuim verstuurd. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Om uw bezwaarschrift te kunnen behandelen, heb ik u eerder verzocht om nadere informatie te verschaffen en/of de aangifte in te dienen. In uw brief van 29 mei 2020 verzoekt u om een extra termijn voor het indienen van de motivering. Hieraan kom ik middels deze rappel termijn tegemoet. Ik stel u nog eenmaal in de gelegenheid mij vóór 26 juni 2020 alsnog de motivering (aangifte 2017) toe te zenden.

(…)

Als ik vóór de hierboven genoemde datum de gevraagde informatie niet heb ontvangen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van horen afgezien.”

11. Op 30 juni 2020 heeft verweerder aan eiser een terugbelverzoek verstuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:

“Op het herhaalde verzoek van 12 juni 2020 is (nog) geen motivering of uw aangifte ontvangen. Naar aanleiding hiervan verzoek ik u vóór 8 juli 2020 telefonisch contact met mij op te nemen.

Als ik vóór de hierboven genoemde datum niets van u heb vernomen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van horen afgezien.”

12. In de bestreden uitspraak op bezwaar is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Op 30 juni 2020 is aan u een terugbelverzoek verzonden. Hierop heeft u op 8 juli 2020 schriftelijk gereageerd. U hebt hierin verzocht om meer tijd om te motiveren. Dit verzoek is gehonoreerd en is zodoende de termijn opgeschort tot 1 september 2020.”

13. Eiser heeft zijn bezwaarschriften niet gemotiveerd. Hij heeft ook telefonisch geen geen contact opgenomen met verweerder. Met dagtekening 31 augustus 2020 heeft eiser verzocht om uitstel van de motiveringstermijn tot 31 december 2020.

14. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar zijn de bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2017 (kennelijk) ongegrond verklaard. Voorafgaande aan de uitspraken op bezwaar heeft geen hoorgesprek plaatsgevonden.

Geschil

15. In geschil is of de bezwaren terecht (kennelijk) ongegrond zijn verklaard.

16. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bezwaren ten onrechte zijn afgewezen. Volgens eiser had verweerder zijn uitstelverzoek van 31 augustus 2020 moeten honoreren. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord.

17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bezwaren terecht zijn afgewezen en dat eiser terecht niet is gehoord.

Beoordeling van het geschil

18. De gemachtigde heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de zaak. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het voor hem niet duidelijk was dat behalve zaak SGR 20/282 ook onderhavige zaak op de zitting van 7 januari 2021 zou worden behandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden. In het briefhoofd van de uitnodiging voor de zitting zijn bij “ons kenmerk” zowel de zaaknummers SGR 20/282 als SGR 20/6734 opgenomen. Daarbij wordt in de uitnodiging gesproken over de behandeling van “zaken” en “beroepen”. Daarmee is voldoende kenbaar gemaakt dat de uitnodiging mede zag op onderhavige zaak. Voor zover de uitnodiging voor de gemachtigde niet voldoende duidelijk was omdat in het briefhoofd van de uitnodiging bij “uw kenmerk” uitsluitend het kenmerk van de gemachtigde van de zaak SGR 20/282 staat vermeld, had het op de weg van de gemachtigde gelegen om contact op te nemen met de griffie van de rechtbank. Dit temeer nu verweerder in het begeleidend schrijven bij het verweerschrift heeft verzocht de onderhavige zaak samen met zaak SGR 20/282 op 7 januari 2020 te behandelen.

19. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevat het bezwaarschrift ten minste ook de gronden van het bezwaar.

20. Van een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent als die waarvan eiser gebruik maakt, mag worden verwacht dat hij zich inzet om te voldoen aan de voorwaarden die artikel 6:5 van de Awb aan het bezwaarschrift stelt. Verweerder heeft aan eiser gedurende de bezwaarfase meerdere malen de mogelijkheid geboden om binnen daartoe gestelde termijnen alsnog gronden van het bezwaar in te dienen. Vlak voor het einde van de termijn is steeds opnieuw om uitstel verzocht. Indien hij meende dat hij voor het indienen van de gronden informatie nodig had die bij de (door de COVID-19 crisis) gesloten publieksbalie te verkrijgen was had hij bij verweerder kenbaar kunnen maken welke informatie hij bij de publieksbalie wenste op te vragen en met welk doel hij dit had willen opvragen, dan wel deze informatie rechtstreeks bij de behandeld bezwaarambtenaar kunnen opvragen. Gelet op de ter zake geldende rechtspraak waarvan de gemachtigde op de hoogte zal zijn, volstaat een minimale motivering van het bezwaarschrift voor het geval verweerder niet of onvoldoende aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Eerst ter zitting bij de rechtbank heeft eiser gesteld dat hij wel degelijk een aangifte voor het jaar 2017 heeft ingediend en dat hij bij de publieksbalie heeft willen achterhalen waarom verweerder niet bekend is met deze aangifte. Dit betreft informatie die de gemachtigde ook rechtstreeks aan de behandelend bezwaarambtenaar kenbaar had kunnen maken en bij de behandelend bezwaarambtenaar had kunnen opvragen. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen om deze stelling gedurende de bezwaarfase kenbaar te maken. Dat eiser niet binnen de gestelde termijnen gronden heeft ingediend en verweerder het verzoek van 31 augustus 2020 om verlenging van de termijn heeft afgewezen, moet dan ook voor zijn rekening en risico komen. De rechtbank concludeert dat de gemachtigde aldus voldoende gelegenheid had tot indiening van de gronden, maar er zelf voor heeft gekozen om daarvan geen gebruik te maken. Verweerder had zodoende de mogelijkheid gehad, om gelet op het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb, het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, maar heeft er voor gekozen om het (kennelijk) ongegrond te verklaren.

21. De rechtbank stelt voorop dat verweerder niet kon afzien van het horen omdat het bezwaar (kennelijk) ongegrond was. Er is door eiser een pro forma bezwaarschrift ingediend en vervolgens herhaaldelijk verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden. Derhalve doet zich geen geval voor waarin uit het bezwaarschrift zelf aanstonds volgt dat het bezwaar ongegrond is en er over die conclusie redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is.1 Nu eiser in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om te worden gehoord, diende verweerder eiser daarom in beginsel te horen voordat hij uitspraak op bezwaar deed. Dit is niet gebeurd. In zoverre is de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk tot stand gekomen.

22. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet is komen vast te staan dat de belangen van eiser niet zijn geschaad.

23. Om een spoedige en regelmatige afhandeling van het bezwaar te bevorderen zal de rechtbank op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de volgende nadere voorschriften geven aan verweerder. Eiser moet binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak worden uitgenodigd voor een hoorzitting die moet worden gehouden binnen vier weken na de oproeping. In de oproeping moet worden gewezen op het bepaalde in artikel 7:4, eerste tot en met vierde lid, van de Awb. Binnen zes weken na de hoorzitting moet de uitspraak op bezwaar worden gedaan, tenzij eiser schriftelijk instemt met uitstel.

Proceskosten

24. Om een proceskostenvergoeding is niet verzocht.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel