Rechtbank Den Haag, 10-01-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:100, 20_6330
Rechtbank Den Haag, 10-01-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:100, 20_6330
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 10 januari 2022
- Datum publicatie
- 21 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2022:100
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:2281, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20_6330
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht aannemelijk dat de verplichte aangifte omzetbelasting niet is gedaan. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de naheffingsaanslag omzetbelasting te hoog is. De naheffing, die is gebaseerd op facturen en een eigen verklaring van eiser, berust op een redelijke schatting. De opgelegde vergrijpboete is passend en geboden. De rechtbank heeft de boete ambtshalve gematigd wegens de duur van de procedure. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/6330
(gemachtigde: mr. K. Bozia),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2020 de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking en rentebeschikking verminderd
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021.
Namens eiser zijn verschenen de gemachtigde en mr. T[A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] en mr. [C].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser drijft een eenmanszaak. Hij vervoert goederen naar Marokko. Daarnaast koopt hij in Marokko kleding in die hij naar Nederland vervoert en in Nederland verkoopt.
2. Eiser heeft over de tijdvakken 2014, 2015, 2016 en 2017 aangifte omzetbelasting gedaan naar bedragen van € 134 respectievelijk € 4.346, € 7.864 en € 4.795.
3. Op 6 november 2017 is verweerder een boekenonderzoek bij eiser gestart. Het onderzoek heeft zich mede gericht op de aanvaardbaarheid van door eiser ingediende aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017.
4. Met dagtekening 29 maart 2018 is aan eiser een informatiebeschikking gegeven. In de beschikking worden vragen gesteld over de verkoop van een appartement in Marokko.
5. Het bezwaar tegen de informatiebeschikking is afgewezen. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
6. Op 28 maart 2019 is een afschrift van het conceptrapport van het boekenonderzoek aan eiser verstuurd. In de begeleidende brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Hierbij ontvangt u het conceptrapport inzake het bij u ingestelde boekenonderzoek. De bevindingen tijdens het onderzoek hebben mij aanleiding gegeven tot het voorstellen van de in het conceptrapport genoemde correcties.
Kennisgeving boete
Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens over de correcties en vergrijpboete op te leggen ingevolgde de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik voornemens ben om deze vergrijpboete(n) op te leggen zijn vermeld in het bijgevoegde conceptrapport. Dit rapport, met begeleidende brief, dient u dan ook aan te merken als een kennisgeving ingevolge artikel 5:48 en 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ik stel u in de gelegenheid om voor 11 april 2019 de gronden waarop mijn voornemen tot het opleggen van de boete(n) berust, gemotiveerd te betwisten. Indien u dat wenst kunt u uw standpunt ook mondeling toelichten.”
7. Op 24 april 2019 is het definitieve rapport van het boekenonderzoek aan eiser verstuurd. In het rapport is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“5.2 Opmerkingen met betrekking tot goederen naar Marokko
In de diverse PV’s wordt gesproken over de opbrengsten in 2014, 2015, 2016 en 2017 met betrekking tot de bezorging van tasjes (paketten) in Marokko van particulieren welke niet zijn aangegeven als inkomsten en waarvan de (eventuele) kosten niet aannemelijk zijn gemaakt.
PV 12 april 2018 (onderstreept is het antwoord)
(…)
- Stel ik heb 10000 euro en ik ga rijden dan heb ik normaal aan kosten voor 2500 en 3000 voor onderweg en exclusief douane voor heen en terugreis. Daarnaast betaal ik dus die 20000 dirham omgerekend 2000 euro aan de douane. De rest wat ik over heb voer ik op als omzet. Dus in het voorbeeldgeval zou ik 5000 euro overhouden aan deze rit.
- Ongeveer 15 ritten per jaar
(…)
Uit PV van 12 april is bij ontvangsten van circa € 10.000, kosten onderweg ca. € 2.500 /€ 3.000, douane ca. € 2.000 totaal over ca. € 5.000. Ik ga bij de correctie uit van en redelijke opbrengst van ca. € 3.500 per rit.
Op basis van de PV’s zijn er ca. 15 transporten per jaar x gemiddelde opbrengst (deze stel ik in alle redelijkheid vast op minimaal € 3.500 = opbrengst per rit) is dus per jaar € 52.500 wat niet is aangegeven als ontvangsten.
(…)
Privé gebruik auto
Volgens verklaring van de belastingplichtige wordt er niet privé gereden met de auto’s. Hiervan is geen overzicht of kilometeradministratie aanwezig om dit aan te tonen.
In principe moet er voor alle aanwezige auto’s een bijtelling plaatsvinden omdat van geen enkele auto is aangetoond dat er niet privé mee gereden wordt, sterker nog belastingplichtige verklaart in diverse PV’s dat er verschillende auto’s voor privé worden gebruikt dan wel om privéredenen wordt uitgeleend aan vrienden en/of familie. Bij wijze van hoge uitzondering zal ik slechts, in alle redelijkheid, voor één auto een bijtelling corrigeren. Dit mede in verband met het feit dat er nog één auto in privé is. (…)
De auto [kenteken 1] Mercedes Vito is in september 2017 ingeruild voor een auto met kenteken [kenteken 2]. De catalogusprijs van de [kenteken 2] is € 53.207. Ik stel de gemiddelde catalogusprijs over alle jaren in verband met privégebruik op € 40.000.
2014: (…), 40.000 x 2,7 = € 1.080 omzetbelasting
2015: (…), 40.000 x 2,7 = € 1.080 omzetbelasting
2016: (…), 40.000 x 2,7 = € 1.080 omzetbelasting
2017: (…), 40.000 x 2,7 = € 1.080 omzetbelasting
Correctie 3 (…). OB na te heffen 2014 tot en met 2017 € 1.080 per jaar.
(…)
Balanspost omzetbelasting
De balansverschillen over de jaren 2015 en 2016 zijn:
2015 |
2016 |
||||
Verschuldigde omzetbelasting |
€ |
10.948 |
15.725 |
||
Voorbelasting |
€ |
7.025 |
6.734 |
||
Aan te geven |
€ |
3.923 |
8.881 |
||
Aangegeven |
€ |
4.346 |
7.864 |
||
Terug te geven/ na te heffen |
€ |
-423 |
1.127 |
Correctie 6 terug te geven over 2015 € 423 en na te heffen over 2016 € 1.127.
Verschuldigde omzetbelasting
De verschuldigde omzetbelasting wordt aangegeven volgens het factuurstelsel.
In verband met de correctie op de omzet (transport tasje) is er ook te weinig verschuldigde omzetbelasting aangegeven.
Zie bij 5.3.1
Correctie hogere omzet
2014: 52.500 x 21/121 = € 9.111 verschuldigde omzetbelasting (…)
2015: 52.500 x 21/121 = € 9.111 verschuldigde omzetbelasting (…)
2016: 52.500 x 21/121 = € 9.111 verschuldigde omzetbelasting (…)
2017: 52.500 x 21/121 = € 9.111 verschuldigde omzetbelasting (…)
Correctie 7 OB na te heffen 2014, 2015, 2016 en 2017 € 9.111 per jaar.
Voorbelasting
De voorbelasting wordt geclaimd volgens het factuurstelsel.
Steekproefsgewijs zijn de facturen beoordeeld.
In 2015 is er , ten onrechte, € 1.237 voorbelasting geclaimd over de aanschaf van een privé auto (…).
Correctie 8 OB na te heffen € 1.1237 (2015)
Omzetbelasting
Overeenkomstig de berekeningen in de hoofdstukken 5 en 7 wordt over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
Correctie 3 |
€ 1.080 |
€ 1.080 |
€ 1.080 |
€ 1.080 |
Correctie 6 |
€ - 423 |
€ 1.127 |
||
Correctie 7 |
€ 9.111 |
€ 9.111 |
€ 9.111 |
€ 9.111 |
Correctie 8 |
€ 1.237 |
|||
Totaal |
€ 10.191 |
€ 11.005 |
€ 11.318 |
€ 10.191 |
(…)
Vergrijpboete omzetbelasting
Over de correctie 3 privé gebruik auto leg ik, naast de naheffingsaanslag, nog een vergrijpboete op.
Deze vergrijpboete is gebaseerd op artikel 67f AWR en de regelgeving van het BBBB.(…)
Met betrekking tot de correctie privégebruik auto ben ik van mening dat er sprake is van grove schuld. (…)
Belastingplichtige verklaart in diverse verhoren dat er verschillende auto’s voor privé worden gebruikt dan wel om privéredenen worden uitgeleend aan vrienden en/of familie. Het is van algemene bekendheid dat met betrekking tot de omzetbelasting privégebruik auto van toepassing is. Belanghebbende had redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat door zijn/haar gedrag (het niet aangeven van privégebruik auto terwijl dat een algemeen bekend gegeven is) te weinig belasting zou worden geheven of betaald. Daarom is er in dit geval sprake van grove schuld.
(…)
Over correctie 6 uit het controlerapport, leg ik, naast de naheffingsaanslag, een vergrijpboete op. Deze vergrijpboete is gebaseerd op artikel 67f AWR en de regelgeving van het BBBB. (…)
Met betrekking tot de hiervoor genoemde correcties met betrekking tot de omzet ben ik van mening dat er sprake is van voorwaardelijke opzet.
(…)
Belastingplichtige heeft ontvangsten met betrekking tot de transporten van tasjes en dozen niet opgenomen in de aangiften omzetbelasting. Gezien de absolute als de relatieve grootte van de niet aangegeven omzet concludeer ik dat belanghebbende wist dat te weinig omzetbelasting werd aangegeven."
8. Met dagtekening 27 juni 2019 is over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd naar een bedrag van € 42.705. Daarbij is verweerder uitgegaan van een omzet gebaseerd op 15 ritten naar Marokko per jaar. De bij de naheffingsaanslag opgelegde vergrijpboete bedraagt € 12.142. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 5.168.
9. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen de naheffingsaanslag. Verweerder is niet langer uitgegaan van 15 ritten per jaar, maar van 10 ritten, hetgeen betekent dat de omzet niet € 52.500, maar € 35.000 per jaar bedraagt. Ook acht verweerder aannemelijk dat ter zake van het privégebruik auto een percentage van 1,5% moet worden toegepast. De naheffingsaanslag is verminderd tot € 28.577, de vergrijpboete tot € 11.710 en de in rekening gebrachte belastingrente tot € 3.456.
Geschil 10. In geschil is of de (verminderde) naheffingsaanslag naar een juist bedrag is opgelegd en of de vergrijpboete terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil bij wie de bewijslast ligt en of verweerder ter zake van het door eiser verrichtte goederenvervoer terecht een bedrag van € 35.000 per jaar aan omzet in aanmerking heeft genomen. De overige correcties zijn niet langer in geschil.
11. Volgens eiser rust de bewijslast dat de naheffingsaanslag naar een juist bedrag is opgelegd op verweerder. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Daarnaast stelt eiser dat de vergrijpboete ten onrechte opgelegd.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag naar een juist bedrag is opgelegd en dat de vergrijpboete terecht is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
13. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken.1
14. De rechtbank stelt vast dat de omzet die eiser volgens zijn onder 5.2 van het rapport opgenomen verklaring uit het proces-verbaal van 12 april 2018 heeft behaald met het goederenvervoer naar Marokko niet strookt met de door hem ingediende aangiften omzetbelasting. Ook indien eiser zou worden gevolgd in zijn stelling dat uitgegaan moet worden van minder dan 10 ritten per jaar, verschilt de werkelijk gerealiseerde omzet substantieel van de aangegeven omzet. Dit nog los van het feit dat verweerder bij het bepalen van de opbrengst per rit (€ 3.500) per abuis is uitgegaan van de winst in plaats van de omzet. De overige correcties worden door eiser niet betwist. Gelet op de geconstateerde verschillen, acht de rechtbank aannemelijk dat de volgens de aangiften verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting en dat eiser zich daarvan bewust moet zijn geweest. Eiser heeft dan ook over de jaren 2014 tot en met 2017 niet de vereiste aangiften omzetbelasting gedaan zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Hij dient daarom overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
15. Eiser stelt dat verweerder bij de oplegging van de naheffingsaanslag is uitgegaan van teveel ritten per jaar. Volgens eiser was de periode van 2014 tot en met 2016 een opstartfase en waren 10 ritten per jaar niet haalbaar. Eiser heeft voor deze stelling geen enkele onderbouwing gegeven. Hij heeft dan ook niet overtuigend aangetoond dat de omzet die hij van 2014 tot en met 2017 heeft behaald met het vervoer van goederen naar Marokko minder dan € 35.000 per jaar bedraagt.
16. Eiser stelt dat de door hem verrichte vervoersdiensten met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, tweede lid, onderdeel b van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) jo. tabel II, onderdeel b.1.a. behorende bij de Wet onder het nultarief vallen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Een ondernemer die in Nederland woont wordt op grond van artikel 37e van de Wet geacht zijn leveringen en diensten in Nederland te verrichten, voor zover hij niet aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers het tegendeel aantoont. Vast staat dat eiser in Nederland woont en goederen vervoert voor in Nederland wonende klanten. Dat eiser buiten Nederland diensten verricht is niet aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers aangetoond. De rechtbank verklaart ter zitting door eiser gedaan bewijsaanbod tardief nu de aard van het te leveren bewijs niet is gespecificeerd en door verweerder meerdere malen om bewijs is verzocht.
17. Ook indien sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast moet de correctie ter zake van het vervoer van goederen berusten op een redelijke schatting. Verweerder is bij de oplegging van de naheffingsaanslag uitgegaan van 10 ritten per jaar en heeft, zoals hierboven geconstateerd, daarbij de winst als uitgangspunt genomen in plaats van de omzet. Dat per jaar tenminste 10 ritten zijn gemaakt heeft verweerder onderbouwd met verkoopfacturen ter zake van de in Marokko ingekochte kleding en het proces-verbaal van 12 april 2018, waarin eiser zelf heeft verklaard dat hij 15 ritten per jaar heeft gemaakt. De rechtbank acht 10 ritten per jaar en een omzet per rit van € 3.500 dan ook redelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd.
18. Ingevolge artikel 67f, eerste lid, van de Awr kan, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, aan de belastingplichtige een vergrijpboete worden opgelegd.
19. Op verweerder rust de bewijslast dat het aan grove schuld te wijten is dat te weinig belasting is voldaan. Met wat verweerder heeft aangevoerd, is hij hierin geslaagd. Door niet alle omzet in zijn aangiften op te nemen heeft eiser bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden betaald. Gezien de hoogte van de niet in de aangiften verantwoorde omzet, kan dit hem ook niet zijn ontgaan. De vergrijpboete is dan ook terecht opgelegd. Voor matiging van de boete in verband met de omkering en verzwaring van de bewijslast bestaat geen aanleiding, aangezien de onderliggende naheffingsaanslag is gebaseerd op gegevens die bij eiser als bekend mogen worden beschouwd. De rechtbank acht de opgelegde vergrijpboete van € 11.710 passend en geboden.
20. De rechtbank ziet in de duur van de procedure aanleiding om de boete ambtshalve te matigen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn wat betreft de boete is aangevangen met het conceptrapport van 28 maart 2019 en dat sinds die datum tot het moment waarop in deze zaken uitspraak wordt gedaan, 2 jaar en bijna 10 maanden zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan 2 jaar rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. De redelijke termijn is dan ook met bijna 10 maanden overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boete, conform de door Gerechtshof Amsterdam2 geformuleerde uitgangspunten, te matigen met 10%. Dat betekent dat de boete moet worden verminderd met € 1.171 (10% van € 11.710) tot een bedrag van € 10.539. Nu matiging van de boete ambtshalve plaatsvindt, leidt dit niet tot een gegrond beroep.
Rentebeschikkingen
21. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- matigt de vergrijpboete tot € 10.539.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: