Rechtbank Den Haag, 22-02-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1360, 21_1309
Rechtbank Den Haag, 22-02-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1360, 21_1309
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 februari 2022
- Datum publicatie
- 31 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2022:1360
- Zaaknummer
- 21_1309
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag is terecht en naar een juist bedrag opgelegd. Eiser maakt de door hem bepleite handelsinkoopwaarde, waardevermindering wegens schade en waardevermindering wegens schadeverleden niet aannemelijk. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 21/1309
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en rijwielen (Bpm) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2019 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaken op 8 januari 2021 ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar deze rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022 door middel van een skype-verbinding.
Namens eiser heeft de gemachtigde deelgenomen, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en mr. [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft op 23 oktober 2017 aangifte Bpm gedaan ter zake van de registratie van een BMW X4 3.5i X-Drive High Executive (de auto). De aangegeven en betaalde Bpm bedraagt € 4.400. De datum eerste toelating van de auto 1 is 22 maart 2016. De kilometerstand bedraagt 8.309.
2. In de aangifte Bpm is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 38.000. Deze waarde is gebaseerd op door JB Taxaties B.V. (de taxateur) verricht marktonderzoek waarbij is uitgegaan van de vraagprijzen van referentievoertuigen. Op de gemiddelde vraagprijs is vervolgens een waardecorrectie van 35% toegepast. In verband met schade aan de auto, die door de taxateur is berekend op € 19.313, is een waardevermindering van € 19.000 in aanmerking genomen.
3. Eiser heeft de auto op 31 oktober 2017 getoond bij Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Daarbij is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op grond van de X-ray koerslijst bepaald op € 44.054. De schade aan de auto is gecalculeerd op € 10.708. In het rapport van DRZ zijn een aantal afwijkingen geconstateerd ten opzichte van de door eiser opgegeven schade. Deze afwijkingen zien op de achterbumper, een koplamp en een stoelhoes en vulling.
4. De naheffingsaanslag Bpm is opgelegd naar een bedrag van € 3.604. Verweerder gaat bij de aanslagoplegging uit van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 44.054 en van een waardevermindering in verband met schade van € 8.607, ofwel 80,37% van de door DRZ gecalculeerde schade. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 189.
Geschil 5.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd.
6. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Daartoe voert hij aan dat de taxatie door DRZ niet kan dienen omdat de hertaxateur niet onafhankelijk en niet deskundig is. Indien de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, stelt eiser dat door verweerder wordt uitgegaan van een te hoge handelsinkoopwaarde, dat rekening moet worden gehouden met een hogere waardevermindering wegens schade en dat verweerder ten onrechte geen waardevermindering wegens ex-schade in aanmerking heeft genomen.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
8. De rechtbank stelt voorop dat het verweerder vrij staat een deskundige naar eigen keuze in te schakelen om de waarde van de auto te bepalen. Op een vestiging van DRZ kan een waardevaststelling onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd. De medewerkers van DRZ zijn als deskundig te beschouwen. De opname door DRZ is geschikt voor controle van de aangifte Bpm. De enkele stelling van eiser dat de hertaxateur zijn werkzaamheden niet onafhankelijk en niet onpartijdig uitvoert, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de partijdigheid of vooringenomenheid van de hertaxateur aan te kunnen nemen. Dat de taxateur niet staat ingeschreven in een register van erkende taxateurs en in dienst is bij DRZ, brengt op zichzelf en ook in combinatie met elkaar niet mee dat sprake is van een ondeugdelijke taxatie. Dat verweerder, door DRZ in te schakelen, onzorgvuldig heeft gehandeld volgt uit niets.
9. De door de taxateur van eiser aangedragen referentievoertuigen betreffen andere uitvoeringen van de BMW X4 dan de auto van eiser. Eiser maakt niet inzichtelijk op welke wijze de vraagprijzen van de referentievoertuigen als uitgangspunt kunnen dienen voor de waardebepaling van de auto. Zo wordt door eiser niet onderbouwd op welke wijze rekening is gehouden met verschillen tussen de auto en de referentievoertuigen en ook niet waarop de toegepaste correctie van 35% is gebaseerd. Met het rapport van de taxateur slaagt eiser er dan ook niet in om de door hem bepleite handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat aannemelijk te maken. De rechtbank sluit aan bij de door verweerder op grond van de X-ray koerslijst bepaalde handelsinkoopwaarde van € 44.054.
10. Op grond van artikel 10, eerste lid van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Wet) wordt, met betrekking tot gebruikte personenauto's, de verschuldigde Bpm berekend met inachtneming van een vermindering. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de vermindering de afschrijving is, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de Bpm, op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. De vermindering kan bepaald worden met inachtneming van een forfaitaire tabel of een koerslijst. Op grond van artikel 10, achtste lid van de Wet wordt, onder ander bij een personenauto met meer dan normale gebruiksschade niet zijnde een schadevoertuig, de afschrijving op een bij aangifte gedaan verzoek vastgesteld op de som van de catalogusprijs en de historische Bpm, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
11. De bewijslast dat de schade aan de auto moet resulteren in een grotere waardevermindering dan reeds door verweerder is geaccepteerd, rust op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank slaag eiser daar niet in. Het rapport van de taxateur van eiser is opgesteld op 19 oktober 2017 en de auto op 31 oktober 2017 bij DRZ is getoond. Eiser maakt niet aannemelijk dat het schadeherstel pas na aangifte heeft plaatsgevonden, zodat er geen aanleiding bestaat om de volledige door de taxateur van eiser geconstateerde schade als uitgangspunt te nemen. Gelet op leeftijd en kilometerstand kan de auto niet als nieuw gelden zodat zelfs volledig schadeherstel er niet in resulteert dat de auto in nieuwstaat komt te verkeren.1Daarom is niet aannemelijk dat een groter deel van het geconstateerde schadebedrag als waardevermindering in aanmerking moet worden genomen dan de 80,37% die door verweerder bij de aanslagoplegging is geaccepteerd. De rechtbank sluit aan bij een waardevermindering wegens schade van € 8.607.
12. Verweerder heeft aangevoerd dat de taxateur van eiser geen waardevermindering wegens schadeverleden in zijn rapport heeft opgenomen. Herstel van de schade had op het moment van de taxatie nog niet plaatsgevonden. Eiser staat een waardevermindering wegens schadeverleden voor van € 5.000, maar onderbouwt niet op welke wijze hij op dit bedrag is uitgekomen. De schade bedoeld in rechtsoverweging 3, waarmee DRZ geen rekening heeft gehouden, omdat deze al voor de aangifte zou zijn hersteld, is schade die in beginsel restloos hersteld kan worden. Het betreft geen schade aan voor het functioneren van de auto essentiële onderdelen, zoals de stuurinrichting of de wielophanging, waar beschadiging pleegt te leiden tot waardevermindering ook na herstel van de schade. Met de ten tijde van de aangifte nog wel aanwezige schade is rekening gehouden door de waardevermindering van € 8.607. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen reden voor een verdere waardevermindering wegens schadeverleden.
13. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
14. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade ontstaan door termijnoverschrijding. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.2 Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
16. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 14 maart 2019 en heeft op
5 november 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Vervolgens is door de rechtbank op 22 februari 2022 uitspraak gedaan. Vanaf het indienen van het bezwaarschrift tot de uitspraakdatum is een periode van bijna 3 jaar verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 1.000 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De termijnoverschrijding dient voor 2/12e deel (€ 167) aan verweerder te worden toegerekend en voor 10/12e deel (€ 833) aan de beroepsfase.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.