Rechtbank Den Haag, 08-03-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2291, AWB - 20 _ 6069
Rechtbank Den Haag, 08-03-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2291, AWB - 20 _ 6069
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 8 maart 2022
- Datum publicatie
- 30 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2022:2291
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 6069
Inhoudsindicatie
De navorderingsaanslagen zijn tijdig vastgesteld en verweerder heeft terecht nagevorderd over de jaren 2015 en 2016 en eisers aangifte over het jaar 2017 gecorrigeerd. De (navorderings)aanslagen zijn eerder te laag dan te hoog zijn vastgesteld. Ten aanzien van de boetes acht de rechtbank (voorwaardelijk) opzet aannemelijk gemaakt. Verweerder is echter niet geslaagd in het bewijs dat sprake is van alle door hem gestelde strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank acht boetes van 150% van de boetegrondslag passend en geboden. Ten aanzien van de bij de aanslag IB/PVV 2017 opgelegde boete, concludeert de rechtbank dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boete te matigen.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 20/6069, SGR 20/6070 en SGR 20/6071
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2015 en 2016 en een aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft verweerder belastingrente in rekening gebracht en vergrijpboetes opgelegd.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 augustus 2020 de aanslagen en de rente- en boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Voor een aantal bijlagen bij het verweerschrift heeft hij een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit verzoek is door de geheimhoudingskamer van de rechtbank toegewezen waarbij eiser in de gelegenheid is gesteld om mede te delen of hij toestemming verleent voor beperkte kennisneming. Eiser heeft daarvoor geen toestemming verleend.
Eiser heeft met dagtekening 27 november 2021 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en mr. [B] .
De zaken van eiser met de zaaknummers SGR 19/6226, SGR 20/2851, SGR 20/2889,
SGR 20/6060, SGR 20/6061, SGR 20/6062, SGR 20/6063, SGR 20/6064, SGR 20/6065, SGR 20/6066, SGR 20/6067 en SGR 20/6068 zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1945 en staat sinds die datum in de Basisregistratie Personen (Brp) ingeschreven op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] .
2. Op 23 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Central Liaison Office (CLO) in een groepsverzoek informatie opgevraagd bij de Zwitserse autoriteiten over Nederlandse rekeninghouders bij de Zwitserse UBS Bank (UBS Bank).
3. Naar aanleiding daarvan ontvangt de Belastingdienst/CLO een usb-stick met gegevens van Nederlandse bankrekeninghouders bij de UBS Bank. Het Zwitserse Bundesgericht heeft bepaald dat Zwitserland de gevraagde informatie met Nederland mocht delen.
4. Een van de bestanden op de usb-stick betreft het dossier [dossiernummer] . De inhoud van dat dossier luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Account |
|
AccountNumber |
[nummer] |
(…) |
|
AccountBalanceOn2013-02-01 |
CHF 1376176.00 |
AccountBalanceOn2014-01-01 |
CHF 1365659.00 |
AccountBalanceOn2014-12-31 |
n/a |
Person_1 |
|
FirstName |
[eiser] |
LastName |
[eiser] |
DateOfBirth |
1945- [geboortedag] |
DomicileAddressLine1 |
[eiser] |
(…) |
|
(…) |
|
DomicileAddressLine4 |
[adres] [huisnummer] |
DomicileAddressLine5 |
[postcode] |
DomicileAddressLine6 |
[plaats] ” |
Na raadpleging van de gegevens in de Brp is gebleken dat eiser als enige in aanmerking komt als rekeninghouder.
5. Naar aanleiding van de ontvangen informatie heeft verweerder eiser bij brief van
4 februari 2016 verzocht om informatie over de bankrekening te verstrekken over de jaren 2003 tot en met 2014. Verweerder heeft daarbij het formulier ‘verklaring vermogen in het buitenland’ aan eiser verstrekt en hem verzocht dit in te vullen. Ook heeft verweerder eiser gevraagd relevante (bank)stukken te verstrekken. Met dagtekening 1 maart 2016 heeft eiser gereageerd en aangegeven dat hij de betreffende verklaring niet kan invullen, omdat hij geen buitenlandse bankrekening heeft en dus niet over buitenlands vermogen beschikt.
6. Op 14 april 2016 ontvangt de Belastingdienst/CLO ook van de Duitse autoriteiten gegevens van Nederlandse ingezetenen die een bankrekening hebben aangehouden bij de UBS Bank. Het betreft bankrekeningnummers en saldi uit de jaren 2006 en 2008, zonder vermelding van de namen van de rekeninghouders. De bankrekeningnummers zijn vergeleken met de gegevens die zijn ontvangen van de Zwitserse autoriteiten. Uit deze vergelijking is, voor zover hier van belang, gebleken dat eiser de betreffende bankrekening ook aanhield in de jaren 2006 en 2008 en dat het saldo van de rekening op enig moment in 2006 CHF 2.187.226 (€ 1.361.146) en in 2008 CHF 1.557.582 (€ 1.048.876) bedroeg.
7. Verweerder heeft bij brief van 23 juni 2016 eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie als vermeld in de brief van 4 februari 2016 te verstrekken. Bij brief van 19 juli 2016 heeft eiser verwezen naar zijn eerdere brief van
1 maart 2016.
8. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 27 oktober 2016 ten aanzien van eiser voor de jaren 2004 tot en met 2015 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven. Die informatiebeschikking is door deze rechtbank bij uitspraak van 22 maart 2018, zaaknummer SGR 17/2912, gehandhaafd voor zover deze ziet op de jaren 2004 tot en met 2014. Daartegen is geen hoger beroep ingesteld door eiser, zodat de uitspraak ingevolge artikel 27h, derde lid, van de Awr op 3 mei 2018 onherroepelijk is vast komen te staan.
9. Op 5 maart 2018 heeft verweerder het CLO verzocht om de bankgegevens van eiser op te vragen bij de UBS Bank over de periode 2010 tot en met 2016.
10. Bij brief van 7 juni 2018 heeft verweerder eiser verzocht om informatie over de UBS-bankrekening te verstrekken over de jaren 2015 tot en met 2017. Met dagtekening
26 juni 2018 heeft eiser gereageerd en aangegeven dat hij niet beschikt over een rekening in het buitenland. Bij brief van 3 juli 2018 heeft verweerder eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie te verstrekken. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
11. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 30 augustus 2018 ten aanzien van eiser voor de jaren 2015 tot en met 2017 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Awr gegeven.
12. Het CLO heeft de in 9 bedoelde gegevens op 28 september 2018 ontvangen. Uit deze stukken is, voor zover hier van belang, gebleken dat de bankrekening bij de UBS Bank op 2 oktober 2014 is opgeheven en dat het saldo van de rekening op 31 december 2010
€ 1.127.490, op 31 december 2011 € 1.114.062, op 31 december 2012 € 1.113.012 en op
31 december 2013 € 1.114.387 bedroeg.
13. Bij brief van 21 november 2018 heeft verweerder onder meer aangekondigd dat een correctie op de aangifte IB/PVV 2017 zal worden aangebracht in verband met het niet aangegeven vermogen. Verweerder heeft tevens zijn voornemen om voor dat jaar een vergrijpboete op te leggen kenbaar gemaakt.
14. Op 6 februari 2020 is de FIOD de woning van eiser binnengetreden. Tijdens de huiszoeking is een contant geldbedrag gevonden van in totaal € 1.637.310. Ook is de administratie van eiser aangetroffen en in beslag genomen, waaronder bankafschriften, brieven van de UBS bank en handgeschreven vermogensopstellingen. Door de officier van justitie is toestemming verleend aan de Belastingdienst om op grond van artikel 55 van de Awr de door de FIOD verzamelde informatie te gebruiken voor heffingsdoeleinden.
15. Naar aanleiding van de bevindingen van de FIOD, heeft verweerder met dagtekening 6 april 2020 een (nieuwe) aankondiging navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 en aanslag IB/PVV 2017 met vergrijpboetes gestuurd naar eiser. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Strafverzwarende omstandigheden
Bij de bepaling van de hoogte van de boete is rekening gehouden met onderstaande strafverzwarende omstandigheden:
- er is over meerdere jaren, elk jaar een bewuste keuze gemaakt om een onjuiste aangifte te
doen,
- er is gebruik gemaakt van een buitenlandse bankrekening in een land dat een bankgeheim
heeft teneinde de fiscus het zicht op de tegoeden en inkomsten te ontnemen;
- uit de bankafschriften van de in Nederland aangehouden bankrekeningen blijkt dat u naar
het eind van het jaar een groot geld bedrag contant opneemt om dit aan het begin van het
volgende jaar weer te storten ten einde de fiscus het zicht op tegoeden en inkomsten
daaruit te ontnemen;
- u hebt ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe niet meegewerkt aan het onderzoek naar
deze buitenlandse rekening.”
16. Bij brief van 28 april 2020 heeft verweerder een ‘Mededeling opleggen aanslagen met boete’ aan eiser gestuurd.
17. Verweerder heeft op 30 april 2020 de volgende aanslagen IB/PVV en vergrijpboetes aan eiser opgelegd:
Jaar |
Gecorrigeerd inkomen box 3 |
Belastingrente |
Vergrijpboete |
Navorderingsaanslag 2015 |
€ 72.304 |
€ 1.283 |
€ 64.686 |
Navorderingsaanslag 2016 |
€ 72.350 |
€ 986 |
€ 65.115 |
Aanslag 2017 |
€ 90.288 |
€ 2.231 |
€ 80.985 |