Rechtbank Den Haag, 16-08-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12379, C/09/636615 / HA ZA 22-865
Rechtbank Den Haag, 16-08-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12379, C/09/636615 / HA ZA 22-865
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 16 augustus 2023
- Datum publicatie
- 23 oktober 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2023:12379
- Zaaknummer
- C/09/636615 / HA ZA 22-865
Inhoudsindicatie
Overheid. Aanbestedingsrecht. Nationaalrechtelijke verjaringstermijn van 5 jaar niet in strijd met Europees recht (effectiviteitsbeginsel). Geen sprake van overheidsopdracht in de zin van Richtlijn EU/2014/24.
Uitspraak
Team Handel
Vonnis van 16 augustus 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[de B.V.] , te [plaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn te Nijmegen,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN, te Den Haag,
gedaagde partij,
advocaat: mr. J.H.C.A. Muller te Den Haag.
Partijen worden hierna [de B.V.] en de Staat genoemd.
1 Samenvatting
[de B.V.] is een onderneming die zich heeft toegelegd op de taxatie van gebruikte motorvoertuigen voor de aangifte van de Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen (BPM). De Belastingdienst kan een belastingplichtige vragen om het voertuig te mogen schouwen. Bij een schouw laat de Belastingdienst het voertuig ter controle hertaxeren. Vanaf 1 december 2013 verricht Domeinen Roerende Zaken (DRZ) de hertaxaties voor de Belastingdienst. Tot 1 december 2013 werden de hertaxaties verricht door twee private partijen, CED en Dekra.
[de B.V.] wil ook de hertaxaties voor de Belastingdienst verrichten en heeft in het verleden daartoe juridische actie ondernomen. [de B.V.] heeft in 2013 na overleg met haar toenmalig advocaat besloten om geen verdere juridische actie te ondernemen. In 2022 is [de B.V.] hiervan teruggekomen en heeft zij hierover de Staat een e-mail gestuurd.
In deze zaak vordert [de B.V.] een verklaring voor recht dat de Staat gehouden is om de schade van [de B.V.] te vergoeden omdat de Belastingdienst de hertaxaties voor de BPM ten onrechte niet heeft aanbesteed.
De rechtbank oordeelt dat de vordering tot schadevergoeding deels is verjaard, namelijk voor het deel tot 14 januari 2017. Voor dat deel van de vordering komt de rechtbank daarom niet toe aan een inhoudelijk oordeel over de aanbestedingsplicht van de hertaxaties. Het deel van de vordering dat ziet op de schade van na 14 januari 2017 is niet verjaard maar wordt afgewezen. De hertaxatie door DRZ kwalificeert op grond van de Richtlijn EU/2014/24 niet als een overheidsopdracht. De Staat is daarom niet verplicht om de hertaxaties aan te besteden.
2 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding van 28 september 2022 met producties 1 tot en met 10;
- -
-
de conclusies van antwoord van 30 november 2022 zonder producties;
- -
-
het tussenvonnis van 5 april 2023;
- -
-
de akte overlegging producties van 13 juli 2023 met producties 11 en 12;
- -
-
de pleitnotities van [de B.V.] ;
- -
-
de pleitnotities van de Staat.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juli 2023. Partijen zijn verschenen, vergezeld door hun advocaten. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken; die aantekeningen zitten in het griffiedossier.
[de B.V.] heeft aan haar pleitnotities de memorie van grieven in de zaak met nummer [nummer] gehecht. De Staat heeft pas op de mondelinge behandeling kennis kunnen nemen van het beroep van [de B.V.] op dat stuk. De rechtbank slaat er daarom geen acht op. De Staat zou anders in zijn belangen worden geschaad.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen.
3 De feiten
De Belastingdienst kan een aangever van de BPM vragen om het voertuig te schouwen om de aangifte te controleren. Bij de schouw laat de Belastingdienst een hertaxatie verrichten. Tot 1 december 2013 verrichtten CED en Dekra deze hertaxaties voor de Belastingdienst.
[de B.V.] wilde deze hertaxaties ook verrichten voor de Belastingdienst. In een brief van 20 augustus 2008 heeft [de B.V.] daarom haar diensten aangeboden aan de Belastingdienst. Deze brief van [de B.V.] heeft niet geleid tot het gunnen van (een deel van) de hertaxaties aan [de B.V.] . CED en Dekra bleven de enige twee partijen die de hertaxaties voor de Belastingdienst mochten verrichten.
Bij dagvaarding van 1 november 2013 heeft [de B.V.] in kort geding een verbod gevorderd op hertaxaties door marktpartijen, zoals CED en Dekra. In een brief van 25 november 2013 heeft de Belastingdienst aan de toenmalige advocaat van [de B.V.] aangegeven uit eigen beweging over te gaan tot het inwilligen van de vordering in kort geding. Voor [de B.V.] was deze toezegging na overleg met zijn advocaat aanleiding om het kort geding in te trekken. Vanaf 1 december 2013 verricht DRZ de hertaxaties voor de Belastingdienst. Op 1 april 2014 zijn de afspraken tussen de Belastingdienst en DRZ over de hertaxaties vastgelegd in het ‘Convenant Belastingen en Dienst Roerende Zaken’.
In een e-mail van 14 januari 2022 heeft [de B.V.] bij de Belastingdienst geklaagd dat de hertaxaties exclusief aan DRZ zijn gegund en niet zijn aanbesteed. In de brief van 2 februari 2022 heeft het ministerie van Financiën, namens de Belastingdienst, geantwoord dat de hertaxaties door DRZ niet hoeven te worden aanbesteed.