Rechtbank Den Haag, 03-01-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:22, C/09/675315 / KG ZA 24-1033
Rechtbank Den Haag, 03-01-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:22, C/09/675315 / KG ZA 24-1033
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 3 januari 2025
- Datum publicatie
- 3 januari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2025:22
- Zaaknummer
- C/09/675315 / KG ZA 24-1033
Inhoudsindicatie
Geschil tussen de Belastingdienst en een belastingplichtige over de vraag of de belastingplichtige heeft voldaan aan zijn wettelijke informatieplicht over het verloop en de omvang van zijn (crypto)vermogen. Hoewel de Belastingdienst en de belastingplichtige al een paar jaar met elkaar corresponderen over (de omvang van) het (crypto)vermogen van de belastingplichtige, is gebleken dat de Belastingdienst nog onvoldoende informatie heeft ontvangen. Daarmee kan controle van de door de belastingplichtige ingediende belastingaangiften nog niet plaatsvinden. De vorderingen van de Belastingdienst leiden tot een bevel aan de belastingplichtige, opgelegd door de voorzieningenrechter, tot informatieverstrekking op straffe van een dwangsom.
Uitspraak
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/675315 / KG ZA 24-1033
Vonnis in kort geding van 3 januari 2025
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst) zetelend te Den Haag,
eiser,
advocaat mr. [advocaat] te [plaats] ,
tegen:
[gedaagde] te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.G.G. Jansen de Lannoy te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de Staat’ en ‘ [gedaagde] ’.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 november 2024 met producties;
- de door [gedaagde] overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de op 11 december 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij van de zijde van de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.
2 De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
[gedaagde] woont in Nederland en is in Nederland belastingplichtig. De Belastingdienst heeft op enig moment informatie ontvangen dat [gedaagde] in het verleden de beschikking heeft gehad over één of meer buitenlandse bankrekeningen. In juni 2021 heeft de Belastingdienst hierover telefonisch contact gehad met [gedaagde] . [gedaagde] heeft toen gezegd dat hij niet alle (buitenlandse) vermogensbestanddelen bij de Belastingdienst heeft aangegeven. In aansluiting op dit gesprek heeft de Belastingdienst [gedaagde] op 21 juni 2021 een informatieverzoek toegestuurd. [gedaagde] is daarmee in de gelegenheid gesteld om onder meer alle inkomsten en vermogen die hij in de afgelopen jaren niet (of niet volledig) heeft aangegeven alsnog aan te geven. De Belastingdienst heeft geschreven dat het voor hem van belang is om te weten hoe het vermogen is opgebouwd c.q. afgenomen en wat de herkomst van het vermogen is geweest. [gedaagde] is gevraagd de relevante (bank-)stukken toe te zenden.
Het informatieverzoek van 21 juni 2021 is het beginpunt geweest van een periode die tot daags voor het kort geding voortduurt waarin tussen [gedaagde] (en later: zijn advocaat c.q. advocaten) en de Belastingdienst een aanzienlijke hoeveelheid correspondentie is gewisseld over het cryptovermogen van [gedaagde] . De voorzieningenrechter licht een deel van deze correspondentie uit.
De voormalige advocaat van [gedaagde] heeft na vragen daarover, de Belastingdienst op 8 juli 2021 geïnformeerd dat [gedaagde] sinds 2010/2011 een bankrekening in Zwitserland heeft. Daaraan is toegevoegd dat die bankrekening is geopend omdat [gedaagde] van plan was een vakantiewoning te kopen. Verder is toegelicht dat van die bankrekening een overboeking heeft plaatsgevonden naar een bankrekening in Puerto Rico die ook op naam van [gedaagde] staat. Die bankrekening is eind 2017/begin 2018 geopend. [gedaagde] heeft gezegd dat die rekening is gebruikt om goud aan te kopen, dat daarna is ingewisseld voor zilver. De voormalige advocaat van [gedaagde] heeft te kennen gegeven dat de onderliggende bankstukken opgevraagd zullen worden.
De voormalige advocaat van [gedaagde] heeft de Belastingdienst vervolgens voorzien van stukken over de buitenlandse bankrekeningen van [gedaagde] . Uit de bankafschriften volgt dat [gedaagde] in de periode 2017 tot begin 2020 een bedrag van opgeteld ongeveer € 348.000,- heeft ontvangen van een rekeningnummer van BITSTAMP Limited. BITSTAMP is een onlineplatform voor de aan- en verkoop van en handel in cryptovaluta.
De Belastingdienst heeft [gedaagde] op 21 oktober 2021 een nieuw informatieverzoek gestuurd. De Belastingdienst heeft gevraagd of [gedaagde] en zijn fiscaal partner in de periode 2007 tot en met 2020 de beschikking hebben gehad over cryptovaluta-rekeningen die (nog) niet in hun aangiften inkomstenbelasting zijn verantwoord. Voor het geval daarvan sprake zou zijn is gevraagd om de van belang zijnde documentatie voor de fiscale aangiften 2007 tot en met 2020.
Op 2 november 2021 heeft de voormalige belastingkundige van [gedaagde] per email gereageerd op de vragen van de Belastingdienst. Zij heeft onder meer het volgende namens [gedaagde] en zijn fiscaal partner meegedeeld: “Cliënten hebben aangegeven dat zij in het bezit zijn van crypto valuta welke, in de lopende jaren, reeds zijn opgegeven in de aangifte inkomstenbelasting box 3.”
[gedaagde] heeft in juni 2021 een herziene belastingaangifte voor het belastingjaar 2018 ingediend. [gedaagde] wijzigde de som aan “Overige bezittingen” in die belastingaangifte van € 130.000,- naar € 469.000,-.
In april 2021 wijzigde [gedaagde] , met zijn fiscaal partner, de belastingaangifte over 2019. Het bedrag aan “Overige bezittingen” werd van € 45.702,- gewijzigd naar € 141.416,-.
Op 4 november 2021 heeft de Belastingdienst [gedaagde] en zijn fiscale partner onder andere gevraagd uiterlijk 11 november 2021 mee te delen welke cryptovaluta zij per 1 januari 2018 in bezit hebben, onderbouwd met bewijsstukken.
Op 11 november 2021 heeft de voormalige belastingkundige van [gedaagde] aan de Belastingdienst documenten toegestuurd. Vermeld werd dat [gedaagde] en zijn fiscaal partner op 1 januari 2018 over “circa 45 Bitcoins” beschikken, waarvan circa 5 Bitcoins van de fiscaal partner van [gedaagde] . De Belastingdienst heeft hierover weer vragen gesteld, nu beperkt tot de belastingjaren 2016 en 2018 in verband met de aangifte 2018 en een mogelijke navorderingsaanslag over 2016. De Belastingdienst heeft een overzicht gevraagd van alle Bitcoin adressen en alle adressen van de overige crypto-valuta die in het belastingjaar 2016 en 2018 in bezit waren van [gedaagde] en zijn fiscaal partner. Ook is gevraagd bij welke exchanges de crypto-valuta zijn aangekocht. Verder is gevraagd om de onbewerkte exportdata per exchange en per account. Daarnaast is gevraagd of [gedaagde] over één of meer (eigen) wallets beschikt, en zo ja, welke programma’s of wallets worden gebruikt.
Op 29 november 2021 heeft de belastingkundige van [gedaagde] en zijn fiscaal partner onder bericht dat [gedaagde] en zijn fiscaal partner een hardware-wallet hebben van Trezor. Verder is kenbaar gemaakt dat [gedaagde] gebruik maakt van de volgende exchanges: Bitonic, Bitstamp, Poloniex, Bittrex, Wirex, Uphold en Kraken. Uit meegestuurde documenten volgt dat [gedaagde] naast Bitcoin ook over LiteCoins beschikt.
De Belastingdienst heeft een informatiebeschikking genomen voor de belastingjaren 2016 en 2018. De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] slechts een zeer beperkt deel van het informatieverzoek heeft beantwoord en dat er geen verifieerbaar overzicht is verstrekt van de waarde van het aantal crypto-valuta dat bij [gedaagde] in bezit was per 1 januari 2016 en 1 januari 2018.
[gedaagde] heeft bezwaar aangetekend tegen de informatiebeschikking. In het bezwaarschrift heeft [gedaagde] onder meer het volgende weergegeven:
“(…) Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud met u op 15 december 2021 en na veel zoekwerk en herstelwerk van hardware en computerapparatuur, stuur ik u bijgaand de aan u beloofde walletadressen van alle in bezit zijnde crypto’s. die wij in bezit hadden rond de u gevraagde data.
Te weten, Zcash aantal 149,999. Bitcoin aantal 29,3757. BitcoinGold aantal 47,838. Litecoin aantal 300. (…)”
Het bezwaar tegen de informatiebeschikking is door de Belastingdienst op 12 juli 2022 afgewezen. [gedaagde] heeft daartegen geen beroep ingesteld.
Op 15 juni 2022 heeft de Belastingdienst per brief vragen gesteld over het cryptovermogen van [gedaagde] met het oog op de belastingjaren 2010 tot en met 2015, 2017 en 2019 en 2020. Daarop heeft [gedaagde] per email van 12 juli 2022 gereageerd met de mededeling dat de gevraagde informatie al in de vorige briefwisselingen sinds juni 2021 zijn gegeven en dat de vragen zo volledig en compleet mogelijk zijn beantwoord.
Bij brief van 26 augustus 2022 heeft de Belastingdienst [gedaagde] een aankondiging aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen 2018 gestuurd. De Belastingdienst heeft te kennen gegeven genoodzaakt te zijn een schatting te maken van het totale Box-3 inkomen over 2018, gelet op het uitblijven van de bij [gedaagde] opgevraagde informatie in de informatiebeschikking.
Bij brief van 25 oktober 2022 heeft de Belastingdienst [gedaagde] over de kalenderjaren 2010 tot en met 2015, 2017 en 2019 en 2020 een informatiebeschikking toegestuurd voor op te leggen (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting over die jaren. De informatiebeschikking bevat gedetailleerde vragen over het cryptovermogen van [gedaagde] , waarvan de Belastingdienst meent dat [gedaagde] die nog niet heeft beantwoord. Daarop heeft [gedaagde] bij brief van 1 november 2022 geantwoord dat hij en zijn fiscaal partner alles in het werk hebben gesteld om zo open mogelijk te zijn. En verder heeft [gedaagde] bericht:
“Wij hebben onze uiterste best gedaan en naar beste eer en geweten om alles wat wij weten en konden achterhalen antwoord te geven en bewijzen te overleggen.
Ook zijn wij zoals overlegd door de reeds ingezonden stukken oa. Aankoopbewijs reeds meerdere jaren in bezit geweest van de opgegeven crypto s en deze zijn voor het grootste deel verkocht in 2017 . zoals u ziet in de reeds ingezonden stukken. Welke crypto over was heeft u geconstateerd en overgenomen in de definitieve belastingaanslag 2018.”
Bij brief van 15 januari 2023 heeft de Belastingdienst [gedaagde] onder meer geïnformeerd dat de opgelegde informatiebeschikkingen per 7 december 2022 onherroepelijk zijn komen vast te staan omdat [gedaagde] daartegen geen bezwaar heeft ingediend. Ook heeft de Belastingdienst bericht dat hij, door het uitblijven van verzochte informatie, genoodzaakt is een schatting te maken van het totale Box-3 inkomen in het belastingjaar 2019.
Ook na het onherroepelijk worden van de informatiebeschikkingen is de correspondentie tussen de Belastingdienst en [gedaagde] voortgezet. [gedaagde] is op 14 maart 2024 op het kantoor van de Belastingdienst geweest voor bespreking. Van die bijeenkomst is een gespreksverslag gemaakt. Uit het verslag blijkt onder meer dat [gedaagde] toen paperwallets heeft meegenomen die door de Belastingdienst zijn geverifieerd. Ook is in het gespreksverslag opgenomen dat de Belastingdienst op basis van een analyse met het programma Reactor van Chainalysis ervan uitgaat dat [gedaagde] in 2013 over circa 185 Bitcoin beschikte. Verder vermeldt het gespreksverslag dat [gedaagde] heeft ingelogd op zijn account bij Kraken, waarbij een controle van een bewuste transactie heeft plaatsgevonden. Het gespreksverslag bevat onder meer de volgende passage:
“(…) Uit deze analyse op het account van [ [gedaagde] ] bij Kraken blijkt dat [ [gedaagde] ] op 6 december 2023 4 Bitcoin naar zijn account bij Kraken verstuurd. De input van deze transactie bedroeg 10 Bitcoin. Na deze transactie resteert er derhalve nog 6 Bitcoin. [Belastingdienst] vraagt aan [ [gedaagde] ] of deze 6 Bitcoin van hem zijn. [ [gedaagde] ] geeft aan dat hij het niet weet en geeft verder geen toelichting. Uit de analyse en het account bij Kraken blijkt echter duidelijk dat de 6 Bitcoin van [gedaagde] zijn.”
Bij brief van 11 juli 2024 van de huidige advocaat van [gedaagde] zijn namens [gedaagde] diverse vragen van de Belastingdienst beantwoord. Voor wat betreft het cryptovermogen van [gedaagde] is het volgende vermeld:
“2021: 150 ZEC a € 49,- en 37 BTC a € 23.895,-
2022: 20 BTC a € 40.700,-
2023: 21 BTC a € 15.280.”
Omdat de Belastingdienst van mening was dat de gegeven antwoorden niet adequaat waren, heeft de Belastingdienst de advocaat van [gedaagde] een conceptdagvaarding toegestuurd, voorzien van een lijst met vragen die door [gedaagde] nog beantwoord moeten worden.
Bij brief van 20 september 2024 heeft de advocaat van [gedaagde] een overzicht gegeven van diverse transacties die [gedaagde] in het verleden heeft gedaan. Verder is antwoord gegeven op 24 door de Belastingdienst gestelde vragen. Namens [gedaagde] is bij de beantwoording van vraag 13 gespecificeerd welke overige bezittingen hij per 1 januari 2021, per 1 januari 2022 en 1 januari 2023 had:
Bij het verstrekte overzicht is te kennen gegeven dat vanuit praktisch oogpunt geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat [gedaagde] een deel van zijn Bitcoins heeft omgezet in andere crypto. Omdat deze zogenaamde altcoins in waarde zouden zijn gedaald, zou dit voor de Belastingdienst geen nadeel met zich brengen, zo is namens [gedaagde] te kennen gegeven.
Ook heeft [gedaagde] op 23 en 25 september 2024 nog informatie toegezonden.
De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de bij brief van 20 september 2024 verstrekte informatie niet compleet is. De Belastingdienst heeft toegelicht dat uit analyse van de verstrekte informatie blijkt van duizenden cryptovalutatransacties. De Belastingdienst heeft verder te kennen gegeven dat de verstrekte informatie onsamenhangend is en ook opnieuw allerlei vragen oproept. Daarmee is het nog steeds niet mogelijk om de inkomens- en vermogenspositie van [gedaagde] en zijn fiscaal partner te bepalen, aldus de Belastingdienst.
Partijen hebben op 23 oktober 2024 nog met elkaar gesproken. Van dat gesprek is een gesprekverslag opgemaakt. Deze bespreking heeft geleid tot weer meer vragen van de kant van de Belastingdienst. Uit het gespreksverslag valt onder meer op te maken dat [gedaagde] heeft gezegd dat hij in 2012 300 Bitcoins had en dat het er in 2016 meer zijn geweest. Ook staat in het gespreksverslag vermeld dat hij Bitcoins heeft verkocht.
3 Het geschil
De Staat vordert om [gedaagde] te veroordelen:
i. tot volledige en onvoorwaardelijke informatieverstrekking van de door de Belastingdienst op grond van artikel 47 en 49 AWR verzochte informatie over het verloop en de omvang van zijn (crypto)vermogen, waaronder in ieder geval (maar niet uitsluitend) het volgende dient te worden begrepen:
a. de schriftelijke en gemotiveerde beantwoording van de in § 2.55 van de dagvaarding vermelde vragen van de Belastingdienst;
b. alle bewijsmiddelen ter staving van de schriftelijke en gemotiveerde antwoorden die conform (a.) door [gedaagde] worden verstrekt;
c. een mondelinge toelichting op de in § 2.55 van de dagvaarding vermelde vragen en de in het kader hiervan verstrekte bewijsstukken, binnen een door de inspecteur nader te bepalen termijn;
d. alsmede, de mondelinge en/of schriftelijke beantwoording – zulks ter keuze van de inspecteur – van (vervolg)vragen die nog kunnen rijzen over het verloop en de omvang van het (crypto)vermogen van [gedaagde] , alsmede de verstrekking van de daartoe relevante bewijsmiddelen,
een en ander binnen twee weken, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn.
om aan het onder (i) omschreven bevel te voldoen, op straffe van verbeurte van een op te leggen dwangsom van € 25.000,-, althans ter hoogte van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] met de nakoming van deze verplichting in gebreke blijft, tot een maximum van € 1.500.000,- is bereikt;
in de kosten van de procedure;
in de nakosten, conform het liquidatiemodel;
met verklaring dat het vonnis met de proceskostenveroordelingen daaronder begrepen uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
De Belastingdienst heeft daarbij het volgende aangetekend:
“[De Belastingdienst gaat ervan uit dat de voorzieningenrechter conform het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ3640) aan de veroordelingen onder last van een dwangsom de restrictie zal verbinden dat, voor zover de bevelen betrekking hebben op materiaal waarvan het bestaan van de wil van [gedaagde] afhankelijk is, dit materiaal slechts zal worden gebruikt ten behoeve van de belastingheffing.]”
Daartoe voert de Staat – samengevat – het volgende aan.
[gedaagde] is op grond van artikel 47 en 49 AWR gehouden tot verstrekking van alle gegevens en inlichtingen die inzicht (kunnen) geven in het verloop en omvang van het volledige (crypto)vermogen van [gedaagde] , alsmede tot het geven van inzage in alle boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van dat verloop en die omvang.
[gedaagde] heeft tot op heden aan zijn fiscale informatieverplichtingen niet voldaan, ondanks alle gelegenheid die daarvoor aan hem is geboden. De gefragmenteerde aanlevering van gegevens maakt dat de Belastingdienst nog steeds op ‘nieuw’ verhuld cryptovermogen stuit en daarover dus nog nieuwe vragen moet stellen om het werkelijke (crypto)vermogen van [gedaagde] te kunnen belasten. De Belastingdienst heeft dan ook belang bij ongeclausuleerde toewijzing van de vorderingen.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.