Home

Rechtbank Gelderland, 08-08-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:2178, AWB-11_4016

Rechtbank Gelderland, 08-08-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:2178, AWB-11_4016

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
8 augustus 2013
Datum publicatie
8 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2013:2178
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-11_4016

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Niet opgegeven lijfrenteuitkering van € 164.000. Boete van € 42.640 wegens (voorwaardelijk) opzet.

Beroep ook ontvankelijk tegen de aanslag, ondanks de omstandigheid dat in het bezwaarschrift is vermeld dat het bezwaar alleen de boete betreft.

Aanslagtermijn is niet overschreden, want aannemelijk is dat uitstel kenbaar was verleend, ondanks ontbreken brief belastingdienst aan eiser met uitstelverlening.

Uitkering is belast in 2006 en niet in 2005; voor de beoordeling heeft de polis meer bewijskracht dan een intern stuk van de bank.

Boete terecht opgelegd. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiser zich ervan bewust moet zijn geweest dat hij de uitkering niet doorgaf aan zijn belastingadviseur met als gevolg dat deze de uitkering niet in de aangifte opnam. De stelling dat eiser alleen slordig is geweest en de uitkering, die hij in 2006 ontving, was vergeten op het moment dat hij aangifte deed in januari 2008, is niet aannemelijk gelet op alle omstandigheden van het geval. Geobjectiveerd bewustzijn van eiser afgeleid uit de feiten en omstandigheden.

Boete gematigd van 50% naar 25% in verband met reputatieschade en risico op inkomensderving tot en na pensioen. Verder matiging met 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn met ruim 1,5 jaar. Geen werkelijke proceskosten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

registratienummer: AWB 11/4016

uitspraak van de meervoudige belastingkamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 8 augustus 2013

inzake

mr.drs.[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Leeuwarden, verweerder.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000].H66) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 603.026 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 109.863, alsmede een vergrijpboete van € 42.640. Tevens is bij beschikking € 14.042 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2010 de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Eiser heeft daartegen bij brief van 11 november 2010, ontvangen door de rechtbank Leeuwarden op 12 november 2010, beroep ingesteld.

1.4

Verweerder heeft op 16 juni 2011 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5

De zaak is op verzoek van de rechtbank Leeuwarden op 30 september 2011 doorgestuurd naar de rechtbank Arnhem (thans genaamd: rechtbank Gelderland).

1.6

De zaak is in Arnhem geagendeerd voor de zitting van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2012, maar is op 31 januari 2012 verwezen naar de meervoudige kamer.

1.7

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2013 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [gemachtigde] en mr. drs. [A]. Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] en drs. [B].

1.8

Eisers gemachtigde heeft voor de zitting, per fax van 20 december 2012, een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij.

1.9

Namens verweerder zijn ter zitting twee pleitnota’s voorgedragen. Exemplaren daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en aan eiser.

1.10

Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om bewijs te leveren van het verlenen van uitstel voor het doen van aangifte.

1.11

Verweerder heeft de betreffende informatie bij brief van 5 februari 2013 met bijlagen aan de rechtbank gestuurd. Daarbij heeft hij ook een beroep gedaan op conversie van de aanslag in een navorderingsaanslag.

1.12

Eisers gemachtigde heeft op de brief van verweerder gereageerd bij brief van 27 februari 2013. Eiser zelf heeft voorts nog een brief aan de rechtbank gestuurd met dagtekening 14 april 2013. Verweerder heeft bij fax van 13 juni 2013 nog een verklaring van een collega ingestuurd.

1.13

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2013. Daar waren dezelfde personen aanwezig als tijdens de eerste zitting. Verweerder heeft daarbij een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Aan het eind van de behandeling heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1

Eiser heeft in 1990 een lijfrentepolis afgesloten bij [C] (hierna: [C]). De ingangsdatum van de polis is 15 oktober 1990. De einddatum was op dat moment 15 oktober 2005, met een verlengingsmogelijkheid voor 10 jaar.

2.2

Op 23 mei 2002 is door [C] een nieuw polisblad afgegeven in verband met het premievrij maken van de polis. Volgens het nieuwe polisblad zijn daarmee alle vorige polissen vervallen. Op het polisblad van 23 mei 2002 staat als einddatum van de verzekering de datum 15 oktober 2015 vermeld. In het jaar 2015 wordt eiser 65 jaar.

2.3

Op 18 mei 2006 heeft eiser bij [C] een verzoek tot uitkering ineens gedaan met betrekking tot de lijfrentepolis. Op het betreffende formulier staat vermeld dat de expiratiedatum 1 mei 2006 is en dat het beschikbare bedrag belastbaar inkomen vormt.

2.4

Bij brief van 12 juni 2006 heeft [C] aan eiser kenbaar gemaakt tot uitkering van een bedrag van € 164.000 te zullen overgaan en daarvan opgave aan de Belastingdienst te zullen doen. Eiser heeft de uitkering op 30 juni 2006 ontvangen.

2.5

In het jaar 2007 werd de woning van eiser verbouwd en verbleef eiser met zijn echtgenote op een ander adres.

2.6

Tussen 1 januari 2007 en 29 mei 2007 is tussen eiser en verweerder gecorrespondeerd over de aangiften IB/PVV 2004 en 2005 met betrekking tot de afkoop van een lijfrentepolis van [D] verzekeringen. Het ging om een bedrag van € 14.985 dat in januari 2005 was uitgekeerd. In een brief van 27 mei 2007 is door verweerder aan eiser meegedeeld dat de uitkering van [D] in de aangifte over het jaar 2005 moest worden aangegeven. De aangifte over 2005 was toen al ingediend door eiser. Verweerder heeft vervolgens bij de aanslagregeling een correctie op de aangifte over 2005 aangebracht in verband met de niet aangegeven uitkering uit de lijfrentepolis.

2.7

De aanslag IB/PVV 2005 is gedagtekend op 27 november 2007, maar is kennelijk eerder door eiser ontvangen. Op 12 november 2007 heeft eiser telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst Leeuwarden met de vraag of de op de aanslag vermelde revisierente wel terecht in rekening was gebracht. Op dezelfde dag is schriftelijk aan eiser meegedeeld dat inderdaad ten onrechte revisierente was berekend en dat de aanslag in zoverre zou worden verminderd.

2.8

Op 26 oktober 2007, op 3 december 2007 en op 12 december 2007 heeft eiser overleg gehad over de aangifte IB/PVV 2006 met zijn toenmalige belastingadviseur [E] (hierna: [E]). De gegevens voor de aangifte zijn door eiser zelf verzameld, in overzichten verwerkt en ter beschikking gesteld aan [E], die deze gegevens digitaal heeft opgenomen in de aangifte. De uitkering van [C] is daarbij niet ter sprake gekomen; de gegevens daarvan zijn ook niet door eiser aan [E] verstrekt.

2.9

In verband met het feit dat de digid-codes van eiser verloren waren geraakt en opnieuw moesten worden aangevraagd, is de aangifte niet in december 2007, maar op 31 januari 2008 ingediend. Daarbij is aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 403.742 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 109.863. De uitkering van [C] is daarbij niet meegenomen.

2.10

Bij het opleggen van de aanslag zijn daarop de volgende correcties aangebracht:

-

meer loon € 35.284

-

meer loonheffing € 17.997

-

uitkering kapitaalverzekering met lijfrenteclausule [C] € 164.000

2.11

Op 15 december 2009 is aangekondigd dat over de correctie ter zake van de uitkering van [C] een vergrijpboete van 50% wegens (voorwaardelijk) opzet zou worden opgelegd op grond van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

2.12

De aanslag met boete en heffingsrente is met dagtekening 7 april 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 603.026 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 109.863.

2.13

Op 20 april 2010 is door de huidige adviseur van eiser, mr. [gemachtigde] van [F], bezwaar gemaakt “tegen de aanslag inkomstenbelasting 2006 (…)”. Daarbij is ook vermeld: “Het bezwaar betreft de opgelegde vergrijpboete.” In de motivering van het bezwaar van 20 mei 2010 is vermeld: “Dit bezwaar betreft uitsluitend de boetebeschikking, de correctie van het belastbaar inkomen staat als zodanig niet ter discussie.” Tijdens het hoorgesprek op 8 september 2010 is in het kader van de bestrijding van de boete een beroep gedaan op een pleitbaar standpunt, waarbij werd aangevoerd dat de uitkering niet in 2006 belast is, maar in 2005, omdat de polis in 2005 zou zijn geëxpireerd.

2.14

De Nederlandse Bank heeft in april 2011 een onderzoek afgerond naar de betrouwbaarheid van eiser. Dat onderzoek was in 2010 begonnen naar aanleiding van de onderhavige boeteoplegging. De Nederlandse Bank heeft geconcludeerd dat eiser zijn werk in de financiële wereld kan voortzetten. De Nederlandse Bank zal haar beslissing heroverwegen als mocht blijken dat de boete in rechte onaantastbaar wordt.

2.15

In een brief van [E] van 16 juli 2010, is het volgende vermeld:

“Wellicht ook relevant is dat ik op 13 november 2007 aanvullend uitstel voor de aangifte inkomstenbelasting 2006 heb aangevraagd bij de heer [G] omdat de inlogcodes tijdens de verhuizing van de heer [X] zoek waren geraakt en opnieuw aangevraagd moesten worden.”

3 Geschil

3.1 In beroep is in geschil of de aanslag IB/PVV 2006, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente terecht aan eiser zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of sprake is van (voorwaardelijk) opzet, zoals verweerder betoogt, dan wel van slordigheid, zoals eiser bepleit. Eiser heeft in dit verband verklaard dat hij ten tijde van het ontvangen van de uitkering van [C] wist dat deze belast was en moest worden aangegeven, maar dat hij ten tijde van het doen van de aangifte was vergeten dat deze uitkering er was geweest. Het was dus slordigheid en zeker geen bewuste actie, aldus eiser. Verweerder heeft diverse feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgens hem volgt dat wel degelijk sprake was van het bewust niet opgeven van de uitkering en dus van (voorwaardelijk) opzet.

3.2

Voorts is in geschil of de uitkering in 2005 belast is of in 2006, omdat de polis volgens eiser in 2005 expireerde. Verweerder heeft bestreden dat de polis in 2005 expireerde, maar heeft tijdens de eerste zitting voorts aangevoerd dat het beroep tegen de aanslag niet ontvankelijk is, omdat het bezwaar zich uitsluitend tegen de boete richtte.

3.3

In de pleitnota van eiser, die kort voor de eerste zitting aan de rechtbank en aan verweerder is toegezonden, is voor het eerst een beroep gedaan op de overschrijding van de aanslagtermijn. Verweerder heeft daartegen tijdens de eerste zitting verweer gevoerd met de stelling dat uitstel was verleend en dat de aanslagtermijn daarom was verlengd. Hij heeft in dat verband gewezen op de brief van [E] van 16 juli 2010, waarin wordt gesproken van het vragen van aanvullend uitstel.

3.4

In een brief van verweerder van 5 februari 2013, ingestuurd na de eerste zitting, heeft verweerder nadere gegevens verstrekt over de registratie van het uitstel zoals dit uit de systemen van de belastingdienst blijkt. Eisers gemachtigde heeft in de brief van 27 februari 2013 en tijdens de tweede zitting het standpunt ingenomen dat er geen brief van verweerder aan eiser is waaruit blijkt dat kenbaar uitstel is verleend en voor welke periode.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing