Home

Rechtbank Gelderland, 19-08-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:2506, ARN 12/2338 tot en met 12/2344, 12/2347 en 12/2348

Rechtbank Gelderland, 19-08-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:2506, ARN 12/2338 tot en met 12/2344, 12/2347 en 12/2348

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
19 augustus 2013
Datum publicatie
21 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2013:2506
Zaaknummer
ARN 12/2338 tot en met 12/2344, 12/2347 en 12/2348

Inhoudsindicatie

Heropeningsbesluit is een procedurele beslissing waarvan juistheid op zichzelf niet door middel van wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld. Heropeningsbesluit waarbij verweerder alsnog in de gelegenheid wordt gesteld de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen betekent niet dat de rechters vooringenomen jegens een der partijen waren. Wrakingsverzoek afgewezen.

Uitspraak

beschikking

Wrakingskamer

zaaknummers ARN 12/2338 tot en met 12/2344, 12/2347 en 12/2348

Beschikking

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker tot wraking,

advocaat mr. R.B.H. Beune te Nijmegen

tegen

mrs. G.H.W. Bodt, L.B.M. Klein Tank en N. Djebali, in hun hoedanigheid van rechter

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 juni 2013

-

het schriftelijke verweer van mrs. G.H.W. Bodt, L.B.M. Klein Tank en N. Djebali van

28 juni 2013.

Bij de mondelinge behandeling is mr. R.B.H. Beune, advocaat in Nijmegen verschenen namens verzoeker. Mrs. G.H.W. Bodt, L.B.M. Klein Tank en N. Djebali hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2 Het wrakingsverzoek

2.1

Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. G.H.W. Bodt, L.B.M. Klein Tank en N. Djebali als rechters in de zaken met de nummers AWB 12/2338 tot en met 12/2344, AWB 12/2347 en AWB 12/2348 tussen verzoeker en de Directeur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Nijmegen (hierna aangeduid met: verweerder). De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 januari 2013. Bij besluit van 7 juni 2013, verzonden 10 juni 2013, heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken heropend. Vervolgens is op 18 juni 2013 het wrakingsverzoek ingediend.

2.2

Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.

Tijdens het vooronderzoek en ter zitting heeft verweerder niet voldaan aan het bepaalde in artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) door niet de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te zenden. Verweerder heeft tijdens de inhoudelijke behandeling verwezen naar de door eiser bij het beroepschrift

gevoegde stukken en naar stukken in eerdere zaken van verzoeker met de nummers 05/2759 en 05/2761. De rechtbank heeft daar ter zitting geen gevolgen aan willen verbinden.

Door in het heropeningsbesluit verweerder alsnog in de gelegenheid te stellen de op de zaak betrekking hebbende stukken aan te leveren, kiest de rechtbank volgens verzoeker partij. Daardoor is bij verzoeker de vrees ontstaan dat de rechters niet meer onbevooroordeeld en onpartijdig zijn in de zaken.

2.3

Mrs. G.H.W. Bodt, L.B.M. Klein Tank en N. Djebali hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna voor zover nodig besproken.

3 De beoordeling

3.1

Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 van de Awb en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.

3.2

Verzoeker heeft betoogd dat verweerder een professionele procespartij is die een welbewuste proceshouding heeft gekozen door te verwijzen naar het oordeel van de rechtbank in de eerdere zaken en af te zien van het indienen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift. Met het heropeningsbesluit wordt aan die partij een extra gelegenheid geboden om zijn besluit(en) alsnog te kunnen onderbouwen, waardoor verzoeker in een nadeliger positie kan komen.

De klachten van verzoeker zijn aldus in wezen gericht tegen het heropeningsbesluit. De rechtbank stelt voorop dat het heropeningsbesluit een procedurele beslissing is waarvan de juistheid op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen de einduitspraak aan te wenden. De rechtbank overweegt verder het volgende.

De gewraakte rechters overwegen in het heropeningsbesluit dat het standpunt van verweerder dat gelet op de uitspraak van de rechtbank in de zaken 05/2759 en 05/2761 de verkrijging, de bewijskracht, de rechtmatigheid en de identificatie als vaststaand feit kunnen worden aangemerkt, onjuist is en dat in nieuwe zaken van eenzelfde belastingplichtige wederom de achterliggende stukken moeten worden overgelegd. Zij overwegen in het besluit verder dat zij verweerder daar ter zitting niet op hebben gewezen, om welke reden zij hem alsnog in de gelegenheid moesten stellen de op de zaken betrekking hebbende stukken te overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dit enkele feit niet worden afgeleid dat de rechters jegens verweerder dan wel verzoeker vooringenomen waren. De gewraakte rechters hebben immers gebruik gemaakt van hun bevoegdheid om stukken op te vragen, welke mogelijkheid de Awb hen biedt. De rechtbank merkt daarbij op dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het heropeningsbesluit meer inhoudt dan alleen dat

verweerder nog een keer in de gelegenheid wordt gesteld een handeling te verrichten waar hij al eerder nadrukkelijk toe in de gelegenheid was gesteld.

Andere concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat mrs. G.H.W. Bodt, L.B.M. Klein Tank en N. Djebali bij het geven van deze beslissing vooringenomen waren jegens verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker verder niet aangevoerd. Daarom moet het verzoek worden afgewezen.

4 De beslissing