Home

Rechtbank Gelderland, 29-08-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:2592, AWB-12_715

Rechtbank Gelderland, 29-08-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:2592, AWB-12_715

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
29 augustus 2013
Datum publicatie
29 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2013:2592
Zaaknummer
AWB-12_715

Inhoudsindicatie

Verzoek om immateriële schadevergoeding; verlenging redelijke termijn; prejudiciële procedure; verzoek artikel 8:29 AWB

Uitspraak

Team belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

registratienummers: AWB 12/715 t/m AWB 12/719, AWB 12/723 t/m AWB 12/732, AWB 12/735 en AWB 12/5266 t/m AWB 12/5281

uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

inzake

[X] , wonende te [Z], verzoeker,

gemachtigde: mr. [gemachtigde],

tegen

1) de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, hierna: de Belastingdienst,

2) de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie), hierna: de Staat.

1 Ontstaan en loop van het geding

Met dagtekening 28 december 2007 heeft de Belastingdienst aan verzoeker de volgende belastingaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd:

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 1995;

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2002;

-

aanslag IB/PVV voor het jaar 2004;

-

navorderingsaanslag VB voor het jaar 1996.

Gelijktijdig zijn aan verzoeker boetes van 100% opgelegd en is aan verzoeker bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraken op bezwaar van 4 juni 2008 heeft de Belastindienst de navorderingsaanslag IB/PVV 1995 en de aanslag IB/PVV 2004 verminderd en de navorderingsaanslagen IB/PVV 2002 en VB 1996 gehandhaafd. De boetes zijn verminderd tot 75%.

Verzoeker heeft daartegen bij brief van 3 juli 2008, ontvangen door de rechtbank op 4 juli 2008, beroep ingesteld.

Met dagtekening 9 mei 2008 heeft de Belastingdienst aan verzoeker de volgende belastingaanslagen IB/PVV en VB opgelegd:

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 1996;

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 1997;

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 1998;

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 1999;

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2000;

-

navorderingsaanslag VB voor het jaar 1997;

-

navorderingsaanslag VB voor het jaar 1998;

-

navorderingsaanslag VB voor het jaar 1999;

-

navorderingsaanslag VB voor het jaar 2000;

Gelijktijdig zijn aan verzoeker boetes van 75% opgelegd en is aan verzoeker bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraken op bezwaar van 29 september 2009 heeft de Belastingdienst de bezwaren van verzoeker afgewezen en de belastingaanslagen, boetes en heffingsrente gehandhaafd.

Verzoeker heeft daartegen bij brief van 28 oktober 2009, ontvangen door de rechtbank op 29 oktober 2009, beroep ingesteld.

Met dagtekening 3, 4 en 30 juni 2008 heeft de Belastingdienst aan verzoeker de volgende belastingaanslagen IB/PVV opgelegd:

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2003;

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2001;

-

aanslag IB/PVV voor het jaar 2005;

Gelijktijdig zijn aan verzoeker boetes van 75% opgelegd en is aan verzoeker bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraken op bezwaar van 6 oktober 2009 heeft de Belastingdienst de bezwaren van verzoeker afgewezen en de belastingaanslagen, boetes en heffingsrente gehandhaafd.

Verzoeker heeft daartegen bij brief van 28 oktober 2009, ontvangen door de rechtbank op 29 oktober 2009, beroep ingesteld.

Op 28 februari 2012 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de hoofdzaken van verzoeker betreffende voornoemde (navorderings)aanslagen en beschikkingen.

In de overwegingen van de uitspraak van de rechtbank van 28 februari 2012 is onder meer het volgende opgenomen:

“4.37 Eiser heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb omdat de rechtbank de redelijke termijn heeft overschreden.

4.38

Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/02639, LJN BO5046, VN 2011/31.7, volgt dat de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, ertoe noopt dat ook de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaats dient te vinden. Een overschrijding van die termijn leidt, behoudens bijzondere omstandigheden, in de regel tot spanning en frustratie (vergelijk EHRM 29 maart 2006, nr. 62361/00, Riccardi tegen Italië, JB 2006/134), wat grond vormt voor vergoeding van immateriële schade met toepassing van artikel 8:73 van de Awb, aldus de Hoge Raad. Uit het arrest volgt voorts dat bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37.984, LJN AO9006, BNB 2005/337. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar (24 maanden) na ontvangst door verweerder van het bezwaarschift uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.

4.39

De in aanmerking te nemen termijn vangt aan op het tijdstip van indiening van een bezwaarschrift. De tijdstippen waarop de bezwaarschriften zijn ingediend en de tijdstippen waarop verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan, zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Bezwaar

Uitspraak

IB/PVV 1995, 2002, 2004 en VB 1996

01-02-2008

04-06-2008

IB/PVV 1996 tot en met 2000, VB 1997 tot en met 2000

12-06-2008

29-09-2009

IB/PVV 2001 en 2003

12-06-2008

06-10-2009

IB/PVV 2005

01-07-2008

06-10-2009

De behandeling is geëindigd met deze uitspraak van de rechtbank. De totale behandelingsduur bedraagt dus 49 maanden (IB/PVV 1995, 2002, 2004 en VB 1996), 45 maanden (IB/PVV 1996 tot en met 2000, VB 1997 tot en met 2000, IB/PVV 2001 en 2003) en 44 maanden (IB/PVV 2005). Aan het vorenstaande kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is geschonden.

4.40

De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure, met verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb moet worden beslist over het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om het onderzoek te heropenen. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb merkt de rechtbank daarbij tevens de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.”

Het dictum van voornoemde uitspraak luidt als volgt:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente over de jaren 1996 tot en met 2000 gegrond;

- stelt het belastbare inkomen over 1996 vast op fl. 171.909, over 1997 op fl. 127.521, over 1998 op fl. 141.394, over 1999 op fl. 135.556 en over 2000 op fl. 382.875;

- draagt verweerder op de verschuldigde heffingsrente over deze jaren te verminderen naar evenredigheid van de vermindering van de betreffende aanslagen;

- verklaart de beroepen met betrekking tot de belastingaanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente over de jaren 1995 en 2001 tot en met 2005 ongegrond;

- verklaart de beroepen met betrekking tot de navorderingsaanslagen VB en de beschikkingen heffingsrente over de jaren 1996 tot en met 2000 ongegrond;

- verklaart de beroepen met betrekking tot de boetebeschikkingen gegrond;

- vermindert de boetes voor de aanslagen IB/PVV 1995, 2002, 2004 en VB 1996 tot 71% van de nagevorderde/verschuldigde IB/PVV en voor de overige jaren tot 47,5%;

- vernietigt in zoverre de uitspraken op bezwaar;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2.778;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 119 vergoedt;

- bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder zaken nummers 12/723 tot en met 12/732 en 12/735 (IB/PVV 1995 tot en met 2005) 12/715 tot en met 12/719 (VB 1996 tot en met 2000) ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn en merkt tevens de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.”

Conform dit dictum zijn de betreffende dossiernummers aangemaakt. De Staat is op grond van artikel 8:26 van de Awb in het geding betrokken. Uit de overwegingen volgt echter dat mogelijk ook in de bestuurlijke fase de redelijke termijn is overschreden. De Belastingdienst is derhalve (alsnog) in de procedure betrokken.

De Belastingdienst heeft bij brief van 12 september 2012 in alle zaken tegelijkertijd een standpunt ingenomen.

De Staat heeft bij brief van 24 mei 2012 in alle zaken tegelijkertijd een standpunt ingenomen. Dit standpunt is nader aangevuld bij brief van 12 november 2012. Hierbij heeft de Staat zich aangesloten bij het standpunt van de Belastingdienst.

Verzoeker heeft hierop gereageerd bij fax van 7 februari 2013.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2013 te Arnhem.

Verzoeker is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens de Belastingdienst zijn verschenen [gemachtigde] en [A]. Namens de Staat is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.

De Belastingdienst heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank.

2 Feiten

De onderhavige (navorderings)aanslagen, boetes en beschikkingen heffingsrente zijn opgelegd zoals onder 1. vermeld.

De uitspraken op bezwaar zijn gedaan zoals onder 1. vermeld.

Er heeft een procedure op grond van artikel 8:29 van de Awb (naar aanleiding van het geheimhoudingsverzoek van de inspecteur) plaatsgevonden, met een zitting op 11 april 2011. De beslissing op dit verzoek dateert van 19 mei 2011.

De zitting in de hoofdzaken heeft plaatsgevonden op 22 december 2011. De uitspraak van de rechtbank in de hoofdzaken dateert van 27 februari 2012.

3 Geschil

In geschil is of verzoeker recht heeft op een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase en beroepsfase. Voorts dient, voor zover sprake is van een dergelijke overschrijding, te worden beslist tot welk bedrag aan schadevergoeding verzoeker recht heeft. Tenslotte dient alsdan te worden beslist of de overschrijding van de termijn moet worden toegerekend aan de Belastingdienst of aan de Staat of aan beiden. In dat laatste geval moet tevens worden beslist op welke wijze de vergoedingsplicht dient te worden gesplitst.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing