Rechtbank Gelderland, 16-04-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:181 BZ6998, AWB 12/1958, 12/1959 en 12/1961
Rechtbank Gelderland, 16-04-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:181 BZ6998, AWB 12/1958, 12/1959 en 12/1961
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 16 april 2013
- Datum publicatie
- 16 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ6998
- Zaaknummer
- AWB 12/1958, 12/1959 en 12/1961
Inhoudsindicatie
Artikel 7:15 Awb. Proceskosten in bezwaar. Artikel 2, derde lid, Bpb. Integrale proceskostenvergoeding. Al snel sprake van verwijtbare onrechtmatigheid bij herroeping primaire besluit. Ten onrechte proceskostenvergoeding in bezwaar geweigerd. Geen sprake van bijzondere omstandigheden, daarom volstaat een forfaitaire vergoeding.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummers: AWB 12/1958, 12/1959 en 12/1961
uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 16 april 2013
inzake
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor Hoofddorp, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres de volgende (navorderings)aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente opgelegd:
- voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].V.37) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb), berekend naar een belastbare winst van
€ 3.316.876 en een belastbaar bedrag van € 2.961.876, alsmede een vergrijpboete van
€ 10.764 en een beschikking heffingsrente van € 228.925;
- voor het jaar 2004 een ambtshalve aanslag (aanslagnummer [000].V.46) Vpb, berekend naar een belastbare winst van € 1.932.110 en een belastbaar bedrag van
€ 400.000, alsmede een verzuimboete van € 1.134 en een beschikking heffingsrente van
€ 16.171;
- voor het jaar 2005 een ambtshalve aanslag (aanslagnummer [000].V.56) Vpb, berekend naar een belastbare winst van € 500.000 en een belastbaar bedrag van € 500.000, alsmede een verzuimboete van € 1.134 en een beschikking heffingsrente van € 17.561.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 14 februari 2012 (Vpb 2003 en 2004) en 15 februari 2012 (Vpb 2005) de bezwaren gegrond verklaard en:
- de navorderingsaanslag Vpb 2003 verminderd tot een berekend naar een belastbare winst van € 176.000 en een belastbaar bedrag van nihil, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikking vernietigd;
- de ambtshalve aanslag Vpb 2004 verminderd tot een berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 110.667 negatief, de beschikking heffingsrente dienovereekomstig verminderd en de boetebeschikking verminderd tot € 158;
- de aanslag Vpb 2005 verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 19 en de boetebeschikking verminderd tot € 226.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 23 maart 2012, ontvangen door de rechtbank Haarlem op 26 maart 2012, en na doorzending door de rechtbank Arnhem op 3 mei 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2013 te Arnhem. Namens eiseres is daar verschenen [A], directeur van eiseres, bijgestaan door dr. [gemachtigde], werkzaam bij [B] te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen
mr. [gemachtigde], mr. [C] en mr.drs. [D].
De zaken zijn gelijktijdig behandeld met het beroep van [A], geregistreerd onder nummer AWB 12/1963.
2. Feiten
2.1 Eiseres drijft een onderneming die onroerende zaken exploiteert en verhandelt alsmede een jachthaven en botenverhuurbedrijf exploiteert. Eiseres heeft twee (klein)dochtermaatschappijen, [E] B.V. en [F] B.V., waarmee zij met ingang van 1 juni 2002 een fiscale eenheid vormt. Aandeelhouder van eiseres is Stichting [G], waarvan [A] (hierna: [A]) en [H] certificaathouders zijn. Bestuurder van eiseres is [A], die ook in privé handelt in onroerend goed. Eiseres kent een gebroken boekjaar dat loopt van 1 juni tot en met 31 mei.
2.2 Met dagtekening 29 april 2005 is aan eiseres ambtshalve een aanslag Vpb 2003 opgelegd naar een belastbare winst van € 355.000 en een belastbaar bedrag van nihil, alsmede een verzuimboete van € 113 wegens een derde verzuim.
2.3 Met dagtekening 26 januari 2008 is ter behoud van rechten ambtshalve een aanslag Vpb 2004 opgelegd. Hiertegen is tijdig bezwaar gemaakt.
2.4 Met dagtekening 31 mei 2008 is ter behoud van rechten ambtshalve een aanslag Vpb 2005 opgelegd. Hiertegen is tijdig bezwaar gemaakt.
2.5 Op 8 september 2006 is aan eiseres en aan [A] een boekenonderzoek aangekondigd, dat deels is uitgevoerd in het kader van de behandeling van de bezwaren tegen onder meer de ambtshalve opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2002 en 2004 van [A]. Onderwerp van het boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2002 tot en met 2005 van [A] en de Vpb 2002 tot en met 2004 van de fiscale eenheid van eiseres. Vanwege de verwevenheid van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting zijn beide middelen in één rapport behandeld.
2.6 Met dagtekening 24 november 2008 is van het boekenonderzoek een conceptrapport opgemaakt (hierna: het conceptrapport), waarin onder meer navorderingsaanslagen en vergrijpboetes voor de IB/PVV 2005 van [A] en voor de Vpb 2003 zijn aangekondigd.
2.7 Met dagtekening 4 april 2009 is aan eiseres ter behoud van rechten een navorderingsaanslag Vpb 2003 opgelegd. Hiertegen is tijdig bezwaar gemaakt.
2.8 Het eindrapport van het boekenonderzoek heeft als dagtekening 10 juli 2009 (hierna: het eindrapport). Naast de in het conceptrapport reeds aangekondigde correcties en boetes wordt in het eindrapport voorts vermeld dat de administratie van eiseres dient te worden verworpen omdat deze niet voldoet aan de eisen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
2.9 Bij brief van 23 april 2010 hebben de toenmalige gemachtigden van eiseres (werkzaam bij [I], hierna: [I]), een compromisvoorstel gedaan, dat op 26 april 2010 door verweerder is getekend. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
" (…)
3. Inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2004
Inkomen uit werk en woning
l) Het recht van de 13e penning van EUR 27.500 kwalificeert niet als "aftrekbare kosten eigen woning" die ten laste van het inkomen uit werk en woning kan worden gebracht. De correctie ten aanzien van het recht van de 13e penning wordt gehandhaafd.
m) (…)
Inkomen uit aanmerkelijk belang
o) Voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van het bloot eigendom van de onroerende zaken wordt aangesloten bij de erfpachtrechten maal de door de heer [gemachtigde] voorgestelde factor 19
p) Bij de overdracht van het bloot eigendom van onroerende zaken, waarvan [X] B.V. een gedeelte van het juridische eigendom in bezit had, aan ofwel de heer [A] in privé ofwel aan een zakenpartner in privé, wordt het bloot eigendom voor 50% aan ieder van hen toegerekend. Ten aanzien van deze transacties wordt, ongeacht het percentage van het bloot eigendom dat de heer [A] verkrijgt, 50% van het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de overdrachtsprijs van het bloot eigendom als een verkapte dividenduitdeling aangemerkt door [X] B.V. aan de heer [A];
q) (…)
4. Vennootschapsbelasting
Voor de heffing van vennootschapsbelasting bij [X] BV ten aanzien van het nog openstaande boekjaar 2003/2004 die valt in de periode waarvoor dit compromis geldt wordt het resultaat van [X] BV met betrekking tot de verkoop van bloot eigendom op dezelfde wijze bepaald als hierboven onder o beschreven.
5. Boetes
De aangekondigde vergrijpboete van 20% ten aanzien van de vennootschapsbelasting 2003/2004 komt te vervallen. Daarnaast komen ook de verzuimboetes voor de IB/PVV 2002 tot en met 2004 en de vennootschapsbelasting 2003/2004 te vervallen.
(…) "
2.10 Op 13 april 2011 heeft een gesprek plaatsgehad tussen eiseres, [A] en verweerder, waarin afspraken zijn gemaakt die zijn vastgelegd in een document. Op 18 mei 2011 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden, waarvan op 11 juli 2011 een verslag is gemaakt. Hierin staat onder meer vermeld:
" (…)
Vpb 2003 (boekjaar 2003/2004)
De aanslag wordt voor wat betreft de 1 €-transacties vastgesteld conform de compromisovereenkomst met een factor 19.
De vergrijpboete van € 10.764 wordt teruggenomen, zo ook de correctie HIR (€ 3.030.333) ter behoud van rechten. De correctie in het contingent aan voorwaarts te verrekenen verliezen blijft gehandhaafd (pg 24 van het rapport).
(…)
Het nog voorwaarts te verrekenen verlies per 31/05/2004 wordt vastgesteld op € 888.603.
Vpb 2004 (boekjaar 2004/2005)
De correctie € 42.500 vanwege de 1€-transactie wordt teruggenomen omdat de heer [A] hier niet bij betrokken was ([A-straat 1]).
De correctie (uitdeling) vanwege de verstrekte lening aan [K] Ltd. (€ 111.985) wordt teruggenomen. De vordering op de ltd. is door de heer [A] in 2008 in privé overgenomen. (…) De overgenomen vordering is in r/c met [G] geboekt.
Afgesproken is dat de lening wordt afgezonderd van de r/c en dat er per 01.01.2011 voor deze lening een zakelijke leningsovereenkomst wordt opgemaakt.
De correctie HIR thv. € 1.921.131 wordt teruggenomen (zie bij Vpb 2003).
De 5e verzuimboete wordt gewijzigd in een 4e verzuimboete thv. € 794 te verminderen naar € 158.
(…)
Voorwaarts te verrekenen verliezen per 31.05.2005: € 999.270.
Vpb 2005 (boekjaar 2005/2006)
Partijen spreken af dat op de 1-€ transacties voor de aanslagen 2005 en 2006 worden berekend met een factor 16. Voor de volgende jaren zullen de transactie opnieuw gewaardeerd worden waarbij mogelijk de discounted-cash-flow methode als uitgangspunt zou kunnen dienen.
De correctie mbt. de [A-straat 2] hs (€ 220.000) en [A-straat 3] hs (€ 220.000) berusten op een onjuiste akte van levering welke nadien is gecorrigeerd. De bedoeling was dat ook hier alleen het blooteigendom naar privé zou worden overgeheveld en dat hier ook een correctie met factor 16 (x het canon) moet worden gecorrigeerd.
[A-straat 4] wordt alleen in de IB gecorrigeerd omdat het blooteigendom niet afkomstig is uit de [X] BV maar uit de [L] BV.
(…) "
2.11 Bij afzonderlijke brieven van 7 juni 2011 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres verzocht om integrale vergoeding van de voor de onderhavige belastingaanslagen in bezwaar gemaakte proceskosten van respectievelijk
€ 106.384,62 (Vpb 2003), € 35.281,05 (Vpb 2004) en € 78.690,67 (Vpb 2005), inclusief omzetbelasting.
2.12 Op 13 februari 2012 is eiseres gehoord. Daarvan is op 13 februari 2012 een verslag verzonden.
2.13 Bij de onderhavige uitspraken op bezwaar zijn de belastingaanslagen verminderd overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraken. Daarnaast heeft verweerder de verzoeken om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten afgewezen.
3. Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar. In het bijzonder is in geschil of sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, en, zo ja, of eiseres in dat geval recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.
3.2 Voorts is in geschil of eiseres recht heeft op vergoeding van immateriële schade op de grond dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de proceskosten in bezwaar
4.1 Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende en voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.1.1 Anders dan voor de vergoeding van kosten in verband met het voeren van een procedure voor de belastingrechter, waarbij niet de eis wordt gesteld dat sprake moet zijn van aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, kan niet worden uitgegaan van de regel dat bij herroeping van het bestreden besluit reeds recht bestaat op vergoeding van die kosten tenzij de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belastingplichtige (vgl. Hoge Raad 18 juni 2010, 09/00370, LJN BM7705, BNB 2010, 301). Uit de parlementaire geschiedenis dient evenwel te worden afgeleid dat geen ernstige mate van onrechtmatigheid of verwijtbaarheid is vereist (Kamerstukken II, 27.024, nr. 14), zodat naar het oordeel van de rechtbank al snel sprake is van een verwijtbare onrechtmatigheid.
4.1.2 Verweerder heeft zich ten aanzien van alle belastingaanslagen op het standpunt gesteld dat ten tijde van het vaststellen daarvan geen sprake is geweest van verwijtbare onrechtmatigheid en dat de tegemoetkoming in de uitspraken op bezwaar het gevolg is geweest van compromissoire afspraken dan wel van pas tijdens de bezwaarfase gebleken feiten en omstandigheden. Dat die pas tijdens de bezwaarfase zijn gebleken kan volgens verweerder niet aan hem worden verweten, maar is het gevolg van het stelselmatig niet doen van aangifte door eiseres dan wel een gebrekkige administratie.
4.1.3 Ten aanzien van de navorderingsaanslag Vpb 2003, die ter behoud van rechten is opgelegd, wijst de rechtbank erop dat daarbij tevens krachtens artikel 67g van de AWR een vergrijpboete is opgelegd wegens de als uitdeling aangemerkte erfpachtconstructies. Verweerder heeft de hoogte van die boete vastgesteld op 25% van € 124.800, het door verweerder berekende bedrag dat als uitdeling van eiseres aan [A] moet worden aangemerkt. Niet is in geschil dat verweerder bij de berekening van de boetegrondslag ten onrechte ook de transacties met betrekking tot de panden
[A-straat 5] en [A-straat 6] heeft betrokken en wel met inachtneming van een factor 20. Vanwege het gebroken boekjaar behoren deze panden echter bij de regeling van de Vpb over het jaar 2002 (boekjaar 2002/2003). Voorts dient de gehanteerde factor achteraf beschouwd als te hoog te worden aangemerkt, zoals moet worden afgeleid uit de verschillende compromissen die verweerder heeft gesloten met eiseres. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat, daargelaten dat partijen de redenen om de vergrijpboete bij wege van compromis te laten vervallen niet hebben geëxpliciteerd, de vergrijpboete in bezwaar niet in stand had kunnen blijven. De onjuistheden in de berekening van de hoogte van de boete(grondslag) dienen als een onrechtmatigheid te worden aangemerkt die verweerder kan worden verweten. Reeds hierom had verweerder een proceskostenvergoeding dienen toe te kennen. Het beroep is in zoverre gegrond.
4.1.4 Ten aanzien van de ambtshalve aanslag Vpb 2004 heeft verweerder erkend dat de daarbij opgelegde verzuimboete tot een te hoog bedrag is opgelegd, omdat geen sprake was van een vijfde verzuim, maar van een vierde verzuim. Anders dan verweerder stelt, vormt dit een onrechtmatigheid die verweerder kan worden verweten, aangezien de bewijslast voor het feitelijk aantal verzuimen waarop de verzuimboete is gebaseerd op hem rust. Voorts wordt het bezwaar tegen de belastingaanslag geacht mede te zijn gericht tegen daarbij opgelegde boetes, zodat reeds hierom een proceskostenvergoeding had moeten worden toegekend. Het beroep is in zoverre gegrond.
4.1.5 Ten aanzien van de ambtshalve aanslag Vpb 2005 stelt de rechtbank op grond van de gedingstukken vast dat de belastbare winst van € 500.000 te laag is vastgesteld en dat het belastbare bedrag bij de uitspraak op bezwaar uitsluitend op nihil is vastgesteld vanwege het verrekenbare verlies dat is vrijgekomen naar aanleiding van de verminderingen van de belastingaanslagen over 2003 en 2004. Gelet hierop, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een aan verweerder verwijtbare onrechtmatigheid. Het beroep is in zoverre ongegrond.
4.2 Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van dat besluit en de daarbij behorende bijlage, wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bepaald overeenkomstig het forfaitair bepaalde tarief van de bijlage. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van het forfaitaire tarief worden afgeweken.
4.2.1 Er is sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit, indien de inspecteur het verwijt treft dat hij een uitspraak doet of deze in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die uitspraak in een daartegen in te stellen of ingestelde procedure geen stand zal houden (Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, BNB 2007/260, LJN BA2802). Ook als de inspecteur in verregaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan aanleiding bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire vergoeding van het Besluit (Hoge Raad 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN BP2975). De bewijslast dat sprake is van bijzondere omstandigheden rust op eiseres.
4.2.2 De rechtbank is van oordeel dat van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld in dit geval geen sprake is. In de eerste plaats heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een vooringenomen houding van de controlerend ambtenaar gedurende het boekenonderzoek. Uit de daartoe aangehaalde passage uit het conceptrapport kan hooguit worden afgeleid welke – onjuiste – standpunten door de ambtenaar werden ingenomen en welke ideeën hij koesterde over een strategie voor compromisbesprekingen. Andere uitlatingen door de controlerend ambtenaar heeft eiseres, bij betwisting door verweerder, niet concreet kunnen onderbouwen. Verder kan het feit dat eiseres meermaals dezelfde, grote hoeveelheid stukken heeft moeten overleggen aan verweerder – voor zover van de juistheid van die stelling al kan worden uitgegaan – geen omstandigheid vormen die op zichzelf genomen een verregaande mate van onzorgvuldig handelen van verweerder impliceert. Te minder, omdat het een omvangrijk boekenonderzoek betrof naar verschillende samenhangende belastingplichtigen en sprake was van een groot bestand aan onroerend goed. Wat betreft de door eiseres bedoelde fouten in de rapporten van het boekenonderzoek is evenmin sprake van verregaande onzorgvuldigheid. Voor zover het feitelijke onjuistheden betreft, zijn deze ondergeschikt van aard. Voor zover het – achteraf bezien – onjuiste juridische kwalificaties betreft, berusten die niet op onzorgvuldigheden maar op juridische opvattingen van verweerder waarop naar aanleiding van nieuwe feiten en de gevoerde compromisbesprekingen is teruggekomen. Voor zover eiseres daarmee heeft willen betogen dat sprake is geweest van tegen beter weten in ingenomen standpunten, volgt de rechtbank haar niet. In de eerste plaats betreffen het standpunten die verweerder ter behoud van rechten heeft moeten innemen bij een onvolledig inzicht in de relevante feiten omdat eiseres (stelselmatig) geen aangiften had ingediend en de aanslagtermijn van de belastingaanslagen dreigde te verjaren. Het ontbreken van volledig inzicht in de feiten is daarom ook aan eiseres te wijten. Ook blijkt uit de rapporten met betrekking tot het boekenonderzoek dat de administratie van eiseres niet eenvoudig te doorgronden was, hetgeen er in ieder geval toe heeft geleid dat nog bij brief van 11 juni 2009 door [I] uitvoerig is geantwoord op feitelijke vragen van verweerder met betrekking tot gegevens die op eenvoudige wijze uit de boekhouding hadden moeten blijken. Gelet hierop, en gelet op de inhoud van de tussen partijen gesloten compromissen, zijn de door verweerder ingenomen standpunten ten tijde van het opleggen van de belastingaanslagen niet tegen beter weten in ingenomen. De beroepen kunnen in zoverre geen doel treffen.
4.3 De conclusie moet zijn dat de beroepen gegrond zijn en dat eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de behandeling van de bezwaren tegen de navorderingsaanslag Vpb 2003 en de aanslag Vpb 2004. De rechtbank zal de uitspraken op bezwaar met betrekking tot 2003 en 2004 in zoverre vernietigen. Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding die de forfaitair te bepalen vergoeding te boven gaat. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die eiseres redelijkerwijs voor de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken en die op de voet van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen, kunnen worden vastgesteld op € 822,50
(2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 0,5 punt voor een nadere zitting met een waarde per punt van € 235 en een wegingsfactor 1 omdat ten tijde van de zittingen sprake was van twee samenhangende zaken).
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding
4.4 Eiseres heeft gesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden en dat daarom aanspraak bestaat op vergoeding van immateriële schade.
4.4.1 In beginsel is sprake van een overschrijding indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak heeft gedaan. In deze termijn is de bezwaarfase inbegrepen. De redelijke termijn vangt met betrekking tot een boeteprocedure aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (zie Hoge Raad 22 april 2005, nr. 37 984, LJN AO9006, BNB 2005/337) en wat betreft een procedure omtrent een belastinggeschil met het indienen van een bezwaarschrift (zie Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/02639, LJN BO5046, BNB 2011/232). Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
4.4.2 Op 7 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar tegen de ambtshalve aanslag Vpb 2004 ontvangen. De vergrijpboete die met de navorderingsaanslag Vpb 2003 is opgelegd is aangekondigd in het eindrapport van het boekenonderzoek, dat dateert van ná de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Omdat de rechtbank geen aanleiding ziet om voor de geschillen met betrekking tot de navorderingsaanslag Vpb 2003 en de aanslag Vpb 2004 twee afzonderlijke vergoedingen vast te stellen, aangezien in de beroepsfase uitsluitend nog de proceskostenvergoeding in bezwaar aan de orde is en daarom sprake is van inhoudelijk gelijke zaken, gaat de rechtbank uit van de vroegste datum. De termijn eindigt met de onderhavige uitspraak, aangezien de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding in bezwaar onderdeel uitmaakt van de procedure over dat geschil. Er is dus, anders dan verweerder heeft aangevoerd, geen sprake van een geschil dat uitsluitend ziet op de vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.4.3 De termijn eindigt met deze uitspraak, zodat in beginsel sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan drie jaar, naar boven afgerond 3,5 jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding de redelijke termijn te verlengen vanwege de complexiteit van de zaken of samenhang met andere procedures. Verweerder heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat dit de reden is geweest dat het boekenonderzoek en de besprekingen met eiseres zoveel tijd in beslag hebben moeten nemen. Evenmin is gebleken dat eiseres heeft ingestemd met het aanhouden van de termijn voor de bezwaarafhandeling. De tijd die gemoeid is geweest met de beslissing van het ministerie van Financiën omtrent de proceskosten en de immateriële schadevergoeding dient voorts voor rekening en risico van verweerder te blijven.
4.4.4 Gelet op het tijdsverloop, en gezien de ontvangst van het beroepschrift op 26 maart 2012 door de rechtbank Haarlem, dient de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan verweerder te worden toegerekend (zie Hoge Raad 22 maart 2013, 11/04270, LJN BX6666). De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot de betaling van een schadevergoeding van (7 halve jaren * € 500 =) € 3.500.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van de beroepen redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 472 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 0,5 omdat sprake is van eenvoudige zaken en minder dan vier samenhangende zaken). De onderhavige zaken van eiseres hangen voorts samen met de gevoegd behandelde zaak van [A], geregistreerd onder nummer AWB 12/1963, zodat aanleiding bestaat de kosten gelijkelijk over beide procedures te verdelen en aan eiseres een bedrag van € 236 toe te wijzen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ten aanzien van de navorderingsaanslag Vpb 2003 en de aanslag Vpb 2004 gegrond;
- verklaart het beroep ten aanzien van de aanslag Vpb 2005 ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag Vpb 2003 en de aanslag Vpb 2004 voor zover het betreft de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraken op bezwaar voor zover deze zijn vernietigd;
- veroordeelt verweerder tot het vergoeden van door eiseres geleden schade ten bedrage van € 3.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor de bezwaren tegen de navorderingsaanslag Vpb 2003 en de aanslag Vpb 2004 tot een bedrag van € 822,50 en voor de behandeling van de beroepen tot een bedrag van € 236;
- gelast dat verweerder de door eiseres betaalde griffierechten van € 310 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, en mr. G.H.W. Bodt en mr. R.A. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 16 april 2013
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.