Rechtbank Gelderland, 22-04-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:2607, AWB-13_1350
Rechtbank Gelderland, 22-04-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:2607, AWB-13_1350
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 22 april 2014
- Datum publicatie
- 22 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2014:2607
- Zaaknummer
- AWB-13_1350
Inhoudsindicatie
Loonheffingen. Loon. Vrije vergoeding. Eiseres heeft in de arbeidsovereenkomst met haar werknemer, een evangelist, afgesproken dat zij de kosten van de kinderen van de werknemer zal vergoeden die worden gemaakt om te reizen naar een school op de gewenste relieuze grondslag. Deze reiskostenvergoeding behoort tot het loon en kan daarnaast, mede gezien de omvang, niet als vrije vergoeding worden gezien omdat er weliswaar een evident verband is met de functie van de werknemer die eveneens religieus geïnspireerd is, maar naar huidige maatschappelijke opvattingen is de bevrediging van een religieuze behoefte een privéaangelegenheid. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 13/1350
uitspraak van de meervoudige belastingkamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 22 april 2014
inzake
Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Eiseres heeft met dagtekening 6 januari 2012 bezwaar ingediend tegen de door haar afgedragen loonheffing over het tijdvak oktober 2011.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2013 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 februari 2013, ontvangen door de rechtbankNoord-Holland (Haarlem) op 1 maart 2013, beroep ingesteld. Rechtbank Noord-Holland heeft het beroepschrift vervolgens doorgezonden naar de rechtbank Gelderland (Arnhem) alwaar het op 6 maart 2013 is ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft voor de zitting nadere stukken ingediend die in afschrift aan verweerder zijn verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2013 te Arnhem. Namens eiseres zijn daar verschenen [A], penningmeester en [B], bijgestaan door mr. [gemachtigde] FB, werkzaam bij [C] B.V. te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [D].
Ter zitting is het onderzoek gesloten. Partijen zijn ter zitting evenwel overeengekomen om in onderling overleg te trachten tot een oplossing te komen en hebben de rechtbank daarom verzocht zo lang geen uitspraak te doen.
Bij brieven van 20 februari 2014 en 3 maart 2014 hebben partijen de rechtbank te kennen gegeven dat zij geen compromis hebben bereikt en hebben zij de rechtbank verzocht om alsnog uitspraak te doen.
2 Feiten
Per 1 augustus 2004 is [B] (hierna: [B]) in dienst getreden bij eiseres in de functie van evangelist met standplaats [R]. Vanaf 2005 is [B] in [R] woonachtig.
In de arbeidsovereenkomst van eiseres ("werkgever") en [B] is in artikel 10 onder meer het volgende opgenomen:
" (…)
Voor het vervoer van eigen kinderen naar de basisschool zullen door de werkgever de
werkelijk gemaakte vervoerskosten worden vergoed. (…) Als van openbaar vervoer gebruik wordt gemaakt geldt een vergoeding van de voordeligste wijze van openbaar vervoer. Voor schoolkinderen die een dagopleiding van het voortgezet onderwijs met dagelijks schoolverkeer volgen, geldt een vergoeding van de vervoerskosten op basis van openbaar vervoer op de voordeligste wijze. (…) De werknemer is verplicht allereerst vergoeding van de overheid aan te vragen. Eventuele vergoedingen van overheidswege of andere vormen van tegemoetkomingen in het vervoer van schoolkinderen zullen op de vervoerskostenvergoeding door de werkgever in mindering worden gebracht.(…) "
Het salaris van [B] bedroeg in 2011 € 2.571 (bruto) per maand. Zijn echtgenote geniet geen inkomen.
[B] en zijn echtgenote hebben zes kinderen, waarvan in 2011 drie ([E], [F] en [G]) thuiswonend zijn. [E] en [F] volgen in 2011 voortgezet onderwijs voor reformatorisch onderwijs in [S]. De reiskosten voor [E] en [F] bedragen € 4.380 per kind per jaar. Deze kosten zijn volledig vergoed door eiseres. [G] volgt vanwege bepaalde beperkingen basisonderwijs aan een school voor bijzonder onderwijs op reformatorische grondslag in [T]. Omdat [G] vanwege zijn beperkingen niet met het openbaar vervoer kan reizen, vindt het vervoer per taxi plaats. De kosten hiervan bedragen € 111,90 per rit, hetgeen op jaarbasis ongeveer neerkomt op € 35.000.
De reiskosten zijn deels vergoed op grond van de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Leeuwarden, over heel 2011 tot een bedrag van (10 x € 1.042) € 10.420. Sinds maart 2010 dragen naast eiseres ook de Stichting [H] (hierna: de Stichting [H]) en de diaconie van de [I], waar [B] en zijn gezin onder vallen, bij aan de reiskosten. De Stichting [H] is, net als eiseres, een zelfstandig onderdeel, een zogenoemd depuutschap, van het [J].
In het tijdvak oktober 2011 is in het loon van [B] een bedrag aan netto reiskostenvergoeding begrepen van in totaal € 9.210, waarover in de aangifte LB van oktober 2011 € 9.765 (gebruteerd naar een tarief van 52%) is afgedragen. De netto aan [B] uitgekeerde bedragen zijn afkomstig van de Diaconie (€ 628), de Stichting [H] (€ 786) en eiseres (€ 7.796). Tegen de afdracht op aangifte over het tijdvak oktober 2011 heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de aan [B] verstrekte bedragen voor de reiskosten die diens kinderen maken van en naar hun scholen heeft aangemerkt als loon en niet als vrije vergoeding of vrije verstrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.