Home

Rechtbank Gelderland, 24-04-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:2658, AWB-13_5887

Rechtbank Gelderland, 24-04-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:2658, AWB-13_5887

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
24 april 2014
Datum publicatie
24 april 2014
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2014:2658
Zaaknummer
AWB-13_5887

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Eigen woning. Nieuw feit na correctie-aangifte mede-eigenaar. Niet aannemelijk dat de schuld voor meer dan de helft toerekenbaar is aan eiseres.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 13/5887

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.87) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.744 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.127. Tevens is bij beschikking € 302 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2013 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen op elektronische wijze op 28 september 2013 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014. Namens eiseres is [gemachtigde] verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A].

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Eiseres heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

Overwegingen

Feiten

1.

Eiseres is geboren op [1973]. Zij voerde in het jaar 2008 een gezamenlijke huishouding met [gemachtigde].

2.

Tot de stukken van het geding behoort een brief van januari 2009 van ING Bank N.V. aan eiseres en [gemachtigde] met een jaaropgave over 2008 van hun ING hypotheek. In deze brief is vermeld dat de schuld per 31 december 2008 € 410.000 bedraagt en dat de totaal verschuldigde en betaalde hypotheekrente over 2008 respectievelijk € 16.399,92 en € 10.933,28 bedraagt.

3.

Eiseres heeft aangifte IB/PVV 2008 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.909 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.127. Bij de aangifte heeft zij aangegeven samenwonend te zijn, maar niet te opteren voor fiscaal partnerschap met haar huisgenoot. Ten aanzien van de inkomsten uit eigen woning heeft eiseres vermeld dat zij de woning voor 50% in eigendom had. Het eigenwoningforfait heeft zij aangegeven voor 50%. Eiseres heeft een eigenwoningschuld op 31 december 2008 van € 223.223 vermeld en als aftrekbare rente en financieringskosten eigen woning € 10.301.

4.

Aan eiseres is met dagtekening 14 december 2009 een aanslag IB/PVV 2008 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.

5.

[gemachtigde] heeft in zijn aangifte IB/PVV 2008 aangegeven samenwonend te zijn, maar niet te opteren voor fiscaal partnerschap met zijn huisgenoot. Ten aanzien van de inkomsten uit eigen woning heeft hij zijn aangifte vermeld dat hij de woning voor 50% in eigendom had. Het eigenwoningforfait heeft hij aangegeven voor 50%. Als eigenwoningschuld op 31 december 2008 heeft hij € 168.359 vermeld, maar geen aftrekbare rente en financieringskosten eigen woning. Aan [gemachtigde] is een aanslag IB/PVV 2008 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.

6.

Naar aanleiding van overleg met verweerder ter zake zijn aangifte IB/PVV 2010 heeft [gemachtigde] bij brief van 8 maart 2013 verweerder verzocht om een ambtshalve vermindering van zijn aanslag IB/PVV 2008 en om alsnog 50% van de betaalde hypotheekrente van € 10.933,28 in aanmerking te nemen in verband met het feit dat hij voor 50% eigenaar is van de woning. Verweerder is aan dit verzoek tegemoetgekomen en heeft de aanslag IB/PVV 2008 met dagtekening 5 april 2013 overeenkomstig het verzoek verminderd.

7.

Verweerder heeft bij brief van 16 april 2013 aan eiseres zijn voornemen kenbaar gemaakt om een navorderingsaanslag op te leggen. Voor zover hier van belang, is in deze brief het volgende vermeld:

‘Met dagtekening 5 april 2013 heeft uw partner [gemachtigde] een vermindering definitieve aanslag 2008 ontvangen.

Bij deze vermindering is rekening gehouden met aftrek eigen woning, waar 50% aftrek hypotheekrente aan uw partner is toegedeeld.

Voor belastingjaar 2008 heeft u niet gekozen voor fiscaal partnerschap.

U heeft in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 100% van de aftrekbare hypotheekrente aan uzelf toegedeeld. Wanneer u gezamenlijk eigenaar bent en, niet voor fiscaal partnerschap kiest, moet u 50% aftrek hypotheekrente aan uzelf toedelen.

Omdat u teveel hypotheekrente heeft afgetrokken, ga ik aan u een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2008 opleggen. Het nieuwe belastbaar inkomen box 1 zal worden vastgesteld op € 29.744’

8.

Met dagtekening 28 mei 2013 heeft verweerder de navorderingsaanslag opgelegd overeenkomstig de brief van 16 april 2013.

9.

Na het bezwaar van eiseres heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Geschil

10.

In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van een nieuw feit en of verweerder terecht 50% van de betaalde hypotheekrente heeft gecorrigeerd.

11.

Niet in geschil is dat geen sprake is van kwade trouw bij eiseres ter zake van het aangeven van een te hoog bedrag aan aftrekbare rente.

Beoordeling van het geschil

Nieuw feit

12.

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op de inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken dat er sprake is van een nieuw feit.

13.

Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit dient beoordeeld te worden of de navorderingsaanslag voortvloeit uit feiten die bij het opleggen van de (primitieve) aanslagen reeds bij de inspecteur bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Volgens vaste jurisprudentie mag de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is de inspecteur in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven of het ontbreken daarvan, in redelijkheid behoort te twijfelen (HR 9 januari 2009, nr. 07/10 292, ECLI:NL:HR:2009:BG9068, BNB 2009/64). De inspecteur behoeft in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de in het aangiftebiljet opgenomen posten, indien er voor deze posten ook een andere, niet onwaarschijnlijke verklaring mogelijk is (vgl. HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, ECLI:NL:HR:2010:BL7165, BNB 2010/155).

14.

Eiseres stelt dat verweerder, na met een normale zorgvuldigheid kennis te nemen van haar aangifte en de aangifte van [gemachtigde], had kunnen opmerken dat zij beiden voor 50% eigenaar zijn van de woning, dat zij niet hebben geopteerd voor fiscaal partnerschap en eiseres 100% van de rente in aftrek heeft gebracht, terwijl [gemachtigde] geen aftrekbare rente heeft aangegeven. Op basis hiervan had verweerder aan de juistheid van de aangegeven aftrekbare rente in redelijkheid behoren te twijfelen.

15.

Verweerder betwist vorenstaande en stelt dat hij niet gehouden was om de aangifte van [gemachtigde] te raadplegen bij de behandeling van de aangifte van eiseres. Voorts stelt verweerder dat de hoogte van de hypotheekschuld en de aangegeven rente, alsmede de overige onderdelen van de aangifte, geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de juistheid daarvan.

16.

De rechtbank stelt voorop dat de onderzoeksplicht van verweerder in zijn algemeenheid niet zover gaat dat hij ook het dossier van [gemachtigde] moet raadplegen, behalve in bijzondere gevallen, zoals wanneer sprake is van een geïntegreerde werkwijze. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in dit geval niet in redelijkheid behoren te twijfelen aan de juistheid van de door eiseres aangegeven rente. De door eiseres aangehaalde punten ten aanzien van de aangifte leidden er niet toe dat verweerder nader onderzoek had moeten instellen, omdat hiervoor andere niet onwaarschijnlijke verklaringen bestaan dan de enkele verklaring dat de aangifte onjuist is. Zo hoeft de verschuldigdheid van de rente alsook de mogelijkheid tot aftrek daarvan niet direct samen te hangen met de mate van eigendom in de woning. Het feit dat eiseres voor 50% eigenaar is van de woning, betekent niet vanzelfsprekend dat zij tevens 50% van de hypotheekschuld is aangegaan. Zij stelt immers zelf al dat de schuld voor 57% toerekenbaar is aan haar. Voorts kan, zoals ook in dit geval, sprake zijn van een eigenwoningreserve bij één van de partners, waardoor niet bij beiden de betaalde rente (volledig) aftrekbaar is. Bovendien is mogelijk dat enkel eiseres rente heeft betaald en haar huisgenoot niet de verschuldigde rente heeft betaald. Daarnaast is de hoogte van de rente in vergelijking tot de hypotheekschuld en de waarde van de woning niet dermate dat verweerder diende te twijfelen aan de juistheid hiervan.

17.

Gelet op het vorenoverwogene is geen sprake van een ambtelijk verzuim dat aan de constatering van een nieuw feit in de weg staat. Verweerder mocht navorderen op de voet van artikel 16, eerste lid, van de AWR.

Aftrekbare rente

18.

In artikel 3.121 van de Wet IB 2001 (tekst 2008) is bepaald dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een woning die voor twee of meer belastingplichtigen die geen partner van elkaar zijn samen een eigen woning is, voor elk van hen worden bepaald door de schulden die zij zijn aangegaan ter verwerving van de woning en door de periodieke betalingen voorzover die op hen drukken. De aftrek wordt derhalve niet gekoppeld aan de gerechtigdheid tot de gedeelde eigen woning, maar aan ieders aandeel in de schulden die voor de woning zijn aangegaan.

19.

Eiseres stelt dat zij 57% van de hypothecaire lening is aangegaan en derhalve ook 57% van de rente mag aftrekken. Dit standpunt faalt. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres de hypothecaire lening voor 57% is aangegaan. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [gemachtigde] namens eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij de lening gezamenlijk zijn aangegaan, beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de lening en ieder de helft van de rente betalen. Dat de fiscale verwerking van de kosten en rente in verband met de lening bij [gemachtigde] vanwege een eigenwoningreserve mogelijk hiervan afwijkt, doet hieraan niet af.

20.

Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.

21.

Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

22.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 24 april 2014

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.