Rechtbank Gelderland, 17-07-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:4456, AWB-13_6838
Rechtbank Gelderland, 17-07-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:4456, AWB-13_6838
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 17 juli 2014
- Datum publicatie
- 16 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2014:4456
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2015:750
- Zaaknummer
- AWB-13_6838
Inhoudsindicatie
Publicatie op verzoek, geen samenvatting.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 13/6838, AWB 13/6840, AWB 13/6841 en AWB 13/6842
in de zaak tussen
[B] , te [Q], USA, eiser 2,
[C] , te [R], Frankrijk, eiser 3,
[D] , te [S], eiseres,
hierna samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 19 april 2012 aan elk van eisers voor het jaar 2010 een aanslag erfbelasting opgelegd (aanslagnummers [001], [002], [003] en [004]), hierna: de aanslagen.
Eisers hebben tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 september 2013 de aanslagen verminderd.
Eisers hebben tegen de uitspraken op bezwaar bij brief van 31 oktober 2013, ontvangen door de rechtbank op 1 november 2013, beroep ingesteld. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers AWB 13/6838, AWB 13/6840, AWB 13/6841 en AWB 13/6842.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en heeft één verweerschrift ingediend.
De gemachtigde heeft op 9 april 2014 nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Verweerder heeft bij brief van 17 april 2014 nadere stukken ingediend. Bij deze brief zijn drie bijlagen gevoegd (Bijlage 1 en 2 betreffen kopieën van de taxatiekaarten 2010 van de gemeente Ede van [A-straat 1] en [A-straat 2]. Bijlage 3 betreft een kopie van het taxatierapport [A-straat 1 & 2], opgemaakt door [F], taxateur onroerende zaken werkzaam bij de Belastingdienst/Rivierenland/kantoor Arnhem van 12 maart 2012 (hierna: het taxatierapport van [F])).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2014. Namens eisers is daar de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [F].
Met instemming van partijen zijn de beroepen ter zitting gelijktijdig behandeld.
Overwegingen
Feiten
Op 19 mei 2011 is de moeder van eisers, mevrouw [A] (hierna: de erflaatster) overleden. Erflaatster was ten tijde van haar overlijden ongehuwd. De nalatenschap is toegevallen aan eisers. Elk van hen heeft recht op ¼ deel.
De nalatenschap bestond onder meer uit het landgoed “[E]” gelegen te [S] (gemeente Ede). Dit betreft een landgoed dat is gerangschikt als opengesteld landgoed in de zin van de Natuurschoonwet (hierna: het NSW-landgoed). Op het NSW-landgoed zijn twee woningen gelegen, [A-straat 1] en [A-straat 2].
[A-straat 1] (hierna: woning 1) is een vrijstaande woning (semi bungalow) uit 1917 met carport en twee bergingen/schuren. [A-straat 2] (hierna woning 2) is een vrijstaande woning uit 1999 met een berging/schuur.
De gemeente Ede heeft per waardepeildatum 1 januari 2010, situatiedatum 1 januari 2011, de WOZ-waarde van woning 1 vastgesteld op € 301.000 en de WOZ-waarde van woning 2 vastgesteld op € 320.000.
Op 16 december 2011 heeft gemachtigde namens eisers aangifte erfbelasting gedaan.
Bij het vaststellen van de aanslagen erfbelasting is verweerder uitgegaan van een waarde van het NSW-landgoed van € 1.141.000. Blijkens het door verweerder overgelegde taxatierapport van [F] is deze waarde als volgt opgebouwd:
- Woning 1 inclusief 263 m² ondergrond € 301.000
1.237 m² extra erf en tuin bij de woning € 270.000
- Woning 2 inclusief 125 m² ondergrond € 256.000
1.375 m² extra erf en tuin bij de woning € 260.000
- Natuurterrein 5,7 hectare € 54.000
Totale waarde NSW-landgoed € 1.141.000.
Geschil
Primair is in geschil het antwoord op de vraag of de waarde van de omliggende gronden van de beide woningen moet worden meegenomen in de waardering van het NSW-landgoed voor de erfbelasting. Eisers beantwoorden die vraag ontkennend. Verweerder beantwoordt die vraag bevestigend.
Subsidiair is in geschil het antwoord op de vraag of het aantal m² omliggende grond behorende bij woning 1, waar verweerder bij het vaststellen van de aanslagen erfbelasting vanuit is gegaan (1.237 m²) correct is.
De vastgestelde WOZ-waarde van de beide woningen en de waarde van de omliggende gronden als zodanig (prijs per m²) is tussen partijen niet in geschil.
Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot het primaire geschil
Op grond van artikel 1 van de Successiewet 1956 (hierna: de SW) wordt erfbelasting geheven over de waarde van al hetgeen krachtens erfrecht wordt verkregen bij overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de SW wordt het verkregene in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend.
De waarderingsregels voor een woning zijn neergelegd in artikel 21, leden 5 tot en met 8 van de Wet WOZ. Deze leden zijn met ingang van 1 januari 2010 in werking getreden.
Artikel 21, vijfde lid, luidt als volgt: “Onroerende zaken die in gebruik zijn als woning, worden in aanmerking genomen naar het volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) voor die onroerende zaken vastgestelde waarde voor het kalenderjaar waarin de verkrijging plaatsvindt. Indien de woning deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, wordt de waarde van de woning gesteld op het gedeelte van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan die woning”.
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008-2009, 31 930, nr 3, blz 35-36) is met betrekking tot het vijfde lid het volgende opgenomen:
“Het voorgestelde vijfde lid ziet alleen op onroerende zaken die als woning in gebruik zijn. De reden hiervoor is dat het voor de heffing van schenk- en erfbelasting in het overgrote deel van de gevallen gaat om woonhuizen (…). Een bijkomend probleem bij het gebruik van de WOZ-waarde bij niet-woningen is dat aan bepaalde objecten op dit moment geen WOZ-waarde wordt toegekend omdat die waarde voor geen van de belastingen die gebruik maken van de WOZ van belang is. Dit geldt o.a. voor landbouwgrond en NSW-landgoederen (exclusief de ondergrond van de opstallen). Indien de Successiewet 1956 hiervoor de WOZ-waarde wil gebruiken, zou dat een belangrijke uitbreiding betekenen van het aantal objecten waarvoor jaarlijks de waarde moet worden bepaald. Verder stemt de objectafbakening in de WOZ niet altijd overeen met de verkrijging in de Successiewet 1956. Deze problemen spelen hoofdzakelijk bij niet-woningen. Het gebruik van de WOZ-waarde bij niet-woningen heeft daarom weinig toegevoegde waarde, maar zou wel aanleiding geven tot een aantal problemen. Om deze redenen wordt nu voorgesteld het gebruik van de WOZ-waarde enkel voor te schrijven bij de verkrijging van woningen”.
Ingevolge artikel 16 van de Wet WOZ wordt voor de toepassing van de Wet WOZ als één onroerende zaak aangemerkt:
-
een gebouwd eigendom;
-
een ongebouwd eigendom;
-
een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling gestemd is om als afzonderlijk deel te worden gebruikt;
-
een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die dezelfde belastingplichtige in gebruik heeft en, die naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op grond van artikel 17, vijfde lid, van de Wet WOZ wordt, in afwijking van het tweede lid, de waarde van een gebouwd eigendom dat tot woning dient en deel uit maakt van een NSW-landgoed, bepaald met inachtneming met de zogenoemde instandhoudingsverplichting.
Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ in samenhang met artikel 2,
eerste lid, aanhef en letter b, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken blijven bij de waardebepaling buiten aanmerking de onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de NSW aangewezen landgoed, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen.
Hetgeen bij het overlijden van de erflater wordt verkregen dient te worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer ten tijde van de verkrijging. Dit is de hoofdregel. Voor woningen kan voor de waardering in het kader van de erfbelasting worden aangesloten bij de waarde zoals deze ingevolge de Wet WOZ voor het kalenderjaar waarin de erflater is overleden is vastgesteld.
Tijdens de parlementaire behandeling van de aanpassing van artikel 21 van de SW is aan de orde geweest dat het vijfde lid van dit artikel alleen ziet op onroerende zaken die als woning in gebruik zijn. Er is daarbij onderkend dat dit in de praktijk zou kunnen leiden tot discussies tussen erven en de belastingdienst omtrent de waardering van onroerende zaken zijnde niet woningen. Desondanks heeft dit niet geleid tot aanpassing van de bepaling.
Uit de omstandigheid dat bij de waardebepaling ingevolge de Wet WOZ de omliggende gronden buiten aanmerking blijven volgt, anders dan eisers betogen, niet dat de waarde van die gronden (ook) voor de SW buiten beschouwing kan worden gelaten. Het gelijk is derhalve aan de zijde van verweerder.
Met betrekking tot het subsidiaire geschil
Eisers stellen dat het aantal m² omliggende grond behorende bij woning 1 (1.237 m²) te hoog is, omdat het aantal m² van de (ondergrond van de) carport (18 m²) door de gemeente Ede al in de waardering van de WOZ-waarde van deze woning is betrokken
.
Uit de taxatiekaart van de gemeente Ede (bijlage 1 behorende bij de brief van verweerder van 17 april 2014) volgt dat bovenstaande stelling van eisers juist is. Verweerder heeft dit ter zitting desgevraagd bevestigd. Gelet hierop dient het aantal m² ondergrond bij woning 1 te worden verminderd met 18 m² tot 1.219 m² (1.237 m² -/- 18 m²). Als gevolg van deze vermindering wordt de waarde van het NSW-landgoed verlaagd met € 3.928,86 (€ 218,27 x 18 m²) tot € 1.137.071,14. Het saldo van de verkrijging wordt dientengevolge € 3.928,86 lager, hetgeen leidt tot een vermindering van de aanslagen.
Gelet op het vooroverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen in redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.461 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en met inachtneming van wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken (4 of meer)). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Een kosten-vergoeding voor de bezwaarfase is niet toewijsbaar, omdat niet aannemelijk is geworden dat daarom (reeds) is verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan (artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslagen dienovereenkomstig de vermindering van de verkrijging;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.461;
- -
-
gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 176 (4 x € 44) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. van Baaren, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 juli 2014
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.