Home

Rechtbank Gelderland, 30-01-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:486, AWB-13_2282,AWB 13_2283 en AWB 13_2284

Rechtbank Gelderland, 30-01-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:486, AWB-13_2282,AWB 13_2283 en AWB 13_2284

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
30 januari 2014
Datum publicatie
30 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2014:486
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_2282,AWB 13_2283 en AWB 13_2284

Inhoudsindicatie

Hoorplicht niet geschonden, geen schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De werkzaamheden van eiser zijn gemaakt ten behoeve van de vennootschap waar eiser in dienstbetrekking is. De omzet moet worden verantwoord zodra de uren zijn gemaakt. Eiser heeft over de omzet beschikt door dit als informeel kapitaal te storten in door hem beheerste Ltd, dit is terecht door de inspecteur als uitdeling aangemerkt. In aanmerking nemen van uitdeling sluit correctie gebruikelijk loon niet uit.

Uitspraak

Team belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

registratienummers: AWB 13/2282, AWB 13/2283 en AWB 13/2284

uitspraak van de meervoudige belastingkamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 30 januari 2014

inzake

[X] , wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.

1 Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer [000].H.76) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 912.865, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 50.022 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. Tevens is bij beschikking € 654 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [000].H.86) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 160.639 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. Tevens is bij beschikking € 4.797 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [000].H.96) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 126.807, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 126.500 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.400. Tevens is bij beschikking € 7.836 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 maart 2013 de bezwaren tegen de hiervoor genoemde aanslagen ongegrond verklaard, behoudens voor zover gericht tegen de aanslag IB/PVV 2007, waarvan het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is verminderd tot € 28.022. Voorts heeft verweerder de beschikking heffingsrente, behorend bij de aanslag IB/PVV 2007, verminderd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 22 april 2013, ontvangen door de rechtbank op 23 april 2013, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2013. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden mr. [gemachtigde] en [A] FB. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [B].

Eiser heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de gedingstukken.

Eiser heeft na sluiting van het onderzoek brieven aan de rechtbank gestuurd, welke aan hem zijn geretourneerd. Voor zover eiser met deze brieven een verzoek om heropening van het onderzoek heeft willen doen op de voet van artikel 8:68 Awb, heeft de rechtbank kennis genomen van dit verzoek en geoordeeld dat het onderzoek volledig is geweest. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar het vermelde onder 4.1.

2 Feiten

2.1

In 1996 heeft eiser [C] B.V. (hierna: [C]) opgericht. Het geplaatste aandelenkapitaal bestaat uit 18.000 aandelen van € 1. Eiser was in de onderhavige jaren directeur en enig werknemer van [C]. Eiser was tot 4 oktober 2007 enig aandeelhouder van [C]. Vanaf 4 oktober 2007 (zie 2.6) heeft eiser 17.999 van de aandelen van [C].

2.2

In 2006 is het huwelijk van eiser en zijn voormalige echtgenote, [Y] (hierna: de ex-echtgenote) duurzaam ontwricht. Wat volgde was een lange juridische strijd, ook nadat het echtscheidingsconvenant in mei 2007 werd getekend.

2.3

Op 5 december 2006 is [D] Ltd (hierna: [D]) opgericht naar het recht van Anguila, British West Indies. Het geplaatste kapitaal van [D] bestaat uit 1 aandeel, met een nominale waarde van $ 1. Dit toonder-aandeel bevindt zich bij [E] te Portugal, die het voor eiser bewaart. Eiser is de ‘ultimate benificial owner’ van het aandeel. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij daarmee aanmerkelijk belanghouder is van [D] in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

2.4

Eiser was van 1 juli 2005 tot en met 12 december 2007 als advocaat/partner werkzaam voor het advocatenkantoor [F] LLP (hierna: [F]). Eiser heeft na zijn vertrek nog werkzaamheden verricht voor twee cliënten van [F], [G] (hierna: [G]) en Stichting [H] (hierna: [H]).

2.5

Op 26 april 2007 heeft eiser zijn appartementsrecht van [A-straat 1] te [Q] verkocht aan [D]. [D] is de koopsom aan eiser schuldig gebleven. De hieruit voortvloeiende vordering op [D] bedraagt per 1 januari 2008 € 226.178, per 1 januari 2009 € 209.658 en per 1 januari 2010 € 191.418.

2.6

Op 4 oktober 2007 heeft eiser één aandeel [C] met een nominale waarde van € 1 aan [D] vervreemd voor een prijs van € 23.

2.7

Eiser heeft op 31 augustus 2009 (elektronisch) zijn aangifte IB/PVV 2008 ingediend. In de aangifte is een bedrag van € 40.024 vermeld aan looninkomsten uit [C]. Volgens de aangifte bedraagt het inkomen uit werk en woning vóór persoonsgebonden aftrek (hierna: PGA) € 69.834, het voordeel uit aanmerkelijk belang € 0 en het voordeel uit sparen en beleggen € 4.745. Na verrekening met de in de aangifte vermelde PGA van € 83.440, bedraagt het belastbaar inkomen uit werk en woning en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 0. Er resteert dan volgens de aangifte een bedrag van € 8.861 aan onverrekende PGA.

2.8

Eiser heeft op 25 mei 2010 (elektronisch) zijn aangifte IB/PVV 2009 ingediend. In de aangifte is een bedrag van € 47.400 opgenomen als looninkomsten uit [C]. Volgens de aangifte bedraagt het inkomen uit werk en woning vóór PGA € 61.397, het voordeel uit aanmerkelijk belang € 0 en het voordeel uit sparen en beleggen € 0. Na verrekening met de in de aangifte vermelde PGA van € 95.304, bedraagt het belastbaar inkomen uit werk en woning eveneens € 0. Er resteert dan volgens de aangifte een bedrag van € 33.907 aan onverrekende PGA.

2.9

Eiser heeft op 1 juni 2010 (elektronisch) zijn aangifte IB/PVV 2007 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 912.865, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 22 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. In deze aangifte zijn geen looninkomsten uit [C] vermeld. Het inkomen uit aanmerkelijk belang bestaat uit winst met betrekking tot de onder 2.6 bedoelde vervreemding.

2.10

Bij brief van 7 juni 2010 heeft eisers gemachtigde -voor zover hier van belang- het volgende aan verweerder meegedeeld:

“Aan de orde is nu dat in 2010 [C] een aantal facturen zal sturen voor verrichte werkzaamheden. Het betreft doorlopende opdrachten van [C], waarbij van een deel van de facturen de bedragen geheel of gedeeltelijk zijn toe te wijzen aan werkzaamheden uit de jaren 2008 en 2009, en wellicht nog uit 2007. In de nog af te ronden jaarrekening 2009 zal voor deze werkzaamheden rekening worden gehouden via een post onderhanden werk, zodat de omzetbedragen dan al in de belastingheffing over de winst worden meegenomen. Bij het vaststellen van het salaris van de dga is in voorgaande jaren het onderhanden werk nog niet verdisconteerd. Van belang daarbij op te merken is dat het bedrag aan onderhanden werk tot op heden nog niet bekend is, aangezien de directie van [C] nog moet nagaan of en in hoeverre aan cliënten nog facturen gestuurd kunnen worden. Concreet zal dit echter inhouden dat aan de dga een hoger salaris toegekend zal gaan worden om op deze wijze het loon niet meer in belangrijke mate te laten afwijken van hetgeen gebruikelijk is (artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964).

(…)

Gezien het feit dat nog geen informatie beschikbaar is over de hoogte van het onderhanden werk en mede uit praktische overwegingen, stellen wij voor om voor het nog toe te kennen salaris een aanvulling op het salaris in de jaarrekening 2009 van [C] op te nemen. Vervolgens zal [X] in zijn (aangepaste) aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2007 tot en met 2009 het aan de jaren toe te rekenen salaris vermelden als (fictief) loon.

(…)

De directie van [C] zal binnenkort facturen gaan sturen voor het onderhanden werk, waarna uiterlijk op 1 augustus 2010 aangepaste aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ingediend zullen worden over 2007 tot en met 2009.”.

2.11

Op 29 juni 2010 heef verweerder - voor zover hier van belang – het volgende geantwoord:

“Verder begrijp ik uit uw verzoek dat onderhanden werk uit 2008 en 2009 niet (geheel) in de

jaarrekening is verwerkt. Inzicht in de oorzaak, alsmede aard en omvang van het

onderhanden werk kan niet worden verstrekt. Nu dit inzicht ontbreekt neem ik thans geen

standpunt in wat betreft het achterwege laten van eventuele boetes. Het wordt overigens wel

wenselijk geacht dat dit inzicht wordt verstrekt.”.

2.12

Bij brief van 29 juli 2010 wordt de telefonisch gemaakte afspraak voor een op 6 september 2010 in te stellen boekenonderzoek bij [C] bevestigd. In deze brief vraagt de controlemedewerker aan de gemachtigde van eiser om ervoor zorg te dragen dat tijdens het boekenonderzoek onder andere de volgende stukken aanwezig zullen zijn: de relevante bescheiden die betrekking hebben op het onderhanden werk, (voorschot)facturen, recent uitgeschreven facturen, urenverantwoordingsstaten, een onderbouwing waarom niet op een eerder moment gefactureerd kon worden en waarom er naar de mening van de directie sprake was van doorlopende opdrachten.

2.13

Op 6 september 2010 is het boekenonderzoek aangevangen. Naar aanleiding van het inleidende gesprek van de controlemedewerker met eiser wordt duidelijk dat het bij het onderhanden werk gaat om werkzaamheden voor [G] en [H] (zie 2.4). Op 6 september 2010 wordt aan de controlemedewerker een zestal facturen overhandigd, drie gericht aan [G] en drie gericht aan [H]. De facturen hebben geen ‘factuurhoofd’, maar staan op blanco papier.

2.14

Bij brief van 25 oktober 2010 heeft de controlemedewerker om nadere informatie verzocht, waarbij onder meer wordt gevraagd om de oorspronkelijke aan de cliënt verzonden facturen.

2.15

Bij brief van 3 december 2010 heeft gemachtigde van eiser geantwoord dat de op 6 september 2010 overgelegde facturen afschriften betreffen van facturen die door [D] aan [G] en [H] zijn verzonden. Bij de brief van 3 december 2010 zijn opnieuw zes afschriften van facturen gevoegd. Deze facturen hebben een briefhoofd dat luidt “[C]”. Ter toelichting schrijft de gemachtigde dat [C] en [D] dezelfde handelsnaam gebruiken en dat dit in het briefhoofd tot uitdrukking komt. De facturen bevatten geen onderschrift en geen ‘voet’ met naam en adresgegevens van de afzender en bankgegevens. Het betreft de volgende facturen:

-

Factuur aan [G] d.d. 30 december 2008, nummer [001], factuurbedrag € 87.971,67;

-

Factuur aan [G], d.d. 8 januari 2009, nummer [002], factuurbedrag € 33.928,60;

-

Factuur aan [G], d.d. 6 juli 2009, nummer [003], factuurbedrag € 62.942,92;

-

Factuur aan [H], ongedateerd, nummer [004], waarde € 53.740,10;

- Factuur aan [H], ongedateerd, nummer [005], waarde € 1.143,89;

- Factuur aan [H], ongedateerd, nummer [006] waarde € 1.526,07.

2.16

Voorts schrijft de gemachtigde in zijn brief van 3 december 2010 dat er ten tijde van zijn brief op 7 juni 2010 door [C] nog geen (verzamel)factuur aan [D] was gestuurd, maar dat [C] recentelijk, voor haar aandeel tot en met 30 juni 2009 een factuur heeft gestuurd aan [D]. Ook deze factuur is bij de brief van 3 december 2010 gevoegd. Het betreft een factuur van 11 oktober 2010 met als briefhoofd “[C]”, gericht aan [D], nummer [007]. Het factuurbedrag beloopt € 166.783,11. De factuur is ondertekend met “[C] B.V. en bevat in de ‘voet’ de naam-, adres-, en bankgegevens van [C]. Voorts is in de brief van 3 december 2010 nog vermeld dat in de aangifte IB/PVV 2009 ten onrechte een lening van eiser bij [I] van € 101.918 is opgenomen, zodat het inkomen in box 3 moet worden verhoogd.

2.17

Op 11 april 2011 wordt door verweerder een derdenonderzoek ingesteld bij [G]. In dit verband ontvangt verweerder facturen van [G] die gelijkend zijn aan de eerste drie genoemd onder 2.15. De van [G] ontvangen facturen hebben echter een ‘voet’ waarin onder meer staat vermeld “[D] . [C]”, adresgegevens op Curaçao en een bankrekeningnummer van ABN AMRO Bank Luxemburg S.A..

2.18

Vervolgens heeft verweerder het boekenonderzoek gestaakt en heeft de FIOD het onderzoek voortgezet.

2.19

Bij brief van 24 mei 2011 heeft gemachtigde van eiser aan verweerder geschreven dat, in navolging van de onder 2.16 genoemde factuur van [C] aan [D], er op 17 mei 2011 nog een factuur van [C] aan [D] is gestuurd ten bedrage van € 88.406, betrekking hebbend op werkzaamheden over de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 december 2010. De aan 2009 toe te rekenen omzet van [C] bedraagt volgens deze brief € 210.453. Dit bedrag zal in de aangifte vennootschapsbelasting over 2009 worden aangegeven. Voorts wordt in de brief voorgesteld het aan eiser over 2009 uit te betalen salaris vast te stellen op € 139.000.

2.20

Door verweerder is niet op de brief van 24 mei 2011 gereageerd.

2.21

Bij brief van 1 december 2011 heeft verweerder aangekondigd dat in verband met het verstrijken van de aanslagtermijn de aanslag IB/PVV 2007 zal worden opgelegd ter behoud van rechten in afwachting van het boekenonderzoek dat naar aanleiding van de brief van 7 juni 2010 (zie 2.10) is ingesteld. Verweerder schrijft over de op de aangifte toe te passen correctie:

“De correctie is gebaseerd op het vermoeden dat een vennootschap van belastingplichtige zich wellicht reeds in 2007 een bedrag aan opbrengsten/winst –vooralsnog geschat op

€ 50.000 heeft laten ontlopen welke belastingplichtige middellijk of onmiddellijk ten goede is gekomen. Daarom wordt in box II nu een uitdeling van € 50.000 in aanmerking genomen.”.

2.22

Met dagtekening 16 december 2011 is de aanslag IB/PVV 2007 aan eiser opgelegd. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang heeft verweerder gecorrigeerd en vastgesteld op € 50.022. Voorts heeft verweerder de door eiser geclaimde aftrek elders belast gecorrigeerd.

2.23

Namens eiser is bij brief van 11 januari 2012, ontvangen door verweerder op 12 januari 2012, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2007.

2.24

Nadat verweerder bij brief van 22 februari 2012 de termijn om te beslissen op het bezwaar heeft verdaagd met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb, heeft verweerder bij brief van 19 april 2012 verzonden aan het adres [A-straat 2] te [R] aan gemachtigde [A] geschreven:

“Onder verwijzing naar ons telefonisch onderhoud van 16 april jl. bevestig ik hierbij dat u heeft ingestemd met uitstel van de behandeling van en de beslissing op de ingediende bezwaarschriften totdat de resultaten van het thans lopende opsporingsonderzoek van de FIOD bekend zijn en de gevolgen daarvan voor de heffing zijn vastgesteld.”.

2.25

Eiser is op 5 september 2012 door opsporingsambtenaren van de FIOD gehoord. In het hiervan opgemaakte proces-verbaal is de gestelde vraag, voorafgegaan door de initialen van de verbalisant, tussen haakjes weergegeven. Het antwoord van eiser volgt daarna tussen aanhalingstekens. Het proces-verbaal vermeldt - onder meer - het volgende:

“(…)

MV (Als u uren werk verricht, waar hoort dan in uw beleving het onderhanden werk thuis wat daar op ziet?)

“Bij de vennootschap waar de onderhanden.. luister…. als ik A BV, B BV en C BV heb ja en ik werk voor alle 3, dan hoort het onderhanden werk van A BV in A thuis, in B bij B en

in C bij C thuis, dat kan die toch niet op één grote pot gaan vegen.”

MV 00:30:09 (En [D], stond u daar op de loonlijst?)

“Nee”

(…)

HK (Maar als die werkzaamheden dan voor [G], primair vanuit [D] zijn verricht, door [D] gedeclareerd, wat is dan de prestatie die [C] BV geleverd heeft om dat te mogen door declareren aan [D]?)

“Ja, kijk ik zei al het is natuurlijk een gelegenheids vehikel, het hoort thuis bij [C] in the end (…) , ik bedoel dat je zegt van ja die hele [D] moet dan maar gewoon, die moet de belasting maar gaan afdragen, had ook gekund, ik weet het niet waarom er zo voor gekozen is, ik weet het niet, ik heb het niet bedacht. Uiteindelijk is er voor gekozen dat [C] declareert aan [D] en dat gaat één op één dus in feite, ik bedoel, zo was het al bedacht was die [D] blijft een lege huls. Daar wordt niks in verstopt, daar raakt ook niks in verloren het wordt gewoon als een soort doorgeefluik functioneert het. Ja ik wil met alle plezier aan [A] vragen waarom wij gekozen hebben hè voor om het zo te doen en waarom niet [D] gewoon in de belastingheffing is ge…. no clue”.

2.26

Bij brief van 19 oktober 2012 heeft verweerder aangekondigd dat in verband met het verstrijken van de aanslagtermijn de aanslagen IB/PVV 2008 en 2009 zullen worden gecorrigeerd en opgelegd ter behoud van rechten in afwachting van het lopende boekenonderzoek. Verweerder schrijft met betrekking tot de aan te brengen correcties het volgende:

“Aangifte inkomstenbelasting 2008

De correctie is gebaseerd op het vermoeden dat een vennootschap van belastingplichtige zich in 2008 een bedrag aan opbrengsten/winst -tot op heden geschat op € 169.500- heeft laten ontlopen welke belastingplichtige middellijk of onmiddellijk ten goede is gekomen. Daarom wordt in box II nu een uitdeling van € 169.500 in aanmerking genomen.

Aangifte inkomstenbelasting 2009

In de aangifte inkomstenbelasting van belastingplichtige wordt een loon uit tegenwoordige dienstbetrekking aangegeven van € 47.400. In de aangifte vennootschapsbelasting van [C] B.V. wordt echter aangegeven dat de loonkosten € 186.384 bedragen. Belastingplichtige is directeur-grootaandeelhouder (dga) en enig werknemer in deze vennootschap. Uit uw brief van 7 juni 2010 blijkt dat het verschil is gelegen in het feit dat de nog te factureren werkzaamheden uit de jaren 2007 tot en met 2009 in de aangifte vennootschapsbelasting als “onderhanden werk” onder de opbrengst is verantwoord. Om het loon van de dga niet in belangrijke mate te laten afwijken van een gebruikelijk loon (als bedoeld in artikel 12a Wet loonbelasting 1964) is vervolgens een bedrag van € 186.384 als loonkosten in aanmerking genomen. Een dergelijke aanvulling op het aangegeven loon in de aangifte inkomstenbelasting 2009 is achterwege gebleven. Om deze aangifte op dit punt in overeenstemming te brengen met de aangifte vennootschapsbelasting wordt het aangegeven loon in de inkomstenbelasting gecorrigeerd naar een loon van € 186.384.

Het inkomen uit aanmerkelijk belang wordt eveneens gecorrigeerd. Deze correctie is gebaseerd op het vermoeden dat een vennootschap van belastingplichtige zich in 2008 een bedrag aan opbrengsten/winst –tot op heden geschat op € 126.500 heeft laten ontlopen welke belastingplichtige middellijk of onmiddellijk ten goede is gekomen. Daarom wordt in box II nu een uitdeling van € 126.500 in aanmerking genomen.

Tot slot wordt de heffingsgrondslag van box III gecorrigeerd. Ter behoud van rechten wordt op grond van de tot nu toe bekende gegevens de heffingsgrondslag vastgesteld op € 260.000. Dit leidt tot een voordeel uit sparen en beleggen van € 10.400.

Vervolg

Zoals gemeld zijn de aangifte inkomstenbelasting 2008 en 2009 gecorrigeerd ter behoud van rechten. Na ontvangst van de hieruit voortvloeiende aanslagen kunt u bij mij een pro-forma bezwaarschrift indienen. In onderling overleg kan dan worden bepaald dat de motivering en behandeling van het bezwaarschrift wordt aangehouden totdat het eindoordeel van het onderzoek bekend is”.

2.27

Bij brief van 31 oktober 2012 heeft gemachtigde van eiser verzocht om een nadere toelichting/motivering ten aanzien van deze aangekondigde correcties.

2.28

Met dagtekening 9 november 2012 is de aanslag IB/PVV 2008 met de in de brief van 19 oktober 2012 (zie 2.26) aangekondigde correctie aan eiser opgelegd. Met dagtekening 14 november 2012 is de aanslag IB/PVV 2009 met de hiervoor bedoelde correcties aan eiser opgelegd.

2.29

Nadat gemachtigde van eiser op 7 december 2012 een rappel heeft gestuurd naar aanleiding van zijn onder 2.27 genoemde brief, heeft verweerder bij brief van 12 december 2012 op eisers verzoek om een nadere motivering gereageerd. Verweerder laat weten nog niet te beschikken over de (eind) conclusies van het lopende onderzoek, zodat hij niet aan het verzoek kan voldoen. Verweerder schrijft dat hij de brief van 7 december wil aanmerken als pro-forma bezwaarschrift ter behoud van rechten en dat hij eiser in de gelegenheid wil stellen de bezwaren nader te motiveren na ontvangst van de eindconclusies van het onderzoek.

2.30

Eiser heeft bij brief van 19 december 2012, ontvangen door verweerder op 21 december 2012, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2008 en bij brief van 21 december 2012, ontvangen door verweerder op 27 december 2012, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2009. Hierbij wordt het verzoek om een nadere motivering herhaald.

2.31

Op 3 januari 2013 heeft [J] namens verweerder aangegeven dat hij de onder 2.30 genoemde brieven heeft ontvangen, maar dat hij de bezwaarschriften gelet op artikel 10:3, derde lid, van de Awb niet kan behandelen. Verweerder heeft eiser gevraagd welk van de twee wegen hij wil inslaan: de fase waarin de aanslagen nader onderbouwd zullen worden dan wel het behandelen van de voorlopig gemotiveerde bezwaren.

2.32

Bij brief van 16 januari 2013 heeft verweerder mededeling gedaan dat hij de beslistermijn ten aanzien van de bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV 2008 en 2009 met zes weken heeft verdaagd.

2.33

Verweerder heeft telefonisch contact opgenomen met gemachtigde van eiser om een afspraak te maken voor een hoorgesprek. Vanaf 14 maart 2013 is uitvoerig via e-mail gecorrespondeerd over (on)mogelijkheden daartoe. In zijn e-mailbericht van 22 maart 2013 heeft gemachtigde [gemachtigde] geschreven:

“Wij hebben niets toe te lichten op de bezwaren zoals deze zijn ingediend”.

Verweerder wordt verzocht onverwijld op de bezwaarschriften te beslissen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een e-mailbericht waarin hij aangeeft de e-mail van gemachtigde [gemachtigde] te beschouwen als een mededeling dat eiser afziet van het recht om gehoord te worden en, indien dat een verkeerde interpretatie is, verzoekt hij zo spoedig mogelijk te reageren. Vervolgens heeft gemachtigde [A] per e-mail als volgt gereageerd:

“U tracht sindsdien aldoor onze cliënt (onduidelijke) hoorgesprekken ‘aan te praten’, die onze cliënt helemaal niet wil, maar -belangrijker- dat doet u pas na afloop van de 6 wekentermijn”.

2.34

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 maart 2013 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2007 gegrond verklaard en de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2008 en 2009 ongegrond verklaard. Verweerder heeft de uitdeling voor het jaar 2007 nader vastgesteld op € 28.000. De vermindering van de aanslag IB/PVV 2007 is op 3 april 2013 geformaliseerd.

2.35

Uit de door eiser aan verweerder overgelegde urenstaten komt naar voren dat eiser ten behoeve van [G] in 2007 1,8 uren heeft gewerkt, in 2008 260,55 uren en in 2009 232,83 uren. Ten behoeve van [H] heeft eiser in 2007 40,08 uren gewerkt, in 2008 45,46 uren en in 2009 3,3 uren. Uit de tot de gedingstukken behorende processen-verbaal van ambtshandelingen volgt dat de FIOD voor de werkzaamheden voor [G] een vermoedelijk gehanteerd uurtarief van € 425 heeft vastgesteld en voor de werkzaamheden voor [H] een vermoedelijk uurtarief van € 438.

2.36

In zijn nader stuk van 1 oktober 2013 heeft verweerder melding gemaakt van aanvullende facturen en aanvullende bankontvangsten. Hij schrijft -voor zover hier van belang -:

“Een totaal overzicht van de extra verzwegen en onttrokken omzet die nog niet in de aanslag was verdisconteerd over de jaren 2008 en 2009 luidt dan als volgt.

Cliënt

Betalingskenmerk/factuur

Bedrag in €

[K] BV

[008]

10.883,83

[L] BV

[009]

6.210,06

[M] BV

[010]

4.730,25

[N]

[011]

2.096,25

Mr. [O]

[001]

4.443,69

[L] BV

Nota [012]

3.891,68

[P]

[013]

6.544,13

Totaal 2008

38.799,89

[L]BV

[014]

2.146,20

[a]

[015]

23.939,97

Totaal 2009

26.086,17

Genoemde bedragen zijn in 2008 en begin 2009 gefactureerd door belanghebbende die deze bedragen aan [C] bewust heeft onttrokken en heeft doen toekomen aan [D]”

3 Geschil

3.1

In geschil is een aantal formeelrechtelijke punten. Het geschil spitst zich toe op de vraag of:

 verweerder het motiveringsbeginsel heeft geschonden;

 verweerder eisers recht om gehoord te worden heeft geschonden;

 verweerder in strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van vooringenomenheid, heeft gehandeld;

 verweerder de termijn om op de bezwaarschriften te beslissen heeft overschreden.

Eiser beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert dat de onderhavige aanslagen IB/PVV voor de jaren 2007, 2008 en 2009 daarom niet rechtsgeldig zijn opgelegd. Verweerder beantwoordt deze vragen ontkennend.

3.2

Voorts is in geschil of de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2007, 2008 en 2009 terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of:

 eiser de vereiste aangifte heeft gedaan;

 verweerder in de onderhavige jaren terecht uitdelingen in aanmerking heeft genomen. Ten aanzien van het jaar 2009 is bovendien in geschil of verweerder terecht een correctie in het loon en in box III in aanmerking heeft genomen.

3.3

Ten slotte is in geschil of eiser recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.

3.4

Eiser heeft zijn beroepsgronden over een (vermeende) correctie PGA en in box III bij de IB/PVV 2008 laten varen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing