Rechtbank Gelderland, 26-08-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5338, AWB-13_2120
Rechtbank Gelderland, 26-08-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5338, AWB-13_2120
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 26 augustus 2014
- Datum publicatie
- 26 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2014:5338
- Zaaknummer
- AWB-13_2120
Inhoudsindicatie
IB. Herziening aanslagen. Beroep niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 13/2120
in de zaak tussen
en
Procesverloop
Bij brief, oorspronkelijk gedateerd 22 februari 2013, heeft eiser aan verweerder verzocht om herziening van de aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 1996 tot en met 1999, 2000, 2003 en 2004.
Verweerder heeft dit verzoek afgewezen.
Verweerder heeft bij uitspraak van 8 april 2013 het bezwaar van eiser hiertegen niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen bij brief van 9 april 2013, ontvangen door de rechtbank op 12 april 2013, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Op 21 februari 2014 heeft een comparitie plaatsgevonden. Daarbij is opposant verschenen. Namens verweerder zijn [gemachtigde] en mr. drs. [A] verschenen.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. drs. [A]. Ter zitting zijn tevens de beroepen van eiser met de zaaknummers AWB 13/161, AWB 13/3328, AWB 13/3329 en AWB 13/5771 behandeld. Eiser heeft ter zitting een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking bij beschikking van 8 mei 2014 afgewezen. Het onderzoek is daarna voortgezet en vervolgens geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te brengen.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2014. Eiser is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Namens verweerder zijn wederom [gemachtigde] en mr. drs. [A] verschenen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Eiser heeft bij faxberichten gedateerd 7, 14, 18 en 20 augustus 2014 nadere stukken toegezonden. De rechtbank ziet in de inhoud daarvan geen aanleiding het onderzoek te heropenen.
Overwegingen
Feiten
Met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de belastingjaren 1996 tot en met 1999, 2000, 2003 en 2004 heeft eiser cassatieberoepen ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft deze beroepen op 22 februari 2013 afgewezen met toepassing van artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie.
Op 22 februari 2013 heeft eiser het verzoek bij verweerder ingediend om de opgelegde aanslagen over voormelde jaren te herzien in verband met nieuwe feiten.
Bij brief van 25 februari 2013 heeft verweerder het verzoek om herziening afgewezen. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat tegen de afwijzing om de aanslagen op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) te herzien geen bezwaar- of beroepsmogelijkheid open staat.
Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 13 maart 2013. Eiser is van mening dat verweerder een voor bezwaar vatbaar besluit moet nemen waarin zijn verzoek om herziening wordt afgewezen.
Verweerder heeft de brief van eiser van 13 maart 2013 aangemerkt als een bezwaarschrift. Bij uitspraak op bezwaar van 8 april 2013 is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard door verweerder.
Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Beoordeling van het geschil
Ter zitting van 7 augustus 2014 heeft verweerder erop gewezen dat eiser in zijn (eerste) faxbericht van 7 augustus 2014 melding heeft gemaakt van zijn faillissement. Hoewel volgens verweerder uit het insolventieregister niet blijkt dat eiser daadwerkelijk failliet is verklaard, is de rechtbank verzocht te bezien in hoeverre een eventueel faillissement van eiser gevolgen dient te hebben voor de voortgang van de procedure en of de curator niet in de procedure dient te worden betrokken.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Artikel 27, eerste lid, van de Faillissementswet (hierna: Fw) bepaalt, voor zover van belang, dat indien een rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig is en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de gedaagde wordt geschorst teneinde deze de gelegenheid te geven de curator tot overneming van het geding op te roepen. Artikel 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat in geval van faillissement de artikelen 25, 27 en 31 van de Fw van overeenkomstige toepassing zijn. Onder meer artikel 27 van de Fw vindt echter geen toepassing indien partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.
Partijen zijn bij brief van 18 juli 2014 uitgenodigd voor de zitting van 7 augustus 2014. Op dat moment was in elk geval nog geen sprake van een faillietverklaring van eiser. Dit betekent dat er geen grond bestaat voor schorsing van de procedure om verweerder in de gelegenheid te stellen de curator op te roepen de procedure over te nemen. De procedure kan worden voortgezet.
Eiser heeft verweerder verzocht om herziening van de belastingaanslagen. Verweerder heeft dit verzoek naar het oordeel van de rechtbank terecht aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering in de zin van artikel 65 van de AWR, nu een andere wettelijke grondslag ontbreekt.
Op grond van artikel 26, eerste lid, van de AWR kan in afwijking van artikel 8:1 van de Awb tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld indien het betreft:
-
een belastingaanslag;
-
een voor bezwaar vatbare beschikking.
Een beschikking ingevolge de belastingwet is slechts voor bezwaar vatbaar wanneer dit uitdrukkelijk in de wet is bepaald. In artikel 65 van de AWR is hierin niet voorzien. Dit brengt mee dat tegen de beslissing van de inspecteur geen bezwaar openstond en dat het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Artikel 4:6 van de Awb, waarnaar eiser heeft verwezen, kan daaraan niet afdoen, nu voor het belastingrecht een afwijkende bepaling ter zake van de mogelijkheden van bezwaar en beroep geldt, zoals hiervoor is weergegeven.
Eiser heeft de rechtbank verzocht een alomvattend onderzoek te doen naar de gang van zaken. Daarbij heeft hij specifiek gewezen op het handelen van de heer [B], oud-medewerker van het UWV en tegenwoordig medewerker van de Belastingdienst. Naar de rechtbank begrijpt, beoogt eiser niet alleen te betogen dat het handelen van de heer [B] hem heeft genoodzaakt bepaalde kosten te maken (naast de persoonlijke en zakelijke gevolgen die het handelen van de heer [B] voor eiser heeft gehad), maar ook dat zijn betrokkenheid bij de Belastingdienst de uitkomst van de beslissingen ten nadele van eiser beïnvloedt. Daarbij speelt mede een rol dat er sprake is van een bedrag van € 131.000 aan betaalde sociale verzekeringspremies, terwijl het UWV zich tegelijk op het standpunt stelt dat de desbetreffende werknemers niet verzekerd zijn. In dit kader heeft eiser voorts gewezen op een gesprek dat is gevoerd tussen hem en de heer [C] enerzijds en de heren [D], [E] en [F] van de Belastingdienst. Daarin is hem toegezegd dat de ter discussie staande belastingaanslagen conform zijn aangiften zouden worden afgewikkeld, mits hij zijn klachten tegen de heer [B] zou intrekken. Bovendien stond men volgens eiser welwillend tegenover zijn voorstel in dat gesprek het bedrag van € 131.000 aan sociale verzekeringspremies te verrekenen met de openstaande belastingschulden en het restant aan hem uit te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat een onderzoek naar de hiervoor beschreven gang van zaken geen ander licht kan werpen op de uitkomst van deze procedure. Ter toetsing ligt voor of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Zoals hiervoor is overwogen, is dat het geval. De beweegredenen van verweerder om bepaalde voorstellen al dan niet te doen en de eventuele betrokkenheid van bepaalde personen daarbij maken de uitkomst van de procedure geen andere. Het verzoek van eiser wordt daarom afgewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Mak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: