Rechtbank Gelderland, 06-02-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:636, AWB-12_4661
Rechtbank Gelderland, 06-02-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:636, AWB-12_4661
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 6 februari 2014
- Datum publicatie
- 6 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2014:636
- Zaaknummer
- AWB-12_4661
Inhoudsindicatie
Het tegoed van eiser bedroeg minder dan ƒ 100.000 en is derhalve niet aan te merken als aanzienlijk zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63. Dit betekent dat voor de beboeting niet is voldaan aan de vereisten voor het aannemen van een bewijsvermoeden dat van eiser over de in geschil zijnde jaren te weinig IB/PVV en VB is geheven. Ander bewijs voor de beboeting ontbreekt. De boetes komen te vervallen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummers: AWB 12/4661 en 12/4856 t/m 12/4883 (m.u.v. 12/4867)
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 6 februari 2014
inzake
prof.dr. [X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht, verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 1990 tot en met 2000 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 1991 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2002 tot en met 2008 aanslagen IB/PVV opgelegd.
Verweerder heeft de (navorderings)aanslagen - met uitzondering van de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 1998 - met 100% verhoogd (hierna: ook boetes genoemd) dan wel opgelegd samen met boetebeschikkingen van 100%. Gelijktijdig met de (navorderings)aanslagen is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 10 en 17 augustus 2012 zijn voormelde belastingaanslagen verminderd in die zin dat de door verweerder bij het berekenen van de correcties toegepaste factor van 1,5 is gewijzigd in factor 1. Tevens zijn de opgelegde boetes wegens overschrijding van de redelijke termijn met 20% verminderd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 6 september 2012, ontvangen door de rechtbank op 10 september 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2013 te Arnhem.
Namens eiser is verschenen mr. [gemachtigde], advocaat te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A]. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
2 Feiten
Eiser, geboren op [1937], is gehuwd met [Y].
In 1994 hebben (ex-) medewerkers van de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KB-Lux) documenten en microfiches van de KB-Lux ontvreemd. Deze gegevens zijn in handen gekomen van de Belgische autoriteiten. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische belastingdienst op basis van de richtlijn 77/799/EEG in het kader van een zogenoemde spontane gegevensuitwisseling aan het Ministerie van Financiën fotokopieën van deze microfiches verstrekt (hierna: de renseignementen). Deze brief vermeldt dat de microfiches gegevens bevatten over rekeningen van inwoners van Nederland bij de KB-Lux. De microfiches vermelden saldi op rekeningen bij deze bank per 31 januari 1994. Naar aanleiding van de bij deze brief verstrekte gegevens hebben de FIOD-ECD en de Belastingdienst een onderzoek ingesteld, het zogenoemde Rekeningenproject.
In een op 27 augustus 2001 door [B] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling Rekeningenproject is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
In het kader van het onderzoek naar de identiteit van de Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg (hierna KB Lux) verklaar ik het navolgende:
Door de bevoegde autoriteiten in België zijn in het kader van de spontane gegevensuitwisseling op basis van Richtlijn 77/799/EEG aan de FIOD Internationaal te Haarlem gegevens verstrekt inzake Nederlandse ingezetenen met een bankrekening bij de KB Lux. Deze gegevens bestaan uit fotokopieën van afgedrukte microfiches, welke microfiches afkomstig zijn uit de interne administratie van de KB Lux.
(…)
In opdracht van de FIOD Opsporingsinformatie Haarlem zijn door B/KIR (Belastingdienst, Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) bovengenoemde gegevens van rekeninghouders verwerkt in een bestand (cliëntenbestand KB Lux).
Dit bestand is ook in opdracht van de FIOD Opsporingsinformatie Haarlem door B/KIR gematched met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle Nederlandse natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen. Hierdoor zijn ruim 2000 rekeninghouders vermoedelijk geïdentificeerd. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.
In voornoemd cliëntenbestand KB Lux is door mij geconstateerd dat drie personen, conform de afgedrukte microfiches, dezelfde achternaam hebben. Dit zijn:
[X];
[C]
en [D]
Deze personen waren middels voornoemde match en nader onderzoek vermoedelijk geïdentificeerd als:
1. [X], gehuwd met [Y], geboortedatum [1937], sofinr. [000], wonende te [Z];
2. [C], gehuwd met [E], geboortedatum [1968], sofinr. [001], wonende te [R].
3. [D], ongehuwd, geboortedatum [1966], sofinr. [002], wonende te [S].
Door de FIOD Vestiging Haarlem, afdeling Opsporingsinformatie, is aan de Gemeente Zeist, afdeling Burgerzaken, op grond van artikel 55 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, verzocht om informatie te verstrekken over de familierelaties van voornoemde [X], [C] en [D].
Door de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente zeist is de navolgende inlichting uit het archief verstrekt, welke inlichting als bijlage 1 bij dit proces-verbaal wordt gevoegd:
Uit de basisadministratie van de gemeente Zeist blijkt dat:
[C];
en
[D];
Kinderen zijn van [X], geboortedatum [1937].
Uit bovenstaande informatie ontleen ik het vermoeden dat de rekeninghouders bij de KB Lux, zijnde [C] en [D] dochters zijn van rekeninghouder [X]
(…)”
Verweerder heeft een renseignement overgelegd betreffende op naam van “[F]” bij de KB-Lux aangehouden vue- en termijnrekeningen met rekeningnummer [003] met daarop een saldo per 31 januari 1994 van in totaal ƒ 81.468,85.
Bij brief van 8 januari 2002 heeft verweerder eiser een vragenbrief toegestuurd ter zake van door eiser in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Daarbij heeft verweerder eiser erop gewezen dat hij op grond van artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verplicht is de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Als bijlage bij deze brief is een formulier “Verklaring Buitenlandse Bankrekeningen” gevoegd. In dit formulier wordt van eiser gevraagd om -onder vermelding van onder andere rekeningnummer, naam van banken, land van vestiging van bank en jaar van opening van de rekening- aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen eiser rekeninghouder is geweest.
Bij brief van 17 januari 2002 heeft verweerder eiser gerappelleerd de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Eiser heeft de “Verklaring Buitenlandse Bankrekeningen” niet ingevuld en met dagtekening 15 januari 2002 aan verweerder geretourneerd.
Bij brief van 20 maart 2002 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 28 maart 2002. Bij brief van 24 maart 2002 heeft eiser verweerder gemeld dat hij op die dag verhinderd is en verzocht om toezending van meer gegevens. Bij brief van 29 maart 2002 heeft verweerder eiser nogmaals uitgenodigd voor een gesprek op 5 april 2002. Bij brief van 4 april 2002 heeft eiser medegedeeld verhinderd te zijn op genoemde datum en verzocht de zaak schriftelijk af te handelen. Bij brief van 5 april 2002 heeft verweerder eiser nogmaals uitgenodigd voor een gesprek op 19 april 2002. Daarbij heeft verweerder aangegeven niet te kunnen voldoen aan eisers verzoek om de zaak schriftelijk af te handelen alsmede dat eiser verplicht is de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Bij brief van 15 april 2002 heeft eiser aangegeven verhinderd te zijn op genoemde datum en alternatieve data genoemd.
Op 15 mei 2002 heeft een gesprek plaats gevonden tussen eiser en verweerder. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerder aan eiser een voorbeeldbrief gestuurd waarmee eiser informatie bij KB-Lux zou kunnen inwinnen.
Bij brief van 29 augustus 2002 heeft verweerder bij eiser geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot het inwinnen van informatie bij de KB-Lux. Bij brief van 10 september 2002 deelt eiser mee nog geen nadere stappen te hebben ondernomen.
In een op 23 september 2002 door [G] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling Rekeningenproject is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam:
[F].
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu: [X], gehuwd met mw. [Y].
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [X] de partner is van [Y]. Dit is [X], geboren op [1937], met sofinummer [000], gehuwd met [Y], geboren op [1935], met sofinummer [004].
4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [X] is: [H].
Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan per [1961].
Conclusie.
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt slechts de combinatie [X]/[Y] als rekeninghouder(s) in aanmerking, zoals hiervoor vermeld onder punt 3.
(…)”
Bij brief van 10 oktober 2002 heeft verweerder eiser nogmaals verzocht om de gevraagde informatie te verstrekken. Daarbij heeft verweerder aangegeven bereid te zijn om eiser in de gelegenheid te stellen om in een gesprek een en ander toe te lichten. Bij brief van 23 oktober 2002 heeft eiser verweerder meegedeeld geenszins te hebben toegezegd om informatie bij de KB-Lux op te vragen en geen aanleiding te zien voor een gesprek.
Bij brief van 24 oktober 2002 heeft verweerder eiser voor het laatst in de gelegenheid gesteld om voor 31 oktober 2002 de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Daarbij is eiser gewezen op de verplichtingen van de artikelen 47 en 49 van de AWR. Eiser is ook gewezen op artikel 25, zesde lid, onder b en artikel 27e, onder b, van de AWR (omkering van de bewijslast). Tot slot is eiser erop gewezen dat het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens en inlichtingen een strafbaar feit is in de zin van de artikelen 68 en 69 van de AWR.
Bij brief van 4 november 2002 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om onder meer navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1990, 1994, 1997 en 1999, en navorderingsaanslagen VB over de jaren 1991, 1995 en 2000, op te leggen.
Bij brief van 13 november 2002 heeft verweerder aangekondigd navorderingsaanslagen IB/PVV over het jaar 1990 en VB over het jaar 1991 op te leggen. Daarbij heeft verweerder tevens kenbaar gemaakt de belastingaanslagen te verhogen met een boete. Bij brief van 25 november 2002 heeft eiser meegedeeld bezwaar te zullen gaan maken. Bij brief van 10 december 2002 heeft verweerder zijn voornemen voornoemde navorderingsaanslagen met boete op te leggen herhaald. Verweerder heeft tevens meegedeeld dat deze brief als kennisgeving heeft te gelden in de zin van artikel 67k en 67g van de AWR. Met dagtekening 31 december 2002 heeft verweerder voornoemde navorderingsaanslagen en boetes opgelegd en bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
Eiser heeft op 5 februari 2003 bezwaar gemaakt tegen de onder 2.14 genoemde navorderingsaanslagen. Bij brief van 21 februari 2003 heeft eiser meegedeeld akkoord te gaan met aanhouding van de bezwaarschriften totdat onherroepelijk uitspraak is gedaan in de door verweerder genoemde proefprocedures in het kader van het Rekeningenproject.
Bij brief van 18 april 2003 heeft verweerder aangekondigd navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1991 tot en met 2000 en VB over de jaren 1992 tot en met 2000 te gaan opleggen. Met dagtekeningen van 27 en 31 mei 2003 en 30 juni 2003 heeft verweerder genoemde navorderingsaanslagen en boetes opgelegd en bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
Eiser heeft op 16 juni 2003 bezwaar gemaakt tegen de onder 2.16 bedoelde navorderingsaanslagen. Daarbij heeft eiser meegedeeld akkoord te gaan met aanhouding van de behandeling van de bezwaarschriften totdat onherroepelijk uitspraak is gedaan in eerdergenoemde proefprocedures.
Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2002 tot en met 2008 met dagtekeningen van 10 november 2005, 29 augustus 2006, 30 augustus 2007, 7 november 2009, 13 augustus 2010 en 3 mei 2011 opgelegd. Daarbij zijn tevens boetes opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht. Eiser heeft ook tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt en daarbij ingestemd met het aanhouden van de bezwaren totdat onherroepelijk uitspraak is gedaan in meergenoemde proefprocedures.
3 Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de (navorderings-)aanslagen en boetes terecht en naar de juiste bedragen aan eiser zijn opgelegd. Meer in het bijzonder zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
- -
-
is het gebruik van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de AWR toegestaan;
- -
-
zijn de gegevens op rechtmatige wijze verkregen;
- -
-
is eiser op correcte en juiste wijze geïdentificeerd als rekeninghouder;
- -
-
is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard;
- -
-
is sprake van een redelijke schatting;
- -
-
zijn de boetes terecht en tot de juiste bedragen opgelegd;
- -
-
zijn de beschikkingen heffingsrente tot de juiste bedragen vastgesteld;
- -
-
is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM overschreden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.