Rechtbank Gelderland, 18-11-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7115, AWB - 14 _ 4068
Rechtbank Gelderland, 18-11-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7115, AWB - 14 _ 4068
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 18 november 2014
- Datum publicatie
- 18 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2014:7115
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 4068
Inhoudsindicatie
Leges. Doorzendplicht artikel 2:3, eerste lid, van de Awb. Op eenvoudige wijze na te gaan. Verstrekking gegevens uit de basisadministratie personen
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/4068
in de zaak tussen
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 7 mei 2014 bij kennisgeving leges voor een verstrekking uit de basisregistratie personen in rekening gebracht ten bedrage van € 10,50.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2014 de leges gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij faxbericht van 19 juni 2014, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2014. Eiseres is daar, met voorafgaande kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde], [A] en [B].
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft bij brief van 2 mei 2014 een aanvraag ingediend bij verweerder voor een uittreksel uit de basisregistratie personen van [C] (hierna: het uittreksel). In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Betreft: schriftelijke aanvraag voor een uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (ex artikel 98 van de Wet GBA) van [C], wonend in [Q] aan het adres [A-straat 1]
(…)
In verband met een rechtelijke procedure verzoek ik u om mij een uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie toe te sturen van de heer [C] met de volgende informatie:
historische adresgegevens;
geboortedatum en –plaats;
nationaliteit;
gegevens huwelijk ([D], geboren op [1976] te [R], Spanje);
gezinssamenstelling.
Uw acceptgiro voor de kosten zie ik graag tegemoet.”
2. Verweerder heeft bij brief van 7 mei 2014, voor zover hier van belang, het volgende aan eiseres medegedeeld:
“De door u gevraagde informatie van [C] zend ik u hierbij toe.
De heer [C] is op 5 december 2003 geëmigreerd naar Spanje.
Zijn laatste woongemeente in Nederland is Leidschendam. Zij kunnen u de informatie verstrekken waar u om vraagt.
De kosten bedragen € 10,50.”
Geschil
3. In geschil is of verweerder terecht en tot het juiste bedrag leges in rekening heeft gebracht.
4. Meer in het bijzonder is in geschil of verweerder het verzoek had dienen door te zenden aan de gemeente Leidschendam op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de doorzendplicht
5. Ingevolge artikel 2:3, eerste lid, van de Awb zendt het bestuursorgaan geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender. De stelling van eiseres dat verweerder op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Awb, de aanvraag diende door te zenden aan de gemeente Leidschendam en hiervoor geen kosten in rekening mocht brengen, faalt. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
6. Doorzending van een geschrift is, zoals volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:3, eerste lid, van de Awb, slechts dan verplicht indien het voor verweerder op eenvoudige wijze is na te gaan welk bestuursorgaan bevoegd is om het geschrift in behandeling te nemen (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 52). Naar het oordeel van de rechtbank is uit de brief van 2 mei 2014 niet eenvoudig af te leiden welk bestuursorgaan bevoegd is om het geschrift in behandeling te nemen. Vermelding van een adres van [C] in [Q] doet juist vermoeden dat verweerder het bevoegde bestuursorgaan zou zijn. Pas na raadpleging van de basisregistratie personen is vast komen te staan dat verweerder niet bevoegd was om het gevraagde uittreksel te verstrekken.
Ten aanzien van de in rekening gebrachte leges
7. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
8. In de Tarieventabel leges 2014 behorende bij de Legesverordening gemeente Overbetuwe 2014 (hierna: de Tarieventabel) is onder meer het volgende opgenomen:
“Hoofdstuk 4 Verstrekkingen uit de basisregistratie personen
1.4.1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van de onderdelen 1.4.3 en 1.4.4, wordt onder één verstrekking verstaan één of meer gegevens over één persoon waarvoor de basisregistratie personen moet worden geraadpleegd.
1.4.2 Het tarief bedraagt voor het verstrekken van gegevens uit de basisregistratie personen, per verstrekking over:
1.4.2.1 1 persoon: € 10,50
(…)
1.4.6 In afwijking van de voorgaande onderdelen bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het schriftelijk verstrekken van gegevens bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Besluit basisregistratie personen: € 2,27.”
9. De stelling van eiseres dat verweerder § 1.4.1 en § 1.4.2 van de Tarieventabel te ruim heeft uitgelegd door ook leges in rekening te brengen als geen uittreksel wordt verstrekt, faalt. De uitdrukking ‘één of meer gegevens over één persoon waarvoor de basisregistratie personen moet worden geraadpleegd’ moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder letter b, van de Gemeentewet. In een geval waarin de basisregistratie personen is geraadpleegd teneinde de aanvraag te behandelen en hieromtrent gegevens worden verstrekt aan eiser, zijn reeds diensten verstrekt welke heffing rechtvaardigen (vergelijk Hoge Raad 21 december 2007, nr. 41 303, ECLI:NL:HR:2007:BC0652). Aangezien verweerder de basisregistratie personen heeft geraadpleegd, zijn terecht leges in rekening gebracht. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het tarief genoemd in § 1.4.6 slechts van toepassing is op afnemers die de gegevens tevens digitaal via het netwerk kunnen opvragen. Nu niet is gesteld of gebleken dat eiseres toegang heeft tot dit netwerk, vindt het tarief genoemd in § 1.4.6 geen toepassing en heeft verweerder terecht het tarief genoemd in § 1.4.2 in rekening gebracht.
10. Eiseres heeft voorts gesteld dat het in rekening gebrachte tarief onevenredig en buitenproportioneel is en heeft zich daarbij beroepen op Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: de Richtlijn). De rechtbank stelt voorop dat artikel 12, aanhef en onder a, van de Richtlijn in die zin moet worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat voor de verstrekking van persoonsgegevens door een overheidsinstantie kosten in rekening worden gebracht. Teneinde te waarborgen dat de ter zake van de uitoefening van het recht van toegang tot persoonsgegevens in rekening gebrachte kosten niet bovenmatig zijn in de zin van deze bepaling, mag het bedrag ervan niet uitgaan boven de kostprijs van de verstrekking van die gegevens (zie HvJ EU 12 december 2013, C-486/12, ECLI:EU:C:2013:836).
11. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat in verband met de aanvraag de volgende diensten door verweerder zijn verricht: registratie van de ingekomen brief/verzoek in het postregistratiesysteem, verzending naar de behandelende afdeling/team, opzoeken van de gevraagde gegevens, beantwoording in briefvorm, registratie van de uitgaande informatie in het postregistratiesysteem, maken en verzending van de factuur, vastleggen van de vordering en innen van de vordering. Rekening houdend met een uurtarief van € 65,13 en een duur van de werkzaamheden van één uur, is het tarief niet hoger dan de kostprijs, aldus verweerder. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat de in rekening gebrachte leges niet bovenmatig zijn. Hetgeen eiseres in dit kader voorts heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
12. Voor zover eiseres met haar stelling dat andere gemeenten in een geval als het onderhavige geen leges heffen, een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel gelden twee gevallen als gelijke gevallen wanneer de beide gevallen feitelijk en rechtens tot dezelfde groep behoren. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van gelijke gevallen omdat aanvragen bij verschillende gemeenten onder verschillende gemeentelijke belastingregimes vallen. Het gelijkheidsbeginsel staat er niet aan in de weg dat de ene gemeentelijke wetgever wel en de andere gemeentelijke wetgever geen leges heft.
13. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.J.C. Pieterse, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. S.J. Willems-Ruesink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 november 2014 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |