Home

Rechtbank Gelderland, 18-11-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7160, AWB - 14 _ 1685

Rechtbank Gelderland, 18-11-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7160, AWB - 14 _ 1685

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
18 november 2014
Datum publicatie
20 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2014:7160
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1685

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking. De aan de erven van belastingplichtige gevraagde informatie kon van belang zijn voor de belastingheffing van erflater. In zoverre is de informatie terecht gevraagd. Vaststaat dat eisers een deel van de informatie hebben verstrekt en dat de overige informatie niet bij hen berust. Van eisers hoeft niet verlangd te worden dat zij een gerechtelijke procedure starten om te trachten de door verweerder gevraagde inlichtingen en/of inzage in boeken en bescheiden alsnog af te dwingen. Een dergelijke uitleg van artikel 47 van de AWR zou in strijd komen met het evenredigheidsbeginsel.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/1685

in de zaak tussen

(gemachtigden: mr. [gemachtigde] en mr. [B], verbonden aan [C] N.V.),

en

Procesverloop

Verweerder heeft op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) op 21 oktober 2013 met kenmerknummer [000] een informatiebeschikking voor de jaren 2003 tot en met 2009 vastgesteld ten name van de erven [A] (hierna: de informatiebeschikking).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2014 de informatiebeschikking gehandhaafd.

Eisers hebben daartegen bij brief van 7 maart 2014, ontvangen door de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014.

Namens eisers zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [B]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde], mr. [D] en mr. [E].

Partijen hebben ter zitting een pleitnota (zonder bijlagen) voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Beide pleitnota’s behoren tot de gedingstukken.

Overwegingen

Feiten

1. De informatiebeschikking is afgegeven aan de erven van wijlen [A]. De heer [A] (hierna: [A] sr.) is overleden op [2013]. De erven zijn de echtgenote van [A] sr., mevrouw [F], en hun twee kinderen, de heer [G] (hierna: de zoon) en mevrouw [H] (hierna: de dochter). De erven zijn gezamenlijk eisers in deze zaak.

2. [A] sr. was tot 18 april 2002 enig aandeelhouder van [I] N.V., een naar Antilliaans recht opgerichte naamloze vennootschap (hierna: de NV). De NV hield de aandelen in twee in Nederland gevestigde vennootschappen. [A] sr. en zijn echtgenote zijn in 1991 naar België geëmigreerd. In 1992 heeft de NV haar twee deelnemingen verkocht aan [J] B.V. (destijds genaamd [K] B.V.), van welke vennootschap de aandelen werden gehouden door de zoon en dochter van [A] sr. De koopsom van ca. ƒ 50 miljoen is door [J] B.V. schuldig gebleven.

3 . Op 27 maart 2002 is een Stichting [L] opgericht met de naam Stichting [M], later gewijzigd in [N] (hierna: de [N]). De formele oprichter van de [N] was [O] N.V., een dochtermaatschappij van ING Bank. Als bestuurder van de [N] is opgetreden [P] N.V., later genaamd [a] N.V. (hierna: [a] NV), gevestigd te Curaçao. De [N] had volgens de oprichtingsakte onder meer als doel:

“a. het beheren van het aan de stichting toebehorende vermogen;

b. het doen van uitkeringen uit het vermogen van de stichting aan personen of instellingen, al dan niet met een charitatief karakter, alles geheel ter vrije beoordeling van het bestuur, onverminderd de bevoegdheden van de raad van toezicht;

c. het deelnemen in andere ondernemingen;

d. het doen van uitkeringen uit het vermogen van de stichting aan de hierna te noemen instellingen, zulks geheel ter vrije beoordeling van het bestuur, onverminderd de bevoegdheden van de raad van toezicht. […]”

4. De [N] was vrijgesteld van winstbelasting op Curaçao. Daartoe was in 2004 een ruling met de Curaçaose autoriteiten afgesloten.

5. Op 18 april 2002 heeft [A] sr. ten titel van schenking alle aandelen in de NV overgedragen aan de [N]. Deze schenking leidde niet tot belastingheffing in België.

6. Op 2 maart 2003 hebben [A] sr. en zijn echtgenote een zogeheten ‘Letter of Wishes’ opgesteld en verzonden aan de Raad van Toezicht van de [N], in de persoon van mevrouw [c], woonachtig in de Verenigde Staten. In deze ‘Letter of Wishes’ is onder meer opgenomen:

“Alhoewel wij accepteren dat de Raad van Toezicht geheel naar eigen goeddunken haar taak mag vervullen, achten wij het wenselijk enige richtlijnen te geven ten aanzien van het vervullen van uw taken.

1. Het lijkt ons wenselijk dat het ontvangen kapitaal en de vruchten daaruit uitsluitend zullen worden uitgekeerd aan, c.q. worden aangewend ten behoeve van de financiële ondersteuning van de nakomelingen in de rechte lijn van de heer en mevrouw [A & F] en stief- en/of pleegkinderen die de nakomelingen als eigen kinderen hebben opgevoed c.q. opvoeden.

[…]

4. Het lijkt ons wenselijk dat aan het einde van de looptijd van de Stichting het alsdan in de Stichting aanwezige vermogen aan de alsdan in leven zijnde kinderen van de heer en mevrouw [A & F] in gelijke delen wordt uitgekeerd […].

Wij vertrouwen erop dat de Raad van Toezicht haar invloed, zeggenschap en discretie overeenkomstig onze wensen zal uitoefenen, ofschoon wij weten dat de Raad van Toezicht hiertoe niet juridisch gebonden is.”

7. In de zomer van 2003 zijn [A] sr. en zijn echtgenote (terug)verhuisd naar Nederland. [A] sr. was op dat moment ernstig ziek en had intensieve verzorging nodig.

8. Op 4 december 2009 om 10.00 uur heeft een bijeenkomst plaatsgevonden van de Vergadering van het Bestuur van de [N] tijdens welke is besloten dat de [N] ten titel van koop alle bezittingen van de NV zou overnemen. Vervolgens is door diezelfde vergadering om 10.30 uur besloten tot schenking aan de zoon en de dochter van [A] sr. van alle (door de [N] nog te verkrijgen) vorderingen op groepsmaatschappijen en beschikbare liquiditeiten van de NV. De voorgenomen koop en de opvolgende schenking zijn op 4 en 7 december 2009 gerealiseerd door middel van een reeks van rechtshandelingen.

9. Op 26 juli 2010 is de NV geliquideerd met benoeming van [d] N.V. (hierna: [d] NV) tot vereffenaar van de vennootschap onder gelijktijdige uittreding van [a] NV als bestuurder van de vennootschap. Op 4 oktober 2010 is ook de [N] geliquideerd met eveneens benoeming van [d] NV tot vereffenaar van de [N] onder gelijktijdige uittreding van [a] NV als bestuurder van de stichting. [d] NV is een dochtervennootschap van [a] NV.

10. Bij brief van 4 mei 2012 heeft verweerder aan [A] sr. verzocht informatie te verstrekken met betrekking tot zijn (mogelijke) betrokkenheid bij de [N]. In deze brief is onder meer opgenomen:

“In de aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2006 tot en met 2009 heeft u de aangifte niet gekruist op het onderdeel “bent u betrokken bij een trustvermogen of een vergelijkbaar buitenlands doelvermogen’.

[…]

Ik wil u deze vraag nogmaals en dan meer concreet stellen: Bent u betrokken (geweest) bij de Stichting [M] en/of de [N] (verder [N]) ? Indien u betrokken bent (geweest), dan verzoek ik u de volgende vragen te beantwoorden:

1. Ik verzoek u een exemplaar van de oprichtingsakte van de [N] te overleggen.

2. Ik verzoek u de jaarstukken of een overzicht van de bezittingen en schulden van de [N] van de laatste 10 jaren te overleggen.

3. Ik verzoek de voor de oprichting gebruikte formulieren te overleggen (voor zover van toepassing gaat het mij daarbij met name om het vragen formulier met betrekking tot de oprichting van de [N], ook wel de compliance questionnaire voor de oprichting van de [N] genoemd)

4.a. Bent u de feitelijke insteller van de [N] ?

b. Bezit u ook de oprichtersrechten?

c. Als de oorspronkelijke oprichter een andere is dan de feitelijke oprichter, zijn de oprichtersrechten en c.q. – rechten nog in handen van de oorspronkelijke insteller?

d. Zo nee, aan wie (volledige naam en adres) zijn deze bewijzen van gerechtigdheid overgedragen? Ik verzoek u een kopie van de overeenkomst van overdracht te overleggen.

5. Zijn er door de feitelijke insteller wensen kenbaar gemaakt aan het bestuur (bijvoorbeeld door een letter of wishes). Ik verzoek u een afschrift mee te sturen van alle letters of wishes.

6. Ik verzoek u een afschrift te sturen van alle verslagen en besluiten van de bestuursvergaderingen van de [N].

7. Wat was uw betrokkenheid bij de [N] vanaf het moment van oprichting tot op heden? Graag zie ik een nauwkeurige beschrijving van uw (bestuurs-)werkzaamheden (inclusief verslagen van vergaderingen, besprekingen, afspraken e.d.) voor de [N] tegemoet.

8. Zijn er statuten of bescheiden van soortgelijke aard (bijvoorbeeld reglementen of instructies) waarin de rol en taken van uw (bestuurs-)werkzaamheden zijn vastgelegd? Zo ja, dan verzoek ik u deze statuten of bescheiden van soortgelijke aard aan mij te overleggen.

9. Zijn er begunstigden aangewezen en wie zijn dat.

10. Is er een raad van toezicht ingesteld en wie zijn dat. Graag ontvang ik de naam en adresgegevens van deze personen.

11. Waar zijn de vergaderingen van het bestuur, de Raad van Toezicht tot op heden gehouden en op welke data?

12. Wat is de reden geweest van de oprichting van de [N].

13. Kunt u een overzicht geven van:

a. alle vermogensbestanddelen die in de [N] zijn ingebracht, en

b. de namen van de inbrengers van het vermogen.

14. Wie verricht de dagelijkse leidingshandelingen ten behoeve van de [N]?

15. Welke pers(o)n(en) heeft/ hebben het beheer, bestuur en feitelijke beslissingsmacht (bijvoorbeeld op basis van een Letter of Attorney) binnen de [N]?

16. Welke deelnemingen houdt de [N].

17. Ik verzoek u inzicht te geven in de volledige structuur van deelnemingen waarbij de [N] betrokken is.

18. Heeft de [N] sinds haar oprichting uitkeringen gedaan? Zo ja, aan welke personen (onder vermelding van volledige naam en adres) en op welke tijdstippen?

19. Heeft u uitkeringen ontvangen uit de [N]?

20. Hebben er overige transacties tussen u en de [N] plaats gevonden? Zo ja, welke ?

Ik verzoek u die transacties te documenteren

21. Is er een afspraak/ruling gemaakt met Antilliaanse belastinginspecteur over de fiscale behandeling van de [N]? Zo ja, wilt u mij een kopie verstrekken van deze afspraak.

[…]

Het doel van mijn vragen aan u is een volledig inzicht te krijgen in de onderhavige [N] en in de juridische verhoudingen en financiële betrekkingen die u heeft met deze [N].”

11. Bij brief van 16 juli 2012 is de brief van verweerder beantwoord. De reactie is opgesteld door de zoon van [A] sr., omdat [A] sr. als gevolg van zijn ziekte daar niet toe in staat was. De zoon heeft aangegeven dat hij getracht heeft zoveel mogelijk informatie te verzamelen en de gestelde vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Bij de reactie zijn afschriften gevoegd van onder meer de akte van oprichting van de [N], de akte van schenking betreffende de aandelen in de NV en de jaarrekening van de NV over het jaar 2000.

12. Bij brief van 29 augustus 2012 heeft verweerder nadere vragen gesteld aan [A] sr. In de brief heeft verweerder verzocht om:

“inzage te krijgen in de volledige administratie van de [N] en haar deelnemingen”

13. Onder de volledige administratie verstaat verweerder, blijkens de brief:

“de volledige boekhouding van de [N] en haar deelnemingen. De begrippen ‘administratie’ en ‘boekhouding’ dienen te worden opgevat in de meest ruime zin van deze woorden en te worden uitgelegd naar Nederlandse fiscale maatstaven. Het gaat om alle boeken en bescheiden die zijn bijgehouden en de stukken die hieraan ten grondslag liggen, zoals facturen, bankafschriften en vermogensoverzichten. Tevens gaat het onder andere om akten, overeenkomsten (bijv. van geldlening, transacties), correspondentie per brief, fax, email (bijv. met de insteller, de beneficiaries, (financiële) dienstverleners) etc. Alleen geldt dit verzoek niet voor stukken van geheimhouders.”

14. Bij brief van 31 oktober 2012 heeft de zoon van [A] sr. gereageerd op het aanvullende verzoek van verweerder. Bij deze brief zijn diverse stukken gevoegd, waaronder onder meer afschriften van de jaarrekeningen van de [N] over de jaren 2002 tot en met 2010, diverse besluiten betreffende de [N], jaarrekeningen van de NV over de jaren 2003 tot en met 2010 en diverse besluiten betreffende de NV.

15. Op 22 november 2012 heeft een gesprek plaats gevonden tussen de zoon van [A] sr. en verweerder. In dit gesprek heeft verweerder zijn verzoek tot inzage in de volledige administratie van de [N] en haar deelnemingen herhaald.

16. Bij brief van 28 januari 2013 heeft de zoon van [A] sr. verweerder geïnformeerd dat hij het voormalige bestuur van de [N] heeft gevraagd te helpen om namens [A] sr. het verzoek van verweerder in te willigen om de administraties van de [N] en de NV te overleggen, zij het onder protest. Na een rappel van verweerder op 12 april 2013 heeft de zoon van [A] sr. bij brief van 2 september 2013 aan verweerder medegedeeld dat [d] NV, de vereffenaar van de [N] en de NV, weigert medewerking te verlenen.

17. Omdat niet alle door verweerder gevraagde gegevens zijn overgelegd heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers hun informatieverplichting als bedoeld in artikel 47 en 49 van de AWR hebben geschonden en heeft verweerder op 21 oktober 2013 de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld.

Geschil

18. In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld.

Beoordeling van het geschil

19. Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt onder meer dat indien met betrekking tot een op te leggen (navorderings)aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 en 49 van die wet, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (de zogeheten informatiebeschikking).

20. Ingevolge artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.

21. Een belastingplichtige is op grond van artikel 47 van de AWR verplicht om aan de inspecteur alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing te zijnen aanzien (Hoge Raad 8 augustus 2014, nr. 13/00933, ECLI:NL:HR:2014:2144 en Hoge Raad 12 juli 2013, nr. 12/01880, ECLI:NL:HR:2013:BZ3640). Voor de aanwezigheid van een belang in vorenbedoelde zin is slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige. Verweerder is bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden op grond van artikel 47 van de AWR gebonden aan de beginselen van behoorlijk bestuur (Hoge Raad 8 januari 1986, nr. 23 034, ECLI:NL:HR:1986:AW8125).

22. Ingevolge artikel 49 van de AWR dienen de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt. Voorts moet worden toegelaten dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt.

23. Bij de beantwoording van de in geschil zijnde vraag moet derhalve worden beoordeeld of aannemelijk is dat de gevraagde informatie van belang was voor de belastingheffing van [A] sr., of eisers aan hun verplichting om de gevraagde informatie te verstrekken hebben voldaan en voorts of verweerder bij het doen van zijn informatieverzoek niet de grenzen der redelijkheid heeft overschreden. De bewijslast ligt bij verweerder.

24. De informatiebeschikking is vastgesteld ten name van “de erven [A]”. Het informatieverzoek was reeds gedaan voor het overlijden van [A] sr. Na het overlijden van [A] sr. op [2013] zijn diens fiscale verplichtingen van rechtswege overgegaan op de erfgenamen, hetgeen meebrengt dat de erfgenamen gehouden waren de verplichtingen krachtens de artikelen 47 en 49 van de AWR. na te komen. Daarbij heeft te gelden dat het criterium ‘te zijnen aanzien’ ook na het overlijden uitsluitend betrekking kan hebben op de materiële belastingschuld van [A] sr. Het andersluidende standpunt van verweerder, inhoudende dat van een ruime interpretatie moet worden uitgegaan, berust op een onjuiste rechtsopvatting.

25. Vervolgens is de vraag aan de orde of met betrekking tot de belastingheffing ten aanzien van de betrokken belastingplichtige, zijnde [A] sr., verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de door hem gevraagde gegevens en inlichtingen van belang kunnen zijn voor de (postume) belastingheffing van [A] sr. (Hoge Raad 18 april 2003, nr. 38 122, ECLI:NL:HR:2003:AF7498). De rechtbank is van oordeel dat dat in deze zaak het geval is. De mogelijkheid dat in Nederland belasting zou worden ontweken door middel van het doen van een schenking aan een naar Antilliaans recht opgerichte stichting [L], rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel het informatieverzoek. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat de aanleiding voor het stellen van vragen gelegen is in de omstandigheid dat de zoon en dochter van [A] sr. ieder in hun aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008 de vraag omtrent betrokkenheid bij een trust hebben aangekruist en dat de daaropvolgende informatie-uitwisseling het vermoeden heeft doen rijzen dat ook [A] sr. betrokkenheid had bij een buitenlands doelvermogen, zijnde de [N]. De [N] was volgens verweerder mogelijk fiscaal transparant, dan wel feitelijk in Nederland gevestigd. Aanwijzingen voor deze visie vindt verweerder in de omstandigheid dat de [N] en de NV nauwe betrokkenheid hadden bij de familie [A], blijkens het feit dat – naar verweerder onweersproken heeft gesteld – de woningen van de zoon en de dochter zijn gefinancierd met vermogen afkomstig van de NV en dat de vennootschappen van de zoon en dochter schuldverhoudingen hadden met de NV. Ingeval van transparantie zouden de bezittingen van de [N], bestaande uit een 100%-belang in de NV, kunnen worden toegerekend aan [A] sr., met als gevolg dat onder meer uitkeringen door deze NV als belaste dividenduitkeringen aangemerkt zouden moeten worden. Ingeval van een vestigingsplaats in Nederland zouden zich in Nederland belastbare feiten hebben kunnen voordoen, gelet op het feit dat de [N] mede tot doel heeft ‘het doen van uitkeringen uit het vermogen van de stichting aan personen of instellingen’. In beide scenario’s zou dat tot heffing in Nederland kunnen leiden. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat mogelijk een heffingsbelang in Nederland – ten aanzien van [A] sr. (zie overweging 24) – aan de orde kan zijn.

26. Het verweer van eisers, dat zij niet gehouden zijn de gevraagde informatie te verstrekken omdat niet is gebleken dat [A] sr., naast de schenking aan de [N] van de aandelen in de NV, een rechtsbetrekking met de [N] onderhield, slaagt niet. Eisers kunnen zich niet aan de verplichtingen krachtens artikel 47 van de AWR onttrekken door de blote stelling dat de belastingplichtige, [A] sr., geen betrokkenheid (meer) had bij de [N] of de NV. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder bevoegd om [A] sr. omtrent zijn eventuele betrokkenheid bij de [N] te bevragen. Verweerder is in zoverre in zijn bewijsopdracht geslaagd.

27. Vervolgens is aan de orde wat de reikwijdte is van de op eisers rustende inlichtingenplicht en of verweerder met zijn informatieverzoek de grenzen der redelijkheid heeft overschreden. Dienaangaande oordeelt de rechtbank als volgt.

28. Een inspecteur die van een belastingplichtige informatie wil hebben, kan van die belastingplichtige enige inspanning verlangen om de beschikking te krijgen over die informatie (zie de verwijzingsopdracht in Hoge Raad 13 juli 1993, nr. 29 118, ECLI:NL:HR:1993:BH8961). Voor zover de gevraagde informatie zich bij een derde bevindt, zal van de belastingplichtige worden verlangd dat hij een zodanige moeite doet als redelijkerwijs van hem verwacht mag worden. Het niet verstrekken van inlichtingen waarover een belastingplichtige niet beschikt en niet redelijkerwijs kan beschikken, levert op zichzelf geen schending op van de inlichtingenplicht van artikel 47 van de AWR. Een belastingplichtige die dit stelt, zal dat aannemelijk moeten maken (Hoge Raad 25 januari 2002, nr. 36 063, ECLI:NL:HR:2002:AD8475). De reikwijdte van de inlichtingenplicht van artikel 47 van de AWR en de daaruit voortvloeiende inspanningsverplichting van een belastingplichtige kent zijn begrenzing in het redelijkheidsbeginsel. De inspecteur zal in zijn overwegingen moeten betrekken dat het verkrijgen van de benodigde informatie tijdrovend en kostbaar kan zijn en dient derhalve bij het doen van een inlichtingenverzoek de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb; de voor een belastingplichtige nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

29. Eisers hebben gemotiveerd gesteld en door verweerder is niet betwist dat zij een zekere inspanning hebben geleverd om de gevraagde informatie te verkrijgen. De zoon van [A] sr. is twee maal afgereisd naar Curaçao om bij [d] NV de benodigde informatie op te vragen. De bij gelegenheid van het eerste bezoek verkregen informatie is aan verweerder overgelegd bij brief van 31 oktober 2002. Bij het tweede bezoek, nadat het aanvullende informatieverzoek van verweerder van 22 november 2012 was ontvangen, heeft [d] NV geweigerd medewerking te verlenen.

30. Verweerder heeft betoogd dat van eisers, als erfgenamen van [A] sr., een meer omvangrijke inspanning mag worden verwacht, nu [A] sr. er zelf voor gekozen heeft om zijn vermogen te structureren met behulp van een op Curaçao gevestigde [N]. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn informatieverzoek in zijn verweerschrift aangevoerd dat hij zich een beeld wenst te vormen over de structuur van deze [N] en dit onderbouwd met een (gedeeltelijke) opsomming van de vragen die naar zijn oordeel onbeantwoord zijn gebleven.

31. Verweerder heeft in aanvulling daarop aangevoerd dat van de zijde van de Belastingdienst al het mogelijke gedaan is om op andere wijze dan via een beroep op artikel 47 van de AWR de gevraagde informatie te verkrijgen en wijst daarbij op het feit dat op 12 juni 2013 op grond van artikel 37 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk een verzoek om inlichtingen is gedaan aan de autoriteiten van Curaçao. De van deze autoriteiten verkregen informatie, ontvangen op 25 juni 2014, is volgens verweerder meer dan eisers hebben verstrekt, maar nog steeds niet volledig en om een compleet beeld te krijgen van zowel de structuur van de [N] als de mogelijke heffingsgrondslag in Nederland is meer informatie nodig. Een redelijke belangenafweging brengt volgens verweerder mee dat eisers deze informatie moeten aanleveren, in plaats van dat verweerder met inzet van alternatieve onderzoeksmogelijkheden tracht deze informatie te achterhalen.

32. De rechtbank stelt vast dat eisers een deel van de gevraagde informatie hebben verstrekt, zie overwegingen 9 en 11. Zij hebben zich bij de verkrijging daarvan een behoorlijke inspanning getroost door tot tweemaal toe, in de persoon van de zoon van [A] sr., naar Curaçao af te reizen. Daar staat tegenover dat verweerder niet kan worden tegengeworpen dat hij de hem ter beschikking staande onderzoeksmogelijkheden onbenut heeft gelaten nu hij een inlichtingenverzoek aan de autoriteiten op Curaçao heeft gedaan. Beide partijen lopen echter aan tegen het feit dat [d] NV weigert om meer informatie te verstrekken dan hetgeen reeds is overgelegd.

33. Kern van het geschil is derhalve of verweerder van eisers mag verlangen dat zij op enigerlei wijze afdwingen dat de gevraagde informatie aan hen wordt verstrekt opdat zij aan het informatieverzoek kunnen voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met voormelde onderbouwing van het informatieverzoek tegenover de gemotiveerde betwisting door eisers niet aannemelijk gemaakt dat de moeite die gepaard gaat met het verkrijgen van de ontbrekende informatie door eisers binnen de grenzen der redelijkheid blijft. Verweerder heeft in de van hem afkomstige stukken erkend, gelijk eisers hebben gesteld, dat [a] NV verschillende keren heeft verklaard dat ‘alle informatie is verstrekt en dat er niet meer is’ en voorts dat [d] NV geen stukken aan derden verstrekt. Met hetgeen eisers hebben aangevoerd hebben zij aannemelijk gemaakt dat de gegevens die zij hebben verstrekt en de inlichtingen die zij hebben gegeven, al hetgeen is waarover zij, als erfgenamen van [A] sr., in redelijkheid konden beschikken. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat niet aannemelijk is geworden dat de oprichtersrechten van de [N] in handen van [A] sr. zijn geweest, dat [A] sr. ooit bestuurder was van de [N] of dat [A] sr. enig juridisch afdwingbaar recht had op grond waarvan hij kon bewerkstelligen dat aan hem uitkeringen uit het vermogen van de [N] werden gedaan of dat hem informatie werd verstrekt. Hetzelfde moet worden geacht te gelden voor de erfgenamen na het overlijden van [A] sr. Anders dan verweerder heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verplichtingen krachtens artikel 47 van de AWR niet zo ver strekken dat van eisers mag worden verwacht dat zij een gerechtelijke procedure tegen [a] NV en/of [d] NV starten om te trachten de door verweerder gevraagde inlichtingen en/of inzage in boeken en bescheiden alsnog af te dwingen. Een dergelijke uitleg van artikel 47 van de AWR zou in strijd komen met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Awb. Dat verweerder heeft gesteld dat hem uit hoofde van zijn functie bekend is dat er belastingplichtigen zijn die betrokken zijn bij trusts en/of [N]-structuren en erin zijn geslaagd om inzage te verkrijgen in boeken en bescheiden die zich bevinden op onder meer Curaçao, maakt het voorgaande niet anders.

34. Verweerder heeft aangevoerd dat de structuur met de [N], die volgens verweerder door en voor de familie [A] is opgezet, zulke opvallende kenmerken vertoont, dat er redelijkerwijs van mag worden uitgegaan dat de gevraagde informatie bestaat en dat eisers daarover kunnen beschikken. Dit betoog faalt. De thans bekende feiten omtrent de oprichting van de [N] en de relaties die de [N] (inclusief de tot haar vermogen behorende NV) onderhield met [A] sr. maken dat verweerder een belang heeft bij het doen van een informatieverzoek aan (uitsluitend) [A] sr. Zij kunnen echter niet de conclusie dragen dat het niet anders kan zijn dan dat de gevraagde informatie bestaat en dat eisers over de gevraagde informatie (kunnen) beschikken.

35. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat op grond van het onder 21. genoemde arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nr. 12/01880 geoordeeld moet worden dat eisers volledige openheid van zaken moeten geven. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. In het onderhavige geval hebben, anders dan in het arrest van de Hoge Raad, eisers het bestaan van en de relatie met de [N] niet ontkend, noch hebben zij geweigerd om informatie te verstrekken. Kern van het onderhavige geschil is het antwoord op de vraag hoe ver de inspanningsverplichting van artikel 47 van de AWR reikt. Dat vraagt een individuele beoordeling, gebaseerd op de specifieke feiten en omstandigheden van deze zaak. Het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, wat bovendien een kort geding betrof, brengt daarin geen verandering. Het betoog van verweerder faalt in zoverre.

36. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat het niet geven van inlichtingen ertoe leidt dat aannemelijk is dat de familie [A] “aan de touwtjes trekt” binnen de [N]-structuur en voorts dat het op de weg van eisers ligt om het hieruit voortvloeiende vermoeden te ontzenuwen. Dit betoog faalt. Hetgeen thans ter toetsing voorligt, is de rechtmatigheid van de informatiebeschikking. De bewijslast dienaangaande rust op verweerder, zowel ten aanzien van het belang dat hij heeft bij het doen van het informatieverzoek als ten aanzien van de belangenafweging die hij daarbij heeft gemaakt. Aan deze opdracht kan verweerder zich niet onttrekken door te stellen dat hij over te weinig informatie beschikt.

37. De slotsom is dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eisers in redelijkheid over meer dan de reeds verstrekte inlichtingen konden beschikken. Daarom moet worden geoordeeld dat eisers aan de op hen rustende verplichtingen krachtens artikel 47 van de AWR hebben voldaan en dat de informatiebeschikking ten onrechte is afgegeven. Al hetgeen verweerder voor het overige heeft aangevoerd maakt dat niet anders. Het beroep van eisers is gegrond.

Proceskostenveroordeling

38. Eisers hebben verzocht om verweerder te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor de werkelijke proceskosten, omdat verweerder bij het doen van het informatieverzoek en het afgeven van de informatiebeschikking niet de benodigde zorgvuldigheid heeft betracht en derhalve de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.

39. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen sprake is, mede gelet op het feit dat eisers geen openheid van zaken willen geven over de achtergrond van de [N]-structuur. Indien het beroep van eisers gegrond zou worden verklaard, dan zou volgens verweerder een forfaitaire vergoeding van de proceskosten volstaan.

40. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De vergoeding wordt in beginsel bepaald volgens de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Artikel 2, derde lid, van het Besluit biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor een dergelijke vergoeding is plaats ingeval een bestuursorgaan een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen ingestelde procedure geen stand zal zouden (Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Daarvoor kan ook aanleiding zijn indien verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (Hoge Raad 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Zodanige bijzondere omstandigheden zijn hier niet aan de orde, nu in het algemeen heeft te gelden dat het instrument van de informatiebeschikking nog tamelijk nieuw is en de jurisprudentie rondom dit thema nog in ontwikkeling is. Specifiek ten aanzien van de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat niet op voorhand vaststond dat de beschikking in rechte geen stand zou houden. De rechtbank wijst het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding daarom af.

41. De rechtbank zal de proceskosten berekenen volgens de forfaitaire normen neergelegd in het Besluit. De rechtbank stelt de kosten die eisers in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep hebben moeten maken voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op de voet van het Besluit vast op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.460;

-

gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier. De uitspraak is ondertekend door de griffier, alsmede door mr. G.H.W. Bodt, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 november 2014

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.