Home

Rechtbank Gelderland, 27-11-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7323, AWB - 13 _ 8026

Rechtbank Gelderland, 27-11-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7323, AWB - 13 _ 8026

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
27 november 2014
Datum publicatie
27 november 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2014:7323
Zaaknummer
AWB - 13 _ 8026

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft aan eiser een navorderingaanslag IB/PVV opgelegd vanwege het niet aangegeven van inkomsten uit hennepteelt. Rechtbank Gelderland is van oordeel dat de bewijslast terecht is omgekeerd wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Ook berust de belastingaanslag op een redelijke schatting. Ook de vergrijpboete blijft is stand. Wel wordt deze gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 13/8026

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.97) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.857, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 28.230. Tevens is bij beschikking € 5.263 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 november 2013 de navorderingsaanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.450. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd tot € 4.692. De boete is verlaagd tot € 24.999.

Eiser heeft daartegen bij brief van 19 december 2013, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2014.

Eiser en zijn gemachtigde zijn daar verschenen, tot bijstand vergezeld van de partner van eiser. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde], [A] en [B].

Overwegingen

Feiten

1. Eiser exploiteert sinds 26 oktober 2000 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van camping [C], [X] klusbedrijf en de teelt en verkoop van fruit.

2. Eiser is op 15 april 2010 gescheiden.

3. Eiser heeft op 21 april 2011 aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.329 negatief. Verweerder heeft deze aangifte bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2009 gevolgd.

4. Bij vonnis van de Rechtbank Utrecht van 27 maart 2012 is eiser veroordeeld wegens het in de periode van 19 oktober 2008 tot en met 19 oktober 2009 te [Z], gemeente Houten, opzettelijk telen, bereiden, bewerken en verwerken (in een pand gelegen aan de [A-straat 1]) van een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1120 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (opzettelijk handelen in strijd met het verbod gegeven in artikel 3, onderdeel B, van de Opiumwet). Eiser is hiervoor veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur. Eiser is op dezelfde dag veroordeeld tot het terugbetalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 160.498. Eiser heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld.

5. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2009 geen inkomsten uit de opbrengst van de hennepteelt opgenomen.

6. Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2006 tot en met 2009 en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport met dagtekening 9 november 2012 (hierna: het rapport). In het rapport is onder meer het volgende vermeld:

‘(…)

3.1.1 Kasverantwoording

De dagelijkse ontvangsten worden op kladbriefjes genoteerd. De ontvangsten worden wekelijks getotaliseerd in het kasboek opgenomen. Deze kladbriefjes heeft belastingplichtige niet bewaard.

(…)

3.1.2 Omzet

De omzet fruit in de jaren 2006 tot en met 2009 bedraagt resp. € 93.475, € 92.785, € 113.279 en € 55.136. In de jaren 2006 en 2008 heeft de accountant via memoboekingen een omzetcorrectie fruit aangebracht van resp. € 12.773 en € 8.251 (nog te factureren).

Met name de geboekte omzet fruit in 2009 wijkt sterk af van de omzet in de jaren 2006 tot en met 2008.

De onbenoemde privé-opnamen bedragen in de jaren 2006 tot en met 2009 resp. 13.080, € 10.180,€ 10.125 en € 12.420.

Daarnaast vinden er in 2009 stortingen vanuit privé plaats voor een totaalbedrag van € 10.940. Belastingplichtige heeft niet kunnen verklaren wat de herkomst is van deze gestorte bedragen.

Gelet op de hieronder vermelde feiten en omstandigheden heeft belastingplichtige in de jaren 2006 tot en met 2009 niet volledig voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

- ontvangsten zijn niet dagelijks maar per week in het kasboek genoteerd;

- de kladbriefjes met daarop de dagelijkse omzet vermeld, heeft belastingplichtige niet bewaard terwijl deze een essentieel onderdeel van de administratie zijn;

- in 2006 en in 2009 (nog te factureren) heeft de accountant een omzetcorrectie aangebracht;

- in 2009 wordt er vanuit privé geld gestort in de zakelijke kas. De herkomst hiervan is onbekend;

- de omzet fruit in 2009 wijkt onaanvaardbaar veel af van de omzetten in de jaren 2006 tot en met 2008.

De administratie kan daarom niet dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening. De vereiste aangifte is niet gedaan.

De omzet fruit in 2009 zal ik corrigeren met een bedrag van € 20.000.

4.1.1 Resultaat uit overige werkzaamheden

(…)

De inkomsten uit hennepteelt zijn niet aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting.

Door het niet aangeven van deze inkomsten heeft belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan.

De inkomsten uit hennepteelt zal ik middels een schatting vaststellen.

Voor het vaststellen van de hoogte van dit inkomen uit hennepteelt sluit ik aan bij het vonnis van de rechtbank in de ontnemingszaak tegen [X] jr..

Omdat de heer [X] inmiddels bij strafrechtelijke uitspraak veroordeeld is, zijn de gemaakte kosten op basis van artikel 3.14 wet IB 2001 niet aftrekbaar.

De bruto opbrengst heb ik als volgt berekend:

- Ruimte 1: 196 planten x 28,2 gram (opbrengst gram per plant) = 5.527,2 gram x € 3,00 (verkoopprijs per gram) = € 16.581,60. Aantal oogsten: 1. Bruto opbrengst ruimte 1 totaal: € 16.581,60.

- Ruimte 2: 279 planten x 28,2 gram = 7.867,2 gram x € 3,00 = € 23.603,40. Aantal oogsten: 2. Bruto opbrengst ruimte 2: € 23.603,40 x 2 = € 47.206,80.

- Ruimte 3: 645 planten x 28,2 gram = 18.189 gram x € 3,00 = € 54.567. Aantal oogsten: 2. Bruto opbrengst ruimte 3: € 54.567 x 2 € 109.134.

Totaal bruto opbrengst ruimte 1 tot en met 3: € 172.922.

Het resultaat uit overige werkzaamheden in 2009 corrigeer ik met € 172.922.

(…)’

7. Bij brief van 9 november 2012 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat overeenkomstig het vermelde in het rapport een navorderingsaanslag met een boete zal worden opgelegd. Vervolgens zijn met dagtekening 1 december 2012 de in geding zijn de navorderingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente aan eiser opgelegd.

8. Bij uitspraak op bezwaar is alsnog artikel 3.14 van de Wet IB 2001 toegepast en is een bedrag aan kosten van € 12.425 op de door verweerder berekende inkomsten uit de hennepteelt in mindering gebracht. De navorderingsaanslag IB/PVV 2009 is in verband hiermee verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.450. Ook de vergrijpboete en de beschikking heffingsrente zijn in verband hiermee verminderd.

Geschil

9. In geschil is of verweerder de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of de bewijslast kan worden omgekeerd en verzwaard wegens het niet doen van de vereiste aangifte en zo ja, of de belastingaanslag berust op een redelijke schatting. Tevens zijn de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente in geschil.

Beoordeling van het geschil

Navorderingsaanslag

10. Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De bewijslast dat de aangifte van eiser niet is aan te merken als de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, eerste lid, van de AWR, rust op verweerder.

11. Naar vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083) geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Bovendien geldt dat eiser ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast.

12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de op hem rustende bewijslast is geslaagd dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Uit het tot de gedingstukken behorende proces-verbaal van de politie Utrecht volgt dat eiser woont op het terrein naast de [A-straat 2] ([A-straat 1] en [A-straat 3]) en dat hij de beschikking had over de schuur en de zolder waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Zo heeft de zus van eiser verklaard dat het pand waar de politie de hennepkwekerij heeft aangetroffen van haar broer (eiser) is (proces-verbaal van bevindingen, pagina 120). Verder staat vast dat eiser geen inkomsten uit hennepteelt heeft opgenomen in zijn aangifte IB/PVV 2009. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser niet wist dat ook deze inkomsten aan belastingheffing zijn onderworpen. Tevens is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrag van de niet geheven belasting als gevolg van het niet aangeven van de inkomsten uit de hennepteelt, zowel relatief als absoluut aanzienlijk is. Dit door te verwijzen naar het vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 maart 2012 in de ontnemingszaak, waarin de opbrengsten en kosten van de hennepteelt nader zijn uitgewerkt en de totale opbrengst van de hennepkwekerij minus de kosten wordt vastgesteld op € 160.498,01. Rechtbank Utrecht heeft zich daarbij gebaseerd op de zogenoemde BOOM normen en het proces-verbaal van bevindingen. Gelet op de omvang van het bedrag aan belasting dat hierdoor te weinig is geheven, moet eiser zich er ook bewust van zijn geweest dat door deze inkomsten niet te vermelden in zijn aangifte een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven.

13. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dat brengt mee dat de bewijslast moet worden omgekeerd en dat eiser overtuigend moet doen blijken dat de belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Verweerder mag de belastingaanslag echter niet naar willekeur vaststellen.

14. Verweerder heeft voor de schatting aansluiting gezocht bij de berekeningen in het rapport van 9 november 2012 en voornoemd vonnis in de ontnemingszaak. Eiser heeft daartegenover geen concrete en verifieerbare gegevens ingebracht die maken dat deze schatting onredelijk is. Eiser heeft zijn stelling dat de opbrengsten uit de fruitteelt in verband met de echtscheidingsperikelen lager waren niet nader onderbouwd. Verder is in de memorie van grieven een alternatieve berekening gegeven voor de hennepinkomsten, maar ook deze is niet met stukken onderbouwd.

15. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Vergrijpboete

16. De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of het aan (voorwaardelijk) opzet van eiser is te wijten dat een onjuiste aangifte is gedaan de omkering van de bewijslast niet geldt (artikel 27e, derde lid, van de AWR). Het is derhalve aan verweerder feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van eiser.

17. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 december 2010, nr. 09/04514, ECLI:NL:HR:210:BO5989, geoordeeld dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet niet alleen is vereist dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven, maar ook dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen); vgl. Hoge Raad 29 februari 2008, nr. 43 274, ECLI:NL:HR:2008:BC5346.

18. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich ervan bewust moet zijn geweest dat zijn handelwijze – het niet opgeven van inkomsten uit de hennepteelt, het niet voeren van een administratie voor deze teelt en het niet voeren van een goede administratie voor de fruitteelt – onjuist was of dat deze handelwijze het reële risico in zich droeg dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld en dat eiser de verwezenlijking van dat risico heeft aanvaard. Dat eiser niet wist dat zijn inkomsten uit de hennepteelt aan belastingheffing onderworpen zijn acht de rechtbank niet aannemelijk. Ook gaan de tijdens het boekenonderzoek geconstateerde gebreken in de administratie, anders dan eiser stelt, verder dan het weggooien van kladbriefjes. Derhalve moet worden geconcludeerd dat het aan opzet van eiser, althans ten minste aan zijn voorwaardelijk opzet, is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.

19. Bij het beoordelen van de vraag of de boetes passend en geboden zijn, dient de rechtbank in aanmerking te nemen dat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan door middel van omkering van de bewijslast en een theoretische omzetberekening (vgl. HR 20 februari 2009, nr. 08/00928, ECLI:NL:HR:2009:BH3321 en HR 18 januari 2008, nr. 41 832, ECLI:NL:HR:2008:BC1962). In dit geval heeft verweerder zich moeten baseren op een theoretische omzetberekening, omdat eiser niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht. Gezien de uitgangspunten en aannames waarop verweerder zich heeft gebaseerd bij de theoretische omzetberekening, en die de rechtbank aannemelijk voorkomen, acht de rechtbank aannemelijk dat de belastingaanslag niet te hoog is vastgesteld. Ook acht de rechtbank in dit kader van belang dat verweerder zich voor de hennepteelt heeft gebaseerd op het vonnis van de rechtbank in de ontnemingszaak. Voor wat betreft de fruitteelt is de omzet nog steeds lager vastgesteld dan de door eiser aangegeven omzet in de jaren 2006 tot en met 2008. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot matiging van de opgelegde vergrijpboete over te gaan vanwege de omstandigheid dat de grondslag ervan met toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast is vastgesteld.

20. Ten slotte dient beoordeeld te worden of de boete gematigd moet worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 EVRM. In beginsel is daarvan sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan (zie HR 22 april 2005, nr. 37 984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.

21. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete in ieder geval op 9 november 2012 aan eiser bekend is gemaakt. Nu tussen het moment van bekendmaking en deze uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaren zijn verstreken, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boete met 5% te verminderen en vast te stellen op € 23.749.

22. Enkel vanwege de ambtshalve geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van het beroep moet de boete worden verminderd. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2011, nr. 10/03571, ECLI:NL:HR:2011:BP8053, dient de rechtbank dan het beroep ongegrond te verklaren, de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boetebeschikking te vernietigen, en de boete te verminderen.

Heffingsrente

23. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.

Conclusie

24. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

25. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boetebeschikking;

-

vermindert de boete tot € 23.749;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. R.P. van Baaren en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.R. Richardson, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 27 november 2014

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.