Home

Rechtbank Gelderland, 16-04-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2507, AWB - 14 _ 5144

Rechtbank Gelderland, 16-04-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2507, AWB - 14 _ 5144

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
16 april 2015
Datum publicatie
16 april 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:2507
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5144

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Hoogte kostenvergoeding in bezwaar. Toepassing artikel 2, derde lid, van het Bpb. Vergoeding kosten voor rechtsbijstand bij hoorzitting waar meerdere objecten zijn besproken.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/5144

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1], te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op € 537.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting bekend gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 juni 2014 de waarde en de daarop gebaseerde aanslag verminderd tot € 472.000.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 30 juli 2014, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2015.

Namens eiseres is verschenen de gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Overwegingen

Feiten

1. Tijdens de hoorzitting op 28 april 2014 zijn in totaal 178 objecten van 11 belastingplichtigen besproken, waaronder het object van eiseres. De hoorzitting duurde 90 minuten. De gemachtigde van eiseres was eveneens gemachtigd in de andere zaken. Van 18 objecten, waaronder het object van eiseres, is de WOZ-waarde verlaagd.

2. Verweerder heeft aan eiseres een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 515. Dit bedrag bestaat uit € 243 voor het indienen van een bezwaarschrift, € 30 voor het bijwonen van de hoorzitting en € 242 inclusief BTW voor het deskundigenrapport.

Geschil

3. In de beroepsfase is de waarde van de woning niet meer in geschil.

4. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de kostenvergoeding in de bezwaarfase tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of verweerder de kostenvergoeding met betrekking tot de hoorzitting tot een juist bedrag heeft vastgesteld.

Beoordeling van het geschil

5. Artikel 1, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) bepaalt – voor zover hier van belang – dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij de hoogte aan de hand van de bijlage bij het Bpb wordt vastgesteld. Artikel 2, derde lid, van het Bpb bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.

6. Uit de nota van toelichting bij het Bpb volgt dat artikel 2, derde lid, van het Bpb is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. In die gevallen kan een bestuursorgaan of de rechter de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen. Daarbij mag geen afbreuk worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten, aldus de toelichting. Gelet op deze toelichting dient de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden terughoudend te worden toegepast (vgl. Hoge Raad 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0415).

7. Verweerder heeft bij het toekennen van de kostenvergoeding voor de hoorzitting toepassing gegeven aan artikel 2, derde lid, van het Bpb. Volgens verweerder is er sprake van bijzondere omstandigheden. Verweerder wijst erop dat de hoorzitting 90 minuten heeft geduurd en dat 178 WOZ-objecten zijn besproken. Van 18 objecten, waaronder het object van eiseres, is de waarde verlaagd. Vergoeding volgens de forfaitaire regels pakt volgens verweerder onrechtvaardig uit en om die reden heeft verweerder een vergoeding van € 30 redelijk geacht, waarbij de vergoeding per bezwaar wordt gemaximeerd op 1 punt al dan niet verhoogd met de wegingsfactor. Verweerder is er bij de vaststelling van het bedrag per object vanuit gegaan dat de voorbereidende werkzaamheden gemiddeld genomen niet langer dan 20 minuten per object hebben geduurd.

8. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. Het feit dat tijdens de hoorzitting 178 objecten zijn besproken in 90 minuten, rechtvaardigt in beginsel het vermoeden dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin. Echter, naar eiseres ter zitting heeft verklaard, behoorden 163 objecten toe aan één andere belastingplichtige en konden deze objecten vereenvoudigd worden besproken. De door verweerder gemaakte berekening, resulterend in een behandeltijd van 0,5 minuut per object, gaat daarom in het onderhavige geval niet op. Eiseres heeft daar aan toegevoegd dat verweerder voor een aantal van de overige objecten reeds voorafgaand aan de hoorzitting het standpunt had ingenomen dat de waarde diende te worden verlaagd, zodat de hoorzitting zich kon toespitsen op die objecten waarvan de waarde nog ter discussie stond. Eiseres heeft ter zitting een door verweerder opgemaakt overzicht overgelegd waaruit het voorgaande aannemelijk is geworden. Uit dit overzicht volgt tevens dat verweerder voorafgaand aan de hoorzitting nog het standpunt innam dat de beschikte waarde van de woning van eiseres moest worden gehandhaafd. Echter, bij uitspraak op bezwaar is de waarde verlaagd. Door verweerder zijn deze door eiseres geschetste omstandigheden niet weersproken en deze hebben hem evenmin aanleiding gegeven voor een nadere toelichting op zijn standpunt dat de forfaitaire vergoeding in het onderhavige geval onrechtvaardig uitpakt. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van onderhavige woning tijdens de hoorzitting van 28 april 2014 niet zodanig beperkt is geweest dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van artikel 2, eerste lid, van het Bpb rechtvaardigt.

9. Gelet op het voorgaande dient de proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure te worden vastgesteld op € 730 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244 en een wegingsfactor 1, totaal € 488; en € 242 voor het deskundigenrapport).

10. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 490 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 0,5, nu slechts de proceskostenvergoeding in bezwaar in geschil is). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de kostenvergoeding;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.220;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 april 2015

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.