Home

Rechtbank Gelderland, 02-06-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:3461, AWB - 14 _ 6690

Rechtbank Gelderland, 02-06-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:3461, AWB - 14 _ 6690

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
2 juni 2015
Datum publicatie
2 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:3461
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6690

Inhoudsindicatie

Eiser doet aangifte naar een inkomen van nihil. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser wel uitgaven heeft gedaan tot een bedrag van circa € 25.000. Nu bij verweerder geen vermogen bekend is waaruit de uitgaven gedaan konden worden, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat eiser inkomsten moet hebben gehad tot genoemd bedrag. Eiser heeft, gelet op zijn sterk wisselende en deels niet geloofwaardig geachte verklaringen omtrent de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien, dit vermoeden niet kunnen weerleggen. De rechtbank acht de niet in de aangifte vermelde inkomsten en als gevolg daarvan niet geheven belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk. De vereiste aangifte is niet gedaan. Verweerder heeft de aanslag echter niet gebaseerd op een redelijke schatting. De rechtbank stelt het belastbaar inkomen in goede justitie vast.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/6690

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een aanslag

(aanslagnummer [000].H06) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000 en heeft bij beschikking een verzuimboete van € 226 vastgesteld. Tevens heeft verweerder voor het jaar 2010 een aanslag (aanslagnummer [000].W06) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 25.000 en heeft bij beschikking een bedrag van € 50 heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 augustus 2014 de belastingaanslagen, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 8 september 2014, ontvangen door de rechtbank op 15 september 2014, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015. Eiser is verschenen samen met [gemachtigde] en [A]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [B].

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is eigenaar van de woning aan de [A-straat 1] te [Z], die hij op 13 maart 2009 heeft aangekocht. In het jaar 2010 wonen volgens de gemeentelijke basisadministratie op dit adres, naast eiser, ook zijn partner mevrouw [Y] en hun zoon [C].

2. Aan eiser is op 13 maart 2009 een hypothecaire lening verstrekt ten bedrage van € 192.500. Daarbij is een bedrag van € 10.000 in depot gestort.

3. Uit het door eiser verstrekte overzicht van de hypothecaire lening blijkt dat eiser € 824,27 per maand aan rente betaalt over de hypothecaire lening en een inleg van € 111,62 per maand stort met betrekking tot zijn bankspaarrekening, behorende bij de hypothecaire lening.

4. Uit de door verweerder overgelegde uitdraai uit het Registratie Bank Gegevens (RBG) systeem volgt dat eiser op 1 januari 2011 beschikte over vier bankrekeningen bij ING met een saldo van in totaal -/- € 21. Hetzelfde systeem geeft aan dat over 2010 geen gegevens zijn gevonden.

5. Eiser heeft op 16 april 2012 aangifte gedaan van een inkomen uit werk en woning over het jaar 2010 uitsluitend bestaande uit een negatief saldo van zijn eigen woning aan de [A-straat 1] ten bedrage van € 9.523.

6. In afwijking van de aangifte heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 25.000.

Geschil

7. In geschil is de beantwoording van de vraag of verweerder de aanslagen IB/PVV en ZVW naar juiste bedragen heeft opgelegd, hetgeen door eiser ontkennend en door verweerder bevestigend wordt beantwoord.

Beoordeling van het geschil

Vereiste aangifte

8. Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 30 oktober 2009; ECLI:NL:HR:2009:BH1083).

9. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, nu eiser geen inkomsten in zijn aangifte heeft vermeld, maar hij gelet op zijn vaste lasten en kosten van direct levensonderhoud wel inkomen moet hebben genoten. Eiser stelt echter dat hij over voldoende middelen beschikte om in zijn levensonderhoud te voorzien. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Vast staat dat eiser hypothecaire lasten heeft ten bedrage van € 985,89 per maand. De rechtbank acht het daarnaast zeer aannemelijk dat eiser ook overige vaste lasten heeft, zoals gemeentelijke belastingen, verzekeringen, ziektekosten en kosten voor gas, water en elektra. Verweerder heeft de hoogte van deze vaste lasten, tezamen met de hypothecaire lening geschat op een bedrag van € 18.120 per jaar, hetgeen door eiser niet is weersproken. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser in onderhavig jaar tot genoemd bedrag uitgaven moet hebben gedaan. Daarnaast moet eiser uitgaven hebben gedaan ten behoeve van het directe levensonderhoud (voeding en dergelijke) van hemzelf en zijn partner. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat eisers partner of de inwonende zoon beschikten over een inkomen. Verweerder heeft -impliciet- een vermogensvergelijking gemaakt, gelet op de onder 4. genoemde saldo-informatie van eisers bankrekeningen. Ander vermogen is verweerder niet bekend. Hieruit volgt dat eiser uit de bij verweerder bekende vermogensbestanddelen niet kon voorzien in de kosten van levensonderhoud. Voor zover eiser niet anderszins over voldoende (onbelaste) middelen kon beschikken om de benodigde uitgaven voor levensonderhoud te doen, bestaat naar het oordeel van de rechtbank het gerechtvaardigde vermoeden dat eiser inkomsten moet hebben genoten die hij niet in zijn aangifte heeft vermeld.

10. Met betrekking tot de hem ter beschikking staande middelen heeft eiser gesteld dat hij vanwege: a. het aangaan van de hypothecaire lening, b. de verkoop van de caravan, c. in januari 2010 ontvangen looninkomsten, d. geldleningen van zijn moeder en e. huurinkomsten over voldoende middelen kon beschikken om in zijn levensonderhoud te voorzien. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:

11. Eiser heeft bij het aangaan van de hypothecaire geldlening in maart 2009 niet alle gelden benut voor de aankoop van de woning. Verweerder heeft deze mogelijkheid erkend, doch gesteld dat dat na de storting van € 10.000 in depot maximaal € 13.933 resteerde in maart 2009. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat gelet op betaling van de koopsom voor een verzekeringspolis in 2009 en de maandelijkse vaste lasten die eiser ook in 2009 had, alsmede het ontbreken van inkomsten in een groot deel van het jaar 2009, allerminst vaststaat dat de bij afsluiting van de hypothecaire lening overblijvende gelden in 2010 nog beschikbaar waren voor de voorziening in het levensonderhoud. Hetzelfde heeft volgens verweerder te gelden voor de gelden die eiser heeft ontvangen bij verkoop van de caravan. De rechtbank overweegt met betrekking tot de caravan dat eiser hieromtrent sterk wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiser aanvankelijk aan verweerder geschreven dat sprake was van verkoop van een boot. Voorts heeft eiser geschreven dat hij de caravan medio 2010 contant heeft verkocht voor circa € 13.250 en vervolgens heeft hij verklaard dat de verkoop al plaatsvond in 2007 en dat van het per bank ontvangen bedrag in 2010 nog € 13.500 resteerde. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser mede gelet op de wisselende verklaringen de meest gerede partij om, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, aannemelijk te maken dat hij de gelden uit het aangaan van de hypothecaire geldlening en uit de verkoop van de caravan nog tot zijn beschikking had om in 2010 aan te wenden voor zijn levensonderhoud. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daar niet in geslaagd. Eiser heeft zijn stellingen niet, danwel onvoldoende met bewijsmiddelen gestaafd. Dat de bank geen duplicaat rekeningafschriften van 2007 en 2008 zou kunnen verstrekken, dient voor rekening en risico van eiser te blijven. Bankafschriften met het saldo per 1 januari 2010 heeft eiser niet overgelegd.

12. Eisers stelling dat hij in januari 2010 looninkomsten heeft ontvangen acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het door eiser overgelegde bankafschrift waaruit deze ontvangst zou moeten blijken, vermeldt gedane opnamen in januari 2009. De rechtbank acht veeleer aannemelijk dat het overgelegde bankafschrift aldus ziet op een ontvangst van loon in januari 2009.

13. Met betrekking tot de genoemde geldleningen van eisers moeder, is een bedrag van € 10.000 reeds in 2008 verstrekt en een bedrag van € 2.305,98 in 2009. Ook van deze geldbedragen staat naar het oordeel van de rechtbank geenszins vast dat deze in 2010 nog beschikbaar waren. Met betrekking tot de geldlening in 2010, waarvan eiser een overeenkomst heeft overgelegd, oordeelt de rechtbank in de eerste plaats dat niet aannemelijk is gemaakt dat de bijbehorende geldstroom ook daadwerkelijk van moeder naar eiser is gegaan en, zo dit al het geval is, is het bedrag van € 10.500 niet voldoende om de vaste lasten en alle kosten van levensonderhoud te dekken.

14. Ten aanzien van de gestelde huurinkomsten overweegt de rechtbank dat eiser hierover steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd, zowel ten aanzien van de ingangsdatum als ten aanzien van de hoogte van de huur. Mevrouw [A] is de vriendin van eisers zoon en staat volgens de gemeentelijke basisadministratie sinds 27 januari 2011 op het adres van eiser ingeschreven. Tijdens het hoorgesprek, waarbij ook mevrouw [A] aanwezig was, heeft eiser blijkens de niet weersproken vastlegging daarvan door verweerder, verklaard dat in 2010 nog geen sprake was van huurinkomsten. De overgelegde huurovereenkomst vermeldt daarentegen een ingangsdatum van 3 januari 2010 en een huurbedrag van € 200 per maand. In eisers beroepschrift staat een huurbedrag van € 300 per maand vermeld. De huurbetalingen zijn niet met bewijsstukken gestaafd. In zijn aangifte IB/PVV 2010 heeft eiser de volledige woning als eigen woning aangemerkt. Gelet hierop zijn de verklaringen van mevrouw [A] van onvoldoende gewicht om aan te nemen dat eiser in 2010 inkomsten uit verhuur tot zijn beschikking had ter voorziening in zijn levensonderhoud.

15. Uit het voorgaande, alles in onderlinge samenhang bezien, volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over voldoende onbelaste geldmiddelen beschikte om in 2010 in zijn levensonderhoud te voorzien. Het door verweerder aannemelijk gemaakte vermoeden dat eiser ter voorziening in het levensonderhoud circa € 25.000 aan inkomsten moet hebben genoten, die hij niet in de aangifte heeft opgenomen heeft eiser onvoldoende weerlegd. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag dat als gevolg hiervan buiten de belastingheffing is gebleven, zowel in absoluut als in relatief opzicht aanzienlijk is. Dit leidt tot de conclusie dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Dit brengt mee dat de bewijslast moet worden omgekeerd en dat eiser overtuigend moet aantonen dat de onderhavige belastingaanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Met al hetgeen eiser naar voren heeft gebracht heeft hij niet doen blijken dat de op voormelde schatting gebaseerde aanslag onjuist is.

16. Verweerder mag de belastingaanslagen echter niet naar willekeur vaststellen. Uit de opstelling van de boekhouder van eiser over de jaren 2007 en 2008 (cijfers over het jaar 2009 ontbreken) blijkt dat eiser een nettoloon heeft ontvangen van € 20.416 over het jaar 2007 en

€ 15.585 over het jaar 2008. Verweerder heeft naast de onder 8. genoemde vaste lasten, de overige kosten in levensonderhoud geschat op € 7.000. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een redelijke schatting voor een meerspersoonshuishouden. Verweerder heeft echter niet het inkomen, maar het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 25.000 vastgesteld. Verweerder heeft namelijk ook de aftrekpost met betrekking tot de eigen woning geschrapt. Weliswaar ontbreken betalingsbewijzen, maar naar het oordeel van de rechtbank strookt deze correctie niet met het door verweerder gehanteerde uitgangspunt en het daarop gebaseerde bewijsvermoeden dat eiser de bewuste uitgave gedaan moet hebben. Per saldo heeft verweerder een correctie op het inkomen uit werk en woning toegepast van € 34.523. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende toegelicht waarom een schatting van het inkomen op dit bedrag redelijk is. Nu de aanslag naar het oordeel van de rechtbank niet op een redelijke schatting berust, ziet de rechtbank aanleiding om de schatting van het belastbaar inkomen uit werk en woning in goede justitie bij te stellen naar € 16.000. Gelet hierop zijn de beroepen van eiser tegen de aanslagen gegrond. De beschikking heffingsrente dient overeenkomstig het vorenstaande te worden verminderd.

17. Op grond van het bepaalde in artikel 67a, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een verzuimboete opleggen aan de belastingplichtige als deze niet (tijdig) heeft voldaan aan zijn aangifteverplichtingen. Hiervan is sprake als de belastingplichtige niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn zijn aangifte indient. Voor het opleggen van de boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Nu eiser geen beroepsgronden tegen de aan hem opgelegde verzuimboete heeft ingebracht ziet de rechtbank geen aanleiding de boetebeschikking te vernietigen.

18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet gesteld is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen..

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.000;

-

vermindert de aanslag ZVW naar een bijdrage-inkomen van € 16.000;

-

vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;

-

handhaaft de boetebeschikking;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. O.D. Heitling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 2 juni 2015

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.